Een schitterend zeemanshuis
aan de haven van Rotterdam
APOSTOLAAT TER ZEE BOUWDE t
MOEILIJK MAAR DANKBAAR WERK
ALLES, BEHALVE SPREEKUUR
ZATERDAG 24 OCTOBER 1953
DE LE1USE COURANT
DERDE BLAD PAGINA 1
Een gemoedelijk, praatje in dc
kombuis vormt een belangrijk on
derdeel van de zielzorg onder de
zeelieden. Het eind van zo'n praatje
is meestal, dat de zeeman graag de
uitnodiging aanvaardt om een be
zoek te brengen aan „Stella Maris".
op zijn zuur verdiende geld hadden
voorzien, is voorbij. Hij weet, dat het
zeemanshuis voor hem open staat en
dat men er daar niet op uit is om
hem te plukken. Van het koksmaatje
tot de officier ziet men er binnen
gaan, omdat zij weten, dat het er
eoht huiselijk en gezellig is.
Vlotte, gezellige lui.
Als men zich enigermate kan in
denken in de behoeften van mensen
die dagenlang niets anders gezien
Van de week zaten we in „Stella
Maris", het zeemanshuis van het
Apostolaat ter Zee te Rotterdam, en
heel vaag herinnerden wij ons die
winterse namiddag vele jaren gele
den, toen we daar ook zaten en op
getogen waren over het huis. Het
leek ons bijna onwaarschijnlijk. Ach,
het is aardig, maar vergeleken bij
het nieuwe „Stella Maris", dat ma
jestueus schouder aan schouder staat
met de gloednieuwe rederspaleizen
aan de Willemskade, is het niet meer
dan een huisje. In verhouding bijna
het winkeltje, waar een zekere mijn
heer Philips eens gloeilampjes ging
verkopen, tot het geweldige indu
strie-complex van deze tijd.
Een slordige 650.000 gulden heeft
de bouw gekost. Beneden een sous-
terrain met keuken en daar boven
op drie verdiepingen. Men kan er
zo ongeveer verdwalen. Op de be
gane grond alleen reeds een kleine
bidkapel, waar het beeld van de Ster-
re der Zee zal komen, een ruime hal,
een restaurant, een garderobe, een
grote recreatiezaal, een shop, een
bar en een aantal toiletten. Óp de
tussenverdieping vindt men een
mooie ruime kapel, enkele kamers
en de bibliotheek. Het is teveel om op
te sommen kantoorruimte, kamers
voor de aalmoezeniers en 22 kamers
met een accomodatie voor ongeveer
50 personen, want er bestaat ook be
hoefte aan logeerruimte. Wanneer
een schip in dok moet of als een be
manning naar Rotterdam wordt ge
stuurd om een nieuw schip af te ha
len, wordt er naar slaapgelegenheid
gevraagd. Voorlopig heeft men ruim
te genoeg en mocht er na verloop
van jaren uitbreiding nodig zijn, dan
kan er nog een verdieping op. Daar
is rekening mee gehouden.
Veel medewerking.
Bij de financiering van de bouw
is veel medewerking ondervonden.
Niet de grootste, maar vermoedelijk
wel de meest gewaardeerde, kwam
van de zeelieden zelf. De buitenlan
ders schonken 40.000 en onze eigen
varensgezellen deden er 10.000 bij.
Verder zijn er bijdragen van de Paus,
binnen- en buitenlandse rederijen en
de giften van hen, die er niet zo zeer
bij betrokken zijn, maar grote sym
pathie hebben voor het werk onder
de zeelieden.
Het Apostolaat ter Zee, dat zijn
werk over alle havenplaatsen uit
strekt, begon in 1922 met het eerste
zeemanshuis in Glasgow. In 1924
volgde Nederland, waar de paters
Capucijnen, die op Katendrecht
parochie hebben, zich de eenzaam
heid van de vreemde zeelieden aan
trokken. Sinsdien werd ettelijke ma
len verhuisd tot men tenslotte een
behoorlijk huis aan het Willemsplein
had. In 1940 ging het bij het bom
bardement van Rotterdam in vlam
men op. Tijdens de oorlog, toen er
weinig schepen in de haven kwa
men, hield het apostolaat zich bezig dan verzamelde hij alle afgekeurde
met de noden ir de gezinnen van j pijpjes schmink, onbruikbare snorren
zeelieden, die in geallieerde dienst 1 en afgedragen baardjes. En daar-
voeren. I mede was de zaak rond. Vader Mo-
Zodra het laatste schot gelost en lenkamp behoefde op een vrije
de laatste duikboot huiswaarts was I Woensdagmiddag maar even zijn hie-
gekeerd, begon het werk opnieuw en
als men zich mocht afvragen, of de
bouw van zo'n groot huis wel nodig
was, geven de cijfers hierop direct
een afdoend antwoord. Jaarlijks
wordt „Stella Maris" bezocht door
zestigduizend zeelieden.
Eerste kennismaking.
Die zestigduizend mensen komen
niet allemaal uit zichzelf. Het behoort
tot de werkzaamheden van het apos
tolaat om hen op te zoeken. De drie
havenaalmoezeniers, paters van het
H. Hart, en enkele sociale werkers
varen met de Spido door de haven en
klauteren tegen de touwladder van
ieder nieuw aangekomen schip op.
Na een praatje met de kapitein be
zoeken ze de mannen op de stook
plaat en in de kombuis, waar ieder
een, ongeacht zijn rang, godsdienst of
politieke overtuiging, wordt uitge
nodigd naar het zeemanshuis te ko
men.
De tijd, dat de zeeman aan zyn lot
v erd overgelaten en gemakkelijk
een prooi werd van lieden, die het
hebben dan lucht en water, dan zal 't
duidelijk zijn, dat men hen in het
zeemanshuis niet kan opwachten met
een groepje welwillende heren voor
een potje klaverjassen. Er moeten
gastvrouwen zijn, om de mannen te
ontvangen. Nu, die zijn er. Vlotte,
gezellige meisjes, die er slag van
hebben om een gezellig avondje in
elkaar te zetten.
Men begrijpt, dat het een probleem
op zich is, om meisjes uit te zoeken,
die voor een dergelijke apostolische
taak berekend zijn. Op de eerste
plaats moeten zij vlot talen spreken.
Frans, Duits en Engels is niet vol
doende, want er komen zeer veel zee
lieden uit Italië er, Spaans sprekende
landen. In verband daarmede wordt
er een cursus Spaans en Italiaans ge
geven. Maar ofschoon een grote ta
lenkennis een eerste vereiste is, is
het geen brevet voor dit werk. Haar
levensopvatting en karakter zijn
uiterst belangrijk. En bij dit alles
komt tenslotte nog, dat zij vlot moet
zijn en een gezellige sfeer kan schep
pen. Eerst dan kan zij in de Babylo
nische spraakverwarring van het zee
manshuis een taak vervullen.
Van alles.
In „Stella Maris" behoeft niemand
zich te vervelen. Er zijn allerhande
gezelschapspelen en een winkeltje
met souvenirs en benodigdheden voor
het dagelijkse gebruik.
Op de avonden van Woensdag, Za
terdag en Zondag is er gelegenheid
om te dansen. De practijk heeft ech
ter geleerd, dat niet iedere zeeman
de dansvloer kan waarderen en daar
om was het nodig op dergelijke avon-'
den zóveel andere dingen te doen,
dat het voor niet-danslustigen toch
de moeite waard is om te komen.
Men is daarin geslaagd. De mede
werksters hebben een balletgroepje
gevormd en een koor. De liedjes be
perken zich niet tot het Nederlands
en Engels. Men heeft een veelzijdige
voorraad en eeh zeeman moet al een
eigenaardige nationaliteit hebben,
wil hy in het zeemanshuis geen me
lodietje horen „van thuis". Ook dit
zal zijn problemen wel meebrengen,
want sinds kort wordt Rotterdam
weer druk bezocht door Japanners.
De Tankerman.
Men moet echter niet menen, dat
het werk van het Apostolaat ter Zee
een afgebakend terrein is, waarbin
nen men slechts kampt met proble
men van meer zeelieden en waar
bergen we ze nu. Als dat zo was, zou
met het nieuwe huis iedere zorg ver
dwenen zijn, behalve dan de finan
ciële voor de aflossing der leningen.
Nee, er zijn vaak nieuwe facetten
aan dit werk, die de aandacht vra
gen. Zo verdiept men zich momen
teel in het vraagstuk van de man op
de tankboot. Met tienduizenden liters
benzine over de zeeën te varen is
geen pretje. Onwillekeurig legt de
gedachte aan de gevaren een druk
op de mannen. Wel heeft de tanker
man een goed loon, maar daar staat
tegenover, dat hij vaak in twee jaar
niet thuis komt. Het is altijd maar
jachten. Ongeveer 30.000 ton buik-
petrol werd kort geleden binnen 24
uur gelost. Er is gee: tijd om naar de
wal te gaan, althans niet om de 19
km. van het oliecentrum met zijn
slechte busverbindingen, naar het
zeemanshuis af te leggen. Reeds be
schikt men over een wagentje, dat de
mogelijkheid schept, om 's Zondags
morgens desnoods een H. Mis aan
boord op te dragen. Verder gaan de
reizende bibliotheken, de boeken
kisten mee, maar een afdoende op
lossing van het vraagstuk van ont
spanning en versterking van de geest
is nog niet gevonden.
In het nieuw.
En met al deze verheugende feiten
en zware problemen gaat het Apos
tolaat ter Zee zijn niei. ve gebouw in
gebruik nemen. Op Dinsdagavond 27
October zal een salonboot het beeld
van de Sterre der Zee, dat vijftien
jaar geleden door de stad Maastricht
ff*t Zal wel weer overgaan", dacht
men - maar het ging toch niet over
Ieder jaar laten onze lagere scho-1 len te liöhten, of zoonlief legde be
ien een lichting knaapjes, gewapend
met een getuigschrift en moreel ge-
ruggesteund met de groeten van de
bovenmeester en een dagmissaal, op
onze samenleving los, waarin zij een
plaatsje gaan veroveren. Dit laatste
geschiedt meestal in overleg met de
vader. Toen Jos Molenkamp destijds
met zijn levensbrevet thuiskwam,
zei hij: „Ik word clown in een cir
cus!" Nu zit er in zo'n verlangen
niets verontrustends, want gewoon
lijk is het een reactie op de tafels
en gecompliceerde breuken onzer re
kenkunde. Daarom lachte vader Mo
lenkamp bemoedigend, gaf zijn zoon
een reep chocolade en deed hem een
week later bij een bakker in de leer,
omdat hij kans had gezien aan te
tonen, dat bijna alle clowns als bak
ker begonnen waren.
Maar helemaal over ging het niet,
want hij had 't eigenlijk van zijn va
der. Jos Molenkamp werd in de ware
zin des woords naast het toneel ge
boren. Bij het huis van zijn ouders
behoorde een toneelzaal, waar zijn
vader destijds de bekende Dr.
Nuijensclub regisseerde. Deze gun
stige, plaatselijke omstandigheden
droegen er toe bij, dat de toekom
stige acteur-regisseur op tijden, gedu
rende welke hij verondersteld werd
in bed te liggen, onder een biljart
vertoefde, om het zwoegen der tone
listen ongehinderd te kunnen gade
slaan. Voor de uitvoeringen mocht
hij altijd achter het toneel komen en
slag op de toneelzaal, waar hij zijn
schoolvriendjes even in de schmink
zette en met baarden en snorren be
hing. De toneelstukken, welke wer
den opgevoerd, waren niet aan tijd
gebonden. Zonder aan het geheel ook
maar enige schade toe te brengen,
konden ze op ieder ogenblik worden
afgebroken, hetgeen meestal ge
schiedde als de schildwacht bij de
deur riep: „Jos, daar hebbie je va
der".
T ZAT ERIN!
Nee, 't zat erin en als we nu even
vluchtig de levensloop van Jos Mo
lenkamp schetsen, dan zal het
niemand verwonderen, dat de bak
ker, die hem in de leer kreeg, niet
bepaald verrukt was over de vorde
ringen van zijn leerling. In verband
daarmede was hij reeds spoedig ge
noodzaakt een worp te doen naar het
volmaakte melkboersohap, maar ook
dat zat er niet in. Tussen slager en
huisknecht liggen nog een serie am
bachten en beroepen, die we niet al
lemaal kunnen opsommen. Alles wat
er op de gevel van het arbeidsbureau
te lezen staat, was erbij met uitzon
dering van spreekuur.
Jos Molenkamp maakte er zich niet
druk over. In de avonduren hield hij
zich rnet toneel bezig en de baas,
waar hij 's Maandagsmorgens heen
ging, behoorde tot de wekelijkse ver
rassingen.
Een mens weet eigenlijk nooit
waar zijn geluk ligt, dat werd ons
duidelijk uit het antwoord van Jos
Molenkamp op onze vraag: „Maar
hoe bent U uiteindelijk tóch bij het
toneel gekomen?"
„Ach, dat was heel toevallig, ant-
woordde hij, „Ik stond eens te kijken
Een dansje valt vooral bij de jonge matrozen goed in de smaak. Drie
maal in de week kunnen ze daarvoor terecht in „Stella Maris", waar de
medewerksters haar delicate taak prachtig weten uit te voeren.
PRAATJES ACHTER HET
VOETLICHT.
Onder bovenstaande titel
brengen wij een serie inter
views met mensen, die onweer
staanbaar naar het toneel wer
den getrokken om daar te acte
ren, te goochelen, te hypnotise
ren, draadnagel te slikken
Als eerste in deze serie: Jos
Molenkamp, die o.a. sinds drie
jaar de openluchtspelen in het
bekende theater te Oisterwijk
regisseert.
voor een boekwinkel en toen viel
mijn oog plotseling op „Das Theater"
van Gregor. Bij informatie bleek de
prijs een beetje boven mijn macht
te liggen, maar de boekhandelaar
maakte een praatje en zorgde er ten
slotte voor, dat ik een opleiding van
drie jaar kreeg aan de Haagse To
neelacademie. Regie vond ik het in
teressantst en in Jules Verstraete en
Jan v. d. Linden had ik bekwame
leermeesters. Ik kreeg de kans om
„Het spel van de kelk" van Wirn
Snitker te regisseren. Het ging bui
tengewoon goed, maar helaas brak
de mobilisatie uit, waardoor ik alleen
nog maar bij O. en O. mijn heil kon
zoeken.
TWEE MAAL PECH.
Toen Jos Molenkamp zijn soldaten-
pakje kon uittrekken, vond hij de
weg naar het toneel versperd door
het Theatergilde, waarvan hij geen
lid wenste te worden. Dat leverde
hem een achterstand op van vijf ja
ren, gedurende welke hij als archi
varis verbonden was aan de Rijks
waterstaat.
Na de oorlog kreeg hy een mooi
contract bij het Rotterdams Toneel.
Aan het eind van het seizoen trof
hem een nieuwe pech. Achter het to
neel van de Rotterdamse Schouw
burg kreeg hij een ongeluk met een
ruitje, waarbij hij twee pezen plus
zijn slagader doorsneed. Vier maan
den met een stalen rekverband was
het vonnis. Uiteraard kon hij in deze
nieuwe creatie niet op het toneel
verschijnen en daardoor kwam hij
weer by zijn oude liefde terug, de
regie.
„Dat is het zo ongeveer," zei Jos
Molenkamp. „Ik heb me bij de regie
gehouden, want als toneelspeler ben
je nooit thuis en daar mijn vrouw
niet in het vak zit, was dat maar bar
ongezellig. Laatst heeft iemand me
verzekerd, dat ik de enige ben in Ne
derland, die een bestaan vindt in het
regisseren van amateur-toneel. Al
drie jaar verzorg ik de voorstellingen
in het openluchttheater van Oister
wijk. Prachtig werk! Je hebt daar
alles ter beschikking en er zijn op-
werd geschonken en practisch het
enige is, dat uit de ravage van 1940
werd gered, naar de Willemskade
varen. Zes zeelieden zullen het daar
na het nieuwe gebouw binnen dra
gen, dat door mgr. Niekel, deken van
Rotterdam, zal worden ingezegend.
De Woensdag daarna zal de officiële
opening geschieden door mr. G. E.
van Walsum, burgemeester van Rot
terdam.
En dan zal het leven weer gewoon
doorgaan. De winteravonden zullen
vallen over de Maasstad en ergens
aan de Willemskade zullen de zeelie
den samenkomei» in een gloednieuw
gebouw. Zij zullen er gezelligheid
vinden. Niet de twijfelachtige gezel
ligheid van de bars, maar een echt
huiselijke gezelligheid, die ze zoveel
moeten ontberen. Op zo'n avond zul
len ze niet eenzaam zyn.
De aalmoezenier en sociale wer
kers lijken soms op bergbeklimmers
als zij langs de touwladder het schip
beklimmen. Misschien is dat symbo
lisch voor de berg moeilijkheden, die
zij bij hun werk te overwinnen heb
ben.
De regisseur in actie tijdens de repetitie.
voeringen mogelijk, die in de tien
duizenden guldens lopen. Een mooie
zomer kan dat goed maken. Van
Maart tot in de na-zomer reis ik
zeven dagen per week op en neer
van Den Haag naar Oisterwyk!"
HARDSTIKKE.
„En herinnert U zich nog grappige
gebeurtenissen?"
Boem! Daar lag de vraag, die
meestal tamelijk gevreesd wordt.
Jos Molenkamp lacht. „Een paar,"
zegt hij aarzelend, „maar liever geen
plaatsnamen, want ik moet om mijn
klanten denken. Dat doet een krui
denier ook, nietwaar?"
„Dat décortje sla ik over. Het viel
de zaal in en kostte de geestelijk ad
viseur van de uitnodigende vereni
ging een bril, terwijl de schrijver van
het stuk moest ophouden met te ge
nieten van zijn eigen werk, omdat
een stukje van zijn gezicht gehecht
diende te worden."
„En laatst gaf ik eens een voor
drachtsavond. Dat doe ik zo af en
toe. Als je dan zo'n anderhalf uur
bezig bent, moet je keel geregeld ge
smeerd worden. Ik sprak met de
zaalverhuurder af, dat hij een kopje
koffie achter de coulissen zou zetten.
Enfin, toen ik begon, was ik dat hele
kopje koffie allang vergeten, maar
midden in een dramatische scène
komt de man aangesloft. Helemaal
de zaal door. Hij stapte rustig het
trapje op naar het toneel, riep vrij
luid om even boven mijn voor
dracht uit te komen „Hier is de
koffie meneer. Zal ik ze maar achter
de keliese zette?" Ik knikte, maar
bleef door gaan, krampachtig pogend
me te concentreren. Het mannetje
verdween achter het toneel en keer
de even later terug met de mede
deling: ,,'t Staat d'r hoor!" Dat zijn
de echte liefhebbers!"
MOET JE MIJ HEBBEN?
„Oh ja, laat ik dat niet vergeten,"
grinnikt Jos Molenkamp. „Er bestaat
bij mij een soort wet, dat géén van
de medespelenden op de dag van een
uitvoering sterke drank gebruikt. Nu
wil het toeval, dat er laatst iemand
jarig was, precies op de dag van een
première. Om vier uur was de gene
rale repetitie afgelopen en de jarige
ging de stad in, waar hij een paar
borreltjes dronk. Enfin, ik rook het
natuurlijk, maar goed hij was in
ordentelijke staat. Op een verjaardag
moet je wat door de vingers zien.
Tijdens het laatste bedrijf liep ik
achter het toneel en zie tot mijn
schrik een vermouth-fles met lauwe
thee staan, die zich op het toneel
moest bevinden. Meteen kroop ik
tussen de coulissen, maar niets aan
de hand. Op het toneel stond ook een
fles. Laat die jarige daar nou heel
rustigjes echte vermouth zitten inne
men. De een na de ander, precies
zoals dat in de tekst stond aangege
ven. En nu weet ik natuurlijk niet
of U deskundig bent, maar vermouth
op jenever is fataal. De man raakte
zijn tekst kwijt en wist op het laatst
niets meer. Het zweet droop me af
van ellende en toen ik tussen de cou
lissen stond te gebaren, dat hij naar
de andere kant moest, zei hij plotse
ling: „Moet je mij hebben? Kalm aan
jongen. Hij is al onderweg!" Het pu
bliek gierde, maar ik niet. Toch
vraag ik me achteraf wel eens af, of
iemand het heeft begrepen. In de rol
moest de man dronken zijn en de
mogelijkheid bestaat, dat ze hem een
geweldige acteur hebben gevonden.
Gelukkig gebeurde het aan het eind
van de voorstelling. Sindsdien contro
leer ik de inhoud van de flessen!"
HIJ WAS ZOEK.
„Verder is er eens een hoofdrolver
tolker zoek geraakt in de pauze. De
souffleur vond hem in de kelder met
een hersenschudding. Hij was even
een trajpje afgegaan, waaraan drie
treden ontbraken. In zulke gevallen
moet ik meteen een rol overnemen
en ik kan gerust zeggen, dat mijn
geheugen me niet gauw in de steek
laat. Tijdens de repetities leer ik on
gemerkt alle rollen."
Terwijl we nog even zitten te pra
ten, gaat de bel.
„Ik moet aan het werk," zegt Jos
Molenkamp, „weet U genoeg? An
ders kunt U nog vertellen, dat na de
première van de „Midzomernachts-
droom" een der medewerkenden me
voor het publiek trok. Ik stribbelde
een beetje tegen, omdat ik in mijn
overhemd stond, en dat alles bij el
kaar zorgde er voor, dat mijn voet
dubbel sloeg. Ik voelde me toen net
de clown uit dat melodramatische
verhaal. Die moest lachen, terwijl
zijn moeder op sterven lag. Mijn voet
zwol tijdens het applaus en zes we
ken na het laatste handgeklap, lag
ik nog in een luie stoel met mijn
voet naar het plafond te wijzen. Zo
ziet U maar, dat het niet alleen de
vis is, die duur betaald wordt."