Geschiedenis van het rijwiel in de loop der eeuwen bezien De Morschstraat luisterde vroeger naar de lugubere naam Galgstraat ZATERDAG 28 FEBRUARI 1953 DE LEIDSE COURANT TWEEDE BLAD PAGINA 1 VAN LOOP- TOT SPORTFIETS f Het rijwiel is een wonderlijk ding, want ondanks alle vooruitgang der techniek, die van de trapbeweging de grondslag van het rijwiel een „stoom"fiets, een motor, een auto tenslotte maakte, is het rijwiel nog steeds in gebruik, in ere zelfs, niet in het minst in Nederland, het land, dat percentsgewijs zeker het grootst aantal rijwielen bezit. Het rijwiel is een stuk van het leven ge worden, onmisbaar met de mens sa mengegroeid, een vervoermiddel, dat de jeugd reeds op zeer vroege leeftijd boeit, maar evenzeer onmis baar'is voor de bejaarden, die rus tig hun toertje nog maken. De 31ste RAI-tentoonstelling, wel ke thans te Amsterdam gehouden wordt, is voor een groot deel aan het rijwiel gewijd wel een bewijs, dat dit vervoermiddel ondanks zijn hoge leeftijd, nog steeds in het middel punt der belangstelling staat en nog steeds een essentieel bestanddeel in het groot aantal vervoermiddelen blijkt te zijn. DE „WAGEN" ALS VOORLOPER. Slechts weinigen onder ons zullen zich de oude velocipéde, zoals het rijwiel vroeger heette, nog herinne ren. Maar veel ouder dan het rijwiel, dat de oudsten onder ons zich zullen herinneren, is het ontstaan ervan. Daarover vinden we allerlei bij zonderheden in een boekje, dat de heer Georges J. M. Hogenkamp uit Maarssen schreef in opdracht van Burgers E.N.R.-fabrieken uit Deven ter. Daarin deelt de schrijver mede. dat de oudst bekende afbeelding van een man op zijn rijwiel zich bevindt op een agaten sieraad, dat in het staatsmuseum te Aquileja wordt be waard. Die steen is afkomstig uit de tijd der Romeinse Keizers, van onge veer 150 jaar v. Chr. en dus meer dan 2000 jaar oud. En op een copie van een fragment der glasbeschildo ring in de Stoke Poges Kerk te Buc kinghamshire in Engeland, uit het jaar 1642, komt een engel voor met bazuin, gezeten op een tweewieler, welke schildering 300 jaar geleden is aangebracht. De mens heeft altijd getracht zich op zo gemakkelijk mogelijke wijze voort tet bewegen. Allerlei carosse- rieën, in de loop der tijden gefabri ceerd, leggen daarvan getuigenis af. Tegenwoordig is het heel gewoon een paard voor een wagen te zien lopen, maar hoewel paard zowel als wagen reeds vele eeuwen bestaan, werden tal van wagens in vroeger eeuwen niet door paarden getrokken maar door een of andere hefboom in het voertuig voortbewogen. Een goed voorbeeld daarvan is be waard gebleven in het stedelijk ar chief te Neurenberg. Zekere Hans Hautsch, instrumentmaker in deze stad, maakte een mechanisch voort te bewegen stoel, 'n tiental jaren la ter gevolgd door een grote wagen, welke in beweging kwam door een stel stalen kamwielen, welke com binatie door bedienden achterin met slingers draaiende werd gehou den. Die draaiende beweging werd door hefbomen op de achteras over gebracht. 2000 schreden per uur kon er mee worden afgelegd. Voorop stond een stuurtang in de vorm van een drakenkop, welke met de ogen kon draaien en waaruit ook water kon spuiten. Prins Charles Gustavus, generaal van de Kroon van Zweden, kocht de ze wagen een jaar later voor 500 thaler. De wagen werd naar Stock holm vervoerd en het gevolg was, dat ook dé Koning van Denemarken een wagen bij Hautsch bestelde. VERSCHILLENDE VOORLOPERS Kan de „wagen" dus enigermate als vooloper van het rijwiel be schouwd worden, dit vervoermiddel heeft toch nog twee andere voorlo pers gehad. Het eerste is de machine van de Duitser Michael Kessler en dateert uit het jaar 1670. Deze machine be stond uit een zware bak ter lengte van bijna 2 V> meter, rustende op twee wielen met ijzeren hoepels, achter elkaar geplaatst. De andere vinding is van Franse oorsprong, nl van de Sirrac en da teert van 1790. Ook deze is lomp en zwaar en heeft eveneens slechts twee wielen. De uitvinder noemde deze machine „Célerifère" of snelwa- gen". Inplaats van een zitbalk maakte deze uitvinder een houten paard, waaronder de wielen werden beves tigd. Daar het voorste wiel echter niet zijdelings draaibaar was (om een as), kon men dit vehikel ook niet wenden zonder af te stappen. Toch is die Franse mach:ne aardig „en vogue" geweest in de laatste ja ren der 18e eeuw. On de ms^'n°s van die tijd is weer de zitbalk toe gepast, voorzien van een zadel. Dat LEIDSE STRATEN EN STEGEN Links: De uitvinder van de loop fiets, Karl Friedrich Christian Lud- wig Freiherr Drais von Sauerbronn, op zijn vehikel, naar hem genoemd de Draisine. Rechts: Hoe de bezitter van de driewieler zijn vehikel ook kon ge bruiken om een uurtje rustig te gaan vissen, laat dit plaatje zien. DE PARIJSE MODE IN HET NIEUWE SEIZOEN ^^ANNEER DE PARIJSE mode-ontwerpers besluiten hun voorjaarscollectie aan het publiek te tonen, kan men er zeker van zijn, dat de lente zeer nabü is. Daar zijn in de eerste plaats de tailleurs, voor welke een grotere plaats in iedere show is ingeruimd. Tail leurs, vervardigen van allerlei soorten stof, hoofd zakelijk in de kleuren grijs beige dat een belang rijke plaats in iedere collectie inneemt zwart of wit. Vele ontwerpeis hebben het accent dit seizoen ver plaatst naar de achterzijde. Men ziet grote strikken, knopen en zeer bloezende ruggen, die ver over de in vorm gesneden ceintuurs heenhangen. Er was zelfs geen zomerjaponnetje, dat aan de voorzijde hooggesloten en geheel glad leek, en aan de achterzijde een décolleté tot in de taille toonde. Nog steeds aarzelt men bij het aanbrengen van de taille tussen de natuurlijke plaats, en de heupen, zodat men rustig kan aannemen, dat wat dat Eetreft, dit sei zoen „alles" nog goed is. Wanneer men van plan is, zich in de naaste toekomst een fleurig hoedje, vervaar digd van een lichte stof, piqué bijv. aan te schaffen, zal men er rekening mee moeten houden dat de hand schoenen van hetzelfde materiaal behoren te zijn. De hoedjes worden nog steeds gebracht in kleine model letjes, die goed draagbaar zijn en vlot staan. De foto links toont een voorjaarsensemble van Jac ques Griffe. Een katoenen, wijde hemelsblauwe mantel, met eveneens wijde 3/4 mouwen, wordi gedragen over een eenvoudige japon, bedrukt met ruitdessin in blauw, groen en rood. De vierkant uitgesneden hals draagt een grote strik aan de linkerzijde. Jacques Heim ontwierp voor de lentemaanden o. a. deze sportieve geruite geheel rechte mantel. Een tail leur van Jean Dessès in donkergrijs wordt gedragen op een origineel en modieus plastron van v/itte piqué. 41. 'TIJDENS de laatste gemeenteraads- vergadering maakte een der leden bezwaar tegen de naam „Morsch- laan" voor een van de straten in de nieuwe wijk, omdat Leiden reeds een Morschstraat, een Morschkade, een Morschpark, een Morschsingel, een Morschweg, een Hoge Morsch. weg en een Lage Morschweg heeft. Alleen Morschplein en Morschsteeg ontbreken nog aan de serie! B. en W. zegden toe eens te zullen bezien of een andere benaming mogelijk was. Wat er straks ook uit de bus moge komen, Leiden heeft in ieder geval een Morschwijk, een grote wijk, waarvan de Morschstraat, die de Blauwpoortsbrug en de Morschpoort met elkaar verbindt, de belangrijkste en oudste straat is, In het woord „Morsch" vindt men het oud-Neder landse woord „Morsch" of „Marsch", dat „beemde" of door water omspoeld land betekent. De naam „Marsch", vindt men ook terug in de gemeen ten Groenlo en Zutphen. Bovendien zijn de namen Maarssen en Meersen er van afgeleid. De naam „Morsch" werd gegeven aan een buiten de stad gelegen strook grond, maar omstreeks 1600 heetten wat thans Morschstraat en Morsch weg zijn nog Lage Rijndijk, evenals de dijk aan de Oostelijke stadszijde genoemd werd. De vierde stadsuit breiding in 1611 voerde de naam Galgstraat in, genoemd naar het bui- tn de Morspoort gelegen Galgenveld, dat eigendom van de stad was, be stemd voor het tentoonstellen van de lijken der veroordeelden. De houten Morschpoort heette toen Galgpoort, maar de nieuwe stenen poort, die Willem van der Helm in 1669 bouw de, mocht die naam niet meer dra gen. Het stadsbestuur liet de naam Morschpoort in de stenen hakken, „opdat ze met geen verachtelijken naam meer zoude genoemd worden". In plaats van Galgstraat werd ook de naam Kleistraat gebruikt, in te genstelling tot de naam Steenstraat, waarvan de draagster reeds in 1603 van een bestrating werd vorzien. Tot 1879 werden de namen Galgstraat en Kleistraat gebruikt, daarna werd de naam Morschstraat algemeen in gevoerd. Herhaaldelijk is in de gemeente raad het slopen van de Morschpoort ter sprake gekomen. Op 25 October 1875 staakte de stemmen over het voorstel om de poort niet op te rui men en de volgende dag werd met een geringe meerderheid tot handha ving van dit kostbaar monument be sloten. We mogen er de vroede va deren al hebben zij en hün voor gangers veel te veel onvervangbare monumenten gesloopt dankbaar zijn voor dit besluit, want nog steeds is de Morschpoort een pronkstuk van de stad, dat jaarlijks de bewondering van duizenden touristen trekt. We hebben het er graag voor over, dat de poort eigenlijk een sta-in-de-weg is en dat het verkeer uit de richting stad buiten de poort omgeleid moet worden over het smalle pittoreske bruggetje, dat vooral vanaf de singel gezien met de poort en achterlig gende kazerne zo'n schilderachtige indruk maakt. De Morschstraat ligt weliswaar niet in het centrum van de vooral na de oorlog sterk uitgebreide Morsch wijk, maar is er toch wel de hoofd straat van. Zij is eigenlijk het voor portaal tot de drukke Haarlemmer straat en doet pogingen in aantrek kelijkheid niet onder te doen voor de winkelstraat aan de overzijde van de Blauwpo-rtsbrug. Men vindt er talrijke grote en kleine winkels, die over het algemeen een zeer ver zorgde indruk maken. Voorbij de Morschr>oort tot aan de spoorbaan naar Utrecht heet de straat Morschweg; even voorbij de overgang verandert de naam in Hoge Morschweg en Lage Morschweg. De laatste verdwijnt over de spoorbaan (LeidenDen Haag) in de richting Oegstgeest naar de nieuwe wijk, die in het groene land in aanbouw is. Aan deze zijde ligt pen groot deel van het Leidse uitbreidin^solan, com- Dleet met kerken en scholen. Maar laat ons nu snel teruggaan; we bege ven ons hier op gevaarliik terrein De Morschstraat vervult een be langrijke fun tie in het stadsver keer en wordt "teeds drukker. Steeds moeilijker wordt daarom het .ver keersprobleem aan die zijde van de Blauwooortsbrug, omdat de grote verkeersstroom zich beweegt tussen Steenstraat en Prinu^ssokade. waar door het heel moei:iik wrirdt vanaf de Blauwooortsbrug veilig ~ih de Morschstraat te Geraken zond°r mee gesleurd te worden met de stroom. (Fota: „Be Leidse Courant"). beschouwd als de eigenlijke uitvin der van de pedalen Pierre en Ernest Michaux, vader en zoon, geboortig uit Bar le Due en gevestigd te Parijs. De 14-jarige Ernest, geholpen door zijn vader, knutselde daar aan een oude Draisine van de hoedenmaker Brunei, een paar krukken en pedalen en het voertuig was géboren dat zulk een belangrijke rol in ons leven zou spelen. Maar beiden, vader en zoon, stierven arm. De krukken en pedalen zijn het natuurlijk geweest, welke het rij wiel de grote kans van slagen gaven en eenmaal internationaal bekend geworden door de Parijse wereld tentoonstelling in 1867, begon men zich ook in andere landen op de fa bricage van houten velocipèdes toe te leggen. Naar Holland kwamen eerst velo cipèdes in 1866 en 1867 en vooruit strevende smeden en wagenmakers begonnen ze dra te copiëren. Overal ip het land verschenen ze, vooral op het platteland. De velocipéde uit 1884. De hoofdstad bleef echter niet ach ter en in de Nederlandse metaal wa- renfabriek van J. T. Scholte in de Plantage te Amsterdam begon men er eveneens mee, nadat de heer Scholte de nieuwste modellen van 1868 bij Michaux te Parijs had ge kocht, Kort daarna, op 17 Maart 1869, opende de firma H. H. Timmer en Co te Amsterdam, de eerste Nederlandse Rijschool voor Velocipèdisten. Dat zou ook het begin worden van de suocesvolle loopbaan van de heer H. Burgers te Deventer. Toen n.l. de heer Timmer, voor zaken op reis, de smidse van de heer Burger passeer de en deze bezig zag met het ma ken van een wagenrad, was hij ge troffen door de nauwkeurigheid, waarmede Burgers zijn werk ver richtte, waarom hij hem toevoegde, dat hij ziéh moest toeleggen op het maken van velocipèdes, want daar zat misschien toekomst in. Burgers ging er op in, zette zich aan het ver vaardigen van de 'houten karretjes en alles liep gesmeeerd, maar de ont wikkeling van het vehikel stuitte op een soort van tijdelijk verzet. BESTRIJDING EN TEGENSTAND Bestrijding en tegenstand was er genoeg, van het begin af, van me dische zijde en van de zijde van som mige gemeenten. Het was* b.v. verbo den in de gemeente Oldenbroek zich op een velocipéde te verplaatsen en dit dwaze verbod werd eerst op 23 Oct. 1886 met 65 stemmen opgehe ven. In Gorinchem werd reeds op 20 Aug. 1869 een speciale verorderjng gemaakt, dat het berijden van „Trap- wagens" en andere, gelijke voertui gen In 1888 wees de gemeenteraad van Deventer, de bakermat van het Ne derlandse rijwiel dus', enige straten met naam aan, waar mocht worden gereden. De wielersport stond in haar prille jeugd, maar zij kwam er geleidelijk nveer in en men begon reeds te denken aan wedstrijden. Op 7 Nov. 1869 vond de eerste wieler wedstrijd plaats, van Parijs naar Rouaan, 123 km. James Morre won, vóór Michaux Castréra en Frebout in 10.4.45 min., ongeveer 12 km. per uur! Dat was van grote propagandis tische waarde voor het nieuwe voer tuig! In Engeland nam de fabricage een grote vlucht en spoedig zou de houten machine daar, in het land van ijzer en staal, het veld gaan rui men yoor de stalen zuster. De ijzeren spaken kwamen, de gummibanden volgden. Verbetering op verbetering volgde en James Star Ley, een boe renzoon, leek wel de knapste en ge niaalste. Hij was het, die het eerst de step aanbracht, hij maakte het voor wiel hoger, het aohterwieltje zeer klein. In Frankrijk vorderde de ont wikkeling van het rijwiel eveneens met rasse schreden. In 1881 maakte Fruffault daar reeds een lage fieUE Fréboul (hierboven reeds genoemd uit de eerste wedstrijd) vond een ko gellager uit en zo ging 't verder tot dat men langzamerhand tot het thans bekende rijwiel kwam. Hoeveel moei lijkheden moesten worden overwon nen kan men enigszins' begrijpen, als men bedenkt hoeveel jaren er verliepen vóór men aan het type rij wiel was, dat men thans kent. Maar, wie de ontwikkeling ervan nog intenser wil ondergaan, hij be zoeken de RAI-tentoonstelling, welke thans te Amsterdam wordt gehou den. ze in de mode was, kan blijken uit het grote succes, dat de comedie „Les Vélocifères" op 19 Mei 1804 in het Theatre du Vaudeville te Parijs ge noot. Nog enkele andere modellen kun nen enigszins de voorloper van het rijwiel aangemerkt worden, doch veel navolging hadden deze niet. DE EIGENLIJKE VOORLOPER VAN HET RIJWIEL. De uitvinding, die in alle landen behalve in Frankrijk, waar men aan de „Sirrac" vasthield, eigenlijk als de echte voorloper van ons huidige rijwiel kan beschouwd worden is de z.g. draisine", uitgevonden door en genoemd naar de uitvinder Karl Friedrich Christian Lud.vig Freiherr Drais von Sauerbronn, geb. 29 April 1785. In 1813 construeerde Drais een vierwielige wagen en vier jaar later ontwierp hij de tweewieler, een loop machine, waarmee hij op 12 Juli 1817 zijn eerste tocht deed, nl. van zijn woonplaats Mannheim naar het naburige Schwetzingen. Op 12 Jan. 1818 kreeg de uitvinder een patent en daarna veroverde de Draisine meer bekendheid in Euro-j pa en zelfs in Amerika en Brazilië. Verschillende vooraanstaande man nen bestelden de nieuwe machine en Drais kreeg enige erkenningen voor zijn waardevolle uitvinding, maar het succes, dat hij boekte, was veel kleiner dan hij zich had voirgesteld. Drais was evenwel een zonderling en ook zijn uiterlijk was niet alle daags. Een te gioot hoofd stond op een betrekkelijk nietig lichaam en men begon de baron later, toen hij te Karlsruhe woonde, te bespotten. Men voerde heip soms dronken en liet hem kunststukken met zijn ma chine uithalen. In 1851 overleed hij als „Geisteskranke". De draisine werd in Engeland het eerst nagemaakt door de wagenma ker Dennis Johnson. Die Engelse ma chine was sierlijker van uiterlijk, vervaardigd van staal en de school, door Johnnson opgericht aan het strand" te Londen, had zo'n succes, dat hij zijn inrichting spoedig kon verplaatsen naar een ruimere gele genheid. Al spoedig werden toen ook drie wielers vervaardigd, in hoofdzaak voor dames voor wie het gebruik van de draisine minder geschikt was. Toen begon de ontwikkeling van het rijwiel in de echte zin van het woord. De ene uitvinding volgde de ander op, aanvankelijk alle nog steeds met hefbomen van verschillende con structies of loopfietsen, daatna ma chines met pedalen, waardoor het voortbewegen mogelijk werd ge maakt. Met uitzondering van de Engelse, is overigens de algemene opinie, ook de Duitse, dat Miohaux moet worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1953 | | pagina 7