£ltsx Hemo VAN COWBOY TOT TRAPPIST „Sursum Corda" Kennisgeving Autobusringlijn MET DE A.S. 3 OCTOBER DONDERDAG 1 OCTOBER 1953 h i SE LEIDSE COURANT TWEEDE BLAD PAGINA 3 John Green Hanning, zestien jaar, had precies één semester doorgebracht op de Trappisten-school Gethsemane, toen hij aan zijn vader vroeg: „Vader, mag ik Trappister-monnik worden?" „Een wat?" schaterde de vader. „Een monnik", schreeuwde John Green en hij werd rood. „Luister, jongen", zei de vader, „ze nemen geen baby's in het klooster". „Wie is d'r een baby?" vroeg John beledigd. „Jij", zei de vader. „Je bent juist zestien jaar en nu praat je er al over, Trappist te, worden, wat een leven is voor mannen. Dat is baby-praat". Als iemand anders dan de vader dit had gezegd, het zou hem niet goed zijn vergaan, maar nu wist John Green niet beter te doen dan te zwij gen, al was hij inwending nog zo woe dend. Hij ziedde en zei niets. De stilte werd ook de vader te pijnlijk, daar om voegde deze dit aan zijn antwoord toe: „Als je een meer definitief ant woord verwacht, ziehier. Je mag nü geen Trappist worden en misschien nooit. Schiet dus op en vergeet je rare droom. Je bent te jong om over zulke dingen te denken trouwens". John werd dus geen Trappist, maar bij werd de rechterhand van zijn va der op diens tabaksplanterijDat ging goed, dat ging zelfs uitstekend. John had grote verering voor zijn va der en groot respect. Maar hij had zijn temperament, zijn „southern, Kentuckian" temperament en dat deed zich gelden. Op een ongelukkige dag kreeg hij een woordenwisseling met zijn vader, die hoog liep, zeer hoog. De vader vond dit het psycho logisch ogenblik om de weerspannige wil van zijn zoon te breken, maar de zoon brak zijn vaders hart. 's Nachts lekten de vlammen omhoog uit de tabaksschuur, aan blussen viel niet te denken: de oogst van een heel jaar ging in vlammen op. Maar 's morgens, bij het trieste ontbijt, was er één stoel leeg aan tafel, de stoel van John Green Hanning Jr., die had wraak genomen, omdat hij zichzelf gezwo ren had: „I'll get even": ik zal het hem betaald zetten. Dit was geen baby-praat, hij zette het betaald. Maar de stoel bleef leeg, vele ver drietige jaren lang, leeg zoals het hart van de moeder en de vader vol waren van een groot en onuitspreke lijk verdriet. Zij wisten niet, dat John Green, hun zoon. cowboy was gewor den, ergens bij de Rio Grande, vele honderden kilometers ver. Maar John Green zelf leerde al gauw wat het leven van een comboy was, een hard leven, een zuur leven, een eenzaam leven; lijden van koude, hitte, dag reizen lang in het zadel, slapen op de blote grond, een leven zo zuur en bitter, dat de cowboy-romantiek ver dampt als een leugen en een aanflui ting. Zijn schaarse kameraden noemden hem „the Kentuckian", de man uit Kentucky en als zodanig werd hij ge vreesd en bewonderd. Gevreesd om zijn onstuimig temperament, zijn laaiende, ontoombare drift en zijn wil „to get even". Bewonderd om zijn mooie tenor-stem, waarmee hij de liederen zong van liefde en eenzaam heid, de onsterflijke cowboy-liederen van weleer. Maar hij zong niet alleen cowboy liederen, hij zong ook liederen van daarginds, van het Zuiden, van my old Kentucky-home. John Green Han ning had heimwee en hij wist het niet. Hij had wroeging en hij wist het niet. Maar als hij zong van het land van Kentucky, zag hij een tabaks- schuur in brand staan in de nacht en hij voelde zich helemaal niet flink meer, dat hij „got even". Negen jaren hield hij het uit, maar het verlangen groeide. John was geen baby meer, hij was een man gewor den, maar een man die terug ver langde naar de ogen van zijn moeder. Hij ging terug, na negen jaar. De hond was de eerste, die hem herkende en het blaffen van die hond was oorzaak, dat een kleine vrouw een venster opende. Toen, zonder een woord, lag de grote cowboy in de ar men van zijn kleine moeder en zij en de „Kentuckian" lachten door hun tranen heen. Zo vond hen de vader, hij stak zijn hand uit en zei: „Mijn jongen!" Anders niets. Meer niet. Maar in deze twee woorden werd een geheel verleden uitgewist; dit gebaar en die woorden waren een biecht en een absolutie en een streep door ne gen, lange, bittere jaren. Slechts eenmaal kwam John Green hierop terug, één der volgende dagen, toen zijn vader hem trof, kijkend naar de tabaksschuur. Met een knik van zijn hoofd naar die schuur zei John: „Vader, ik heb daar spijt van, verrekte spijt". Toen legde de vader zijn arm op de schouders van zijn zoon en zeide: „Vergeet het, jongen. Vergeet het. Dat is dood!" John won zijn ouderhuis, maar hij verloor zijn geloof. Toen ze 's Zon dags naar oudergewoonte naar de kerk zouden gaan, bekende hij dit. Het was een levensgevaarlijk, elec- trisch ogenblik. Niemand zei iets, kon iets zeggen. Maar de moeder, in tra nen, vond de juiste woorden: „John, lieveling, zou je niet mee willen gaan om mij een plezier te doen? Het is zó lang geleden, weet je, dat je naast mij liep in het publiek. Kom alsje blieft". De moeder won. Wat Gods gebod niet vermocht, vermochten haar tranen en een cowboy is ridder lijk, nietwaar? En bovendien, hij is een kind. John Green Hanning ging naar de kerk en bleef naar de kerk gaan ter- wille van zijn moeder, maar zijn hart was niet bij God. God echter hield van dat hart. Hij speelde ermee en won, zoals God altijd wint. John Green Hanning werd verliefd op een meisje, dat Mary heette. Wanneer hij zei: „Moeder, ik ga naar de jongens", dan glimlachte de moeder, want zij wist, dat hij ook naar Mary ging. En Mary was juist het meisje, dat hem kon genezen, zij vulde niet alleen zijn hart, "maar ook zijn ziel en genas ze beide. Laat de moeder bidden en schreien in eenzaamheid en ongezien, zoals moeders doen, Mary wilde een man, zij wilde John Green Hanning tot man en geen huichelaar. Als hij het meende met haar, moest hij het menen met God, want het huwelijk is een groot sacrament. Zij won John terug voor God en Zijn Kerk. Maar, trieste balans, daarom ver loor zij hem juist. „Ik wil Trappist worden", had John gezegd, toen hij zestien was. Dat was twintig jaar geleden bijkans en zijn vader had hem er om uitgelachen. Opnieuw be gon John nu te dubben als een baby: trouwen of Trappist worden, Trap pist worden of trouwen? Wat wil God van hem, wat wil hij met zich zelf? Hij vraagt Mary te trouwen. Mary geeft een ontwijkend antwoord, zoals meisjes doen, zoals althans meis jes in die tijd en dat land deden. Maar de trubbels van John Green worden er niet mee opgelost. Hij wil klaarheid, zekerheid, hij komt terug op zijn twijfels. Mary lacht hem uit en vraagt of hij wel nuchter is. Hij is doodnuchter, maar zij begrijpt hem niet. is maar een middelmatig sterretje Een z.g. „gele dwerg" De zon is wel gedevalueerd. Bij de oude Grieken was het de verschij ning van de zonnegod Helios en ook andere volken hebben er een god heid of althans een bovenaardse macht in gezien. Men denke maar aan het Joelfeest der oude Germanen dat toch ook wel ten doei zal hebben gehad de in December steeds lager dalende zon tot terugkeer te bewe gen (dat gebeurde dan in de zoge heten „donkere dagen voor Kerst mis", de dagen namelijk rondom de 21ste December, wanneer de dagen het kortst oftewel het donkst zijn). De moderne sterrenkunde heeft ons echter geleerd, dat de zon een gewoon sterretje is, dat noch in om vang noch in temperatuur erg van de middelmaat afwijkt. De zon is een gele ster met een oppervlakte-temperatuur van om en bij de 6000 graden Celsius. Dat wil dus zeggen dat zij zich qua tempera tuur juist in het midden van de reeks ophoudt; of liever gezegd qua kleur. Immers de kleurenschaal der sterren loopt op volgens het schema rood- oranje-geel-wit-blauw (waarbij rode sterren de laagste temperaturen heb ben en blauwe de hoogste), zodat de zon daar de gulden middenweg be- wandelt. En hoe groot is de zon? In aardse maat gemeten enorm: de middellijn van deze gloeiende gas'bol is 109 maal zo groot als de middellijn van de aardbol. Maar aardse maatstaven zijn ook maar zeer betrekkelijk. Beter kan men de zon vergelijken met haar soortgenoten: de sterren. En ook dan blijkt zij tot de middenmoot te be horen, als men die tenminste een beetje ruim v/il opvatten. Er bestaan ook aan de hemel Veu- zen en dwergen. Sommige sterren hebben een middellijn die vele hon derden malen zo groot is als die van de zon. Recordhouder onder hen is de ster Epsilon Aurigas (Auriga is de wetenschappelijke naam voor het sterrenbeld de Voerman), die een middellijn heeft, 3000 zonsmiddellij- nen lang. De diameters van andere sterretjes zijn echter weer veel en veel kleiner dan die van de zon. Men kent een ster, ontdekt door de Neder landse Amerikaan prof. dr. G. P. Kui per, waarvan de middellijn nog geen 7000 km. bedraagt, dat wil zeggen dat dit sterretje kleiner is dan onze aar de! (Onze planeet heeft een middel lijn van ongeveer 12.750 km.). Reuzen en dwergen. Er doet zich met betrekking tot de grootte der sterren nog een merk waardigheid voor die de aandacht trekt: over het algemeen zijn de ster ren van een witte kleur alle nage noeg even groot. Bij de gele en oranje sterren lopen de afmetingen al ver uiteen maar verreweg het grootst is het verschil bij de rode sterren. Het was zo opvallend, dat het sterrenkundige spraakgebruik inter nationaal de termen reuzen en dwer gen is gaan bezigen en dan wel on derscheiden in rode reuzen (met een middellijn van 60 maal die van de zon) gele reuzen (tienmaal de zon), witte sterren (tweemaal de zon), gele dwergen (één maal de zon), en rode dwergen (0.9 miaal de zon). Later is daar nog een categorie bijgekomen die der z.g. witte dwergen; maar de ontdekking daarvan is weer een hoofdstuk apart. Uit dit lijstje blijkt al dat de zon, een „gele dwerg", in geen enkel op zicht een bijzonder hemellichaam is. Dat wij haar „zon" noemen waarmee wij haar dus onderscheiden van alle andere sterren, komt slechts doordat deze aarde er zo dicht bij staat dat de zon de enige ster is die wij als schijf zien. De overige vertonen zich, door hun grote afstand, slechts als licht puntjes zonder afmetingen, zelfs al bekijkt men ze door een sterke te lescoop. Verkeersregels zijn goud waard, Want uw leven is goud waard! Verbond voor Veilig Verkeer Wanneer hij dagen later plotseling zegt: „Mary, ik heb er weer over lig gen denken, monnik te worden. Als jij me verlof geeft, ga ik naar het klooster en zal ik het leven daar pro beren", lacht Mary niet meer. Zij kijkt in de verte, speelt met een knoop van haar jurk en vraagt dan ogenschijnlijk heel kalm: „Meen je dat werkelijk, John?" „Absoluut", antwoordt hij snel. „En, Mary, ik ben ervan overtuigd, dat ik het moest proberen". De stilte die nu volgt, duurt lang en weegt zwaar. Dan komen de woor den, langzaam, droef, verzadigd van verdriet: „Je kunt gaan, John" Dan, met een stem die niemand kent: „Maar als je het doet",.... er volgt een stilte, die snijdt tot in het hart, dan slaat haar stem over, „maar als je het doet, wil ik nooit je gezicht meer zien. Want ik wil niet trouwen met een man die monnik is geweest, nee!" en dan met alle kracht die het verdriet een mens geeft, „zelfs niet als hij de laatste man in de wereld was!" Hier brak haar stem, met haar hart, met haar zelf-contröle. Zij rende het huis binnen, want nooit zou ze schreien in het aangezicht van de man, die zij gedacht had haar man te zullen zijn. Van dan af begint het leven van John Green Hanning als Trappister broeder in het klooster Gethsemane. Het ging niet over rozen, die klooster leven, al dacht hij dat eerst. In den beginne, de eerste weken, de eerste maanden, was het het nieuwe, dat hem biologeerde en zijn eerzucht om dit nieuwe te leren kennen en onder de knie te krijgen. Toen dan ook de Abt hem na zes weken vroeg, hoe het hem beviel in het klooster, antwoord de hij simpelweg: „Not so bad". Dat vond de Abt ook van hem en de me de-broeders idem: „Not so bad at all". De andere dag mocht hij voor het eerst het kloosterlijk habijt aan en van dan af heette hij Broeder Joachim. Maar wel had Broeder Joachim de oude kleren afgelegd, maar de oude mens bij lange niet, al meende hij dat zelf Men wordt geen kloosterling in een handomdraai en men stapt niet van het zadel in de cel alsof men een overstapje neemt. Zijn opbruisende aard was gebleven, zijn „Kentuckian"- temperament en zijn wil „to get even". De cowboy in hem had ma ling aan een massa dingen, waaraan een kloosterling geen maling dient te hebben en vond een massa dingen nonsens, die voor een kloosterling zeer zinvol zijn. Dat moest raken of botsen. En het botste. Heftig en her haaldelijk. Op een dag moest Broeder Joachim in het veld werken, ongeveer een kwart mijl van het klooster. Een koor-monnik had de leiding. Voor Broeder Joachim was het om één of andere reden duidelijk, dat deze monnik hem hebben moest, hem zocht. Alleen al zijn gebaar „werk jij hier" was een belediging, een kenne lijke en uitdagende belediging Broeder Joachim kookte, het hart van de cowboy John Green Hanning zied de onder de pij van Broeder Joachim. En natuurlijk kwam de druppel, die het glas van zijn toorn vol maakte: hij smeet zijn gereedschap neer en haastte zich met grote passen naar het klooster. Daar greep hij een hooi vork en vatte post bij de klooster poort. Hier moesten ze langs komen, en hier zou hij laten zien, hoe ze in Kentucky afrekenden met die klein zielige pesterijen. Minuten gingen voorbij, toen vijf tien minuten, maar de broeders kwa men niet. Twintig minuten, toen kwam de klooster-portier. Die gaf een teken, het teken dat beduidde: bij de Abt komen en wel onmiddellijk. Ha! hij zou de Abt eens even wat vertel len over zijn klooster en zijn man nen. Maar de Abt vertelde wat aan Broeder Joachim. Dat waren zeer weinige woorden, maar zij waren zeer duidelijk: „Leer de regel niet, maar leef hem!" „Gehoorzaam!" „Wees nederig!" „Jij hebt geen eigen wil meer!" „De enige met wie je niet kunt afrekenen hier in dit klooster is God". Tenslotte zei Dom Benedic- tus: „Begrepen?" En Broeder Joachim antwoordde: „Begrepen". Toen ging het goed voor een lange tijd. Totdat Broeder Joachim keuken gerei brak. De regel schrijft voor, dat hij dit aan de Abt moest laten zien. De Abt zag het gebroken keu kengerei, maar hij zag meer. Hij zag, dat het hart van Broeder Joachim zonder een barstje of een scheurtje was en daarom keek de Abt zeer te leurgesteld naar de gebroken borden en zei: „Dat is teveel, Broeder Joachim, die schade is te groot. Schrijf naar je mensen thuis, dat ze geld sturen daarvoor". Als een prairiepaard steigerde hij door de kloostergangen, woedend om die vernedering, voor wat toch maar een ongelukje was. „Dat nooit!" was zijn eerste gedachte, maar toen hij het lang genoeg overdacht had en een beetje tot kalmte was gekomen, stond het bij hem vast, dat de Abt hem alleen maar een strik had willen spannen in de overtuiging, dat hij het niet durfde, die naar huis te schrijven, zich zo onnozel te verne deren. „Dat zal ik hem laten zien!" zei Broeder Joachim en hij schreef naar huis. Lachend heeft later de Abt dit geld teruggestuurd en lachend ook heeft de vader het weer in ontvangst genomen. Het was ruw materiaal, maar goed materiaal, de geestelijke substantie van Broeder Joachim, alias John Green Hanning, maar Dom Benedic- tus was een kundig kneder en hij kneedde hem aldus. Broeder Joachim had vlees moeten bakken en hy deed dat zo goed, dat hij het vier dagen aan één stuk bakte in de gesloten oven: hij vergat het. Wat er na vier dagen te voorschijn kwam leek meer op houtskool dan op vlees en als een beeld van nederigheid knielde Broe der Joachim voor zijn Abt, het mis baksel in de hand. i „Wat is dat?" snauwde de Abt. „Vlees", snauwde Joachim. „Het lijkt er niet veel op", gromde de Abt. „Ik heb het laten verbranden", gromde Joachim. „Eet het op", besloot de Abt. En het kostte Joachim enkele duizelende seconden, voordat hij kon zeggen: „Ja, eerwaarde Vader". Hij heeft het opgegeten. Hoe hij het klaarspeelde, weet geen mens, alleen wist hijzelf later te vertellen, dat hy er een half jaar over gedaan heeft, door er elke dag een griezeltje van te eten bij de maaltijd. Maar het uiterlijk hoogtepunt van Broeder Joachim's kloosterbelevenis sen was een laagtepunt in bovenna tuurlijke zin. Broeder Joachim ging vooruit in de deugd, in alle deugden. Dat vond hijzelf. Hij was dus behal ve gelukkig, bar tevreden; hij was flink op weg een behoorlijk klooster ling te worden, hij zou het klaren. Alleen, de Abt, Dom Benedictus, vond dat blijkbaar niet. De Abt was ziekelijk de laatste tijd. Hij had een kleine beroerte gehad en kon dien tengevolge alleen nog zijn rechter arm gebruiken. Die werd hem bijna noodlottig, die rechterarm. Broeder Joachim moest Vader Abt scheren. Dat was een goede gelegen heid, vond de Abt. Toen Broeder Joachim zijn scheermes aanzette, be gon het al: „Broeder", zei de Abt, „je zult beter je best moeten doen". Joachim had al geleerd te zwijgen. Daarom vervolgde de Abt: „Ja, je zult heel beter je best moeten doen, veel beter". En de Abt ging voort: „Je bent trots. Wanneer zul je eens nederigheid leren? Iedere uiting van je opvliegend temperament is niets anders dan een uiting van je nog ge- nemer trots". Joachim schoor. De Abt ging voort, onverstoorbaar. De Abt was onrechtvaardig. Joachim wist het. Iedereen is trots, ieder mens, tegen iedereen kun je zeggen, dat hij niet nederig genoeg is. Joachim schoor. De Abt staarde in het niet en miskende ten enenmale Joachim's ijverige pogingen, een goed kloosterling te willen zijn. Toen deed de Abt iets zeer onvoorzichtigs. Hij hief zyn hand op, zyn rechterhand, de enige die hij nog kon bewegen, waarschuwend. Hij trof Broeder Joachim's kin. Dat was te veel. „Weg die hand, weg die hand!" schreeuw de toen een dodelyk-geladen stem, „als u een ooglid beweegt, keel ik u van het ene oor tot het andere". De doodsschrik sloeg de Abt om het ver lamde lijf, een ogenblik bleef Broe der Joachim dreigend staan met het vreselijke mes in de hand, dan met een gebaar, dat meer weg had van een klap, veegde hij de Abt de reste rende zeep van het gezicht en storm de de kamer uit. Hulpeloos bleef de Abt zitten, al leen, dertig minuten lang, dertig mi nuten om op adem te komen en de situatie te overzien; tenslotte ver mocht hij zelfs te glimlachen en hij gaf toe, dat hij te ver was gegaan, dat hij had gesneden inplaats van te snoeien. Toen werd er aan de deur geklopt, bedeesd, nauw hoorbaar. Broeder Joachim kwam binnen, knielde neer en met zyn ogen vol tranen zei hij: „Eerwaarde Vader, ik heb spijt en ik schaam me. Mijn tem perament, mijn trots, myn wilde bloed waren mij de baas. Het spijt me verschrikkelijk; vergeef mij en leg mij boete op". Toen glimlachte Dom Benedictus en zeide: „Ik vergeef je, Broeder; en uit boete zul je morgen vroeg te Communie gaan". Dit was het einde van de comboy John Green Hanning en het ware be- tin van het kloosterleven van Broe- er Jo&chim. Maar zo fel als het comboy-leven was geweest, zo hevig werd ook het kloosterleven. Het werd een leven van versterving en nede righeid, van gebed en naastenliefde, van rozenkransen en kruiswegen, van Onze Vader en Weesgegroeten zon der tal, een leven waarvan niet zo veel spectaculairs te vertellen valt, want dit werd geschreven tussen God en hem. Dom Benedict stierf, vader Hen- ning stierf, maar Broeder Joachim leefde recht naar God, alleen naar God en voor God en daarom leefde hij voor de anderen. Hij had zijn „Kentuckian" temperament niet af gelegd, hij had het alleen anders ge richt, het omgelegd, getransformeerd op het bovennatuurlijke, op de Liefde. En zo is hij gestorven en zijn bio graaf vertelt zelfs wonderen van hem, grote, verbijsterende wonderen, waarom hij lachte zoals een cowboy lacht, links en verlegen. Broeder Joachim, had John Green Hanning overwonnen en op 30 April 1908 klop ten beiden aan de hemelpoort om te vragen wie van hen beiden nu eigen lijk binnen mocht. En Amerika hoopt, dat John Green Hanning zijn eerste werkelijke heili ge zal zijn en om dat te verkrijgen bidt het tot Broeder Joachim. Naar de roman „The man who got even with God" van M. Raymond O.C.S.O. Ingaande 4 October a.s. treedt op onze autobus- ringlijnen een GEWIJZIGDE DIENSTREGELING in werking. Gratis verkrijgbaar op de autobussen en ons Bureau, Stationsplein. Tel. 22444 Abonneert U op zal er NIET aan huis worden bezorgd, doch de Melkwinkels zijn geopend tot 's morgens 11 uur. Tevens zal er gelegenheid zyn voor het afhalen van Melk en Melkproducten aan de volgende standplaatsen: Rijnsburgerweg, hoek Eoerhaavelaan; Rynsburgerweg, hoek Kagerstraat; Van Limburg Stirumstraat, hoek Gasstraat; Cobetstraat, hoek Kernstraat; Tomatenstraat Lammenschansweg; Vree wijkstraat, hoek Bilderdijkstraat; Nieuwe Omgeving Haagweg. 931 DE GEORGANISEERDE LEIDSE MELKHANDEL.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1953 | | pagina 9