Een reis door het duister van de nevel der vervlogen eeuwen v_ Millioenen jaren geleden, vóór de mens op de aarde was De Voldersgracht en Volmolengracht herinneren aan de textielindustrie ZATERDAG 21 FEBRUARI 1953 DE LE1DSE COURANT TWEEDE BLAD - PAGINA Paarden zo groot als fox-terriers pNIGE WEKEN GELEDEN werd er bij Madagascar een vis gevan gen, welke door de mannen der we tenschap en door allen, die belang stelling hebben voor oudheidkunde en praehistorie, met gejuich werd begroet. Het stomme dier was dood, maar anders zou het zich hogelijk verbaasd hebben over de furore, welke het verwekte Wanneer het echter enig wetenschappelijk begrip zou hebben gehad van zijn eigen waarde, zou het alles begrepen heb ben. Want het beest was niets meer of minder dan een „levend fossiel", een stukje voor-historie, een exem plaar van een vissoort, welke men reeds millioenen jaren geleden uit gestorven waande. Men begrijpt, dat dit een interessante vangst is, even interessant bijv. als wanneer men opeens ergens een dinosauriër van zes meter hoog zou tegengekomen, een diersoort welke ook reeds lang niet meer bestaat. De vangst van deze vis, een z.g. coelacanth (maar u moogt hem ook anders noemen als u wilt) heeft op nieuw de aandacht gevestigd op die overoude tijden, welke zover weg liggen in de duisternis van het ver leden, dat men slechts met moeite iets onderscheiden kan wanneer men er met het licht der rede en der wetenschap in tracht door te drin gen. Het is met die oudheidkunde als met de grottenvorserij, die de laatste tyd ook zo'n opgang maakt: men wil nu eenmaal graag weten wat de duistenis en de diepte verborgen houden. Maar die nieuwsgierigheid is meer dan louter een menselijke zwakheid, zij is de drang, de mens aangeboren, naar het weten, de drang om de raadselen te ontsluieren van het geheim van het leven, van het mysterie der materie. Het is 't reiken en rekken van de menselijke ziel naar de eeuwigheid, want achter dit mysterie schuilt de kracht Gods. In het donker van de duisternis der voorbije eeuwen wordt dan ook een verwoede strijd gestreden om God te aanschouwen in de schepping der primitieve aar de, een strijd van de godloze weten schap tegen 't geloof in de waarach tigheid van de almachtige Scheppei. Tegen deze achtergrond gezien is het graven en vorsen in de praehis torie, het zoeken in grotten °n spe lonken, het vangen van oud-model vissen en het vinden van fossiele beentjes en botjes een machtig inte ressant bedrijf Wij stellen ons voor, in een serie artikelen daar nader op in te gaan. SSmÉÊÊlmmÊ te zekerder in het herkennen en het i duiden van die sporen. Hoe w ijdie sporen vinden en langs welke wegen en methoden wij aller lei conclusies kunnen trekken uit 't vinden van menselijke beenderen, van primitieve gebruiksvoorwerpen, uit de ligging en de houding van die vondsten, uit de inhoud van de aard lagen, daarop kunnen wij thans niet nader ingaan. Wij moeten volstaan met de vermelding van de resultaten en deze zijn de volgende: ZODRA WIJ OP ONZE TOCHT door het verleden het duistere land van de vóór-geschiedenis, van de praehistorie, gaan betreden, moe ten wij zevenmijls laarzen aantrek ken om er ooit door te komen, want het land blijkt enorm groot te zijn. Kunnen wij de historische tijden meten met jaren en eeuwen, in de praehistorie rekenen wij met dui zendtallen, zelfs met millioenen ja ren. Wanneer wij een weg van 25.000 jaren vóór de geboorte van Christus hebben afgelegd, vinden wij, dat het koud begint te worden; wij naderen nl. de jongste ijstijd. Langs onze weg hebben wij overal de sporen ont dekt van mensen en dieren, die eens WANNEER WIJ HET GELAAT wenden naar het Verleden en de „Weg Terug" willen inslaan, is het aanvankelijk vrij gemakkelijk. Onze herinnering wijst ons de weg in het recente verleden en zodra de herinnering ons in de steek laat, zet ten wij de bril op en lezen wat onze voorvaderen hebben opgetekend om trent het leven uit hun tijd. Zo heb ben wij een vrijwel volkomen over zicht van hetgeen de moeite van het weten waard is in de 19e eeuw; ook van de 18e en 17e eeuw weten wij van alles en nog wat, al zijn er hier en daar duistere hoekjes. Maar al lengs wordt het neveliger en in de Middeleeuwen gaan wij reeds tasten, omdat het gezichtsvermogen niet meer voldoende is. In de tijd van de Graven uit het Hollandse Huis (u weet wel: die Dirken!) en nog ver der van Karei de Grote moeten wij al een lichtje opsteken om uit de oude stoffige boeken wijs te worden, hetgeen ons niet altijd lukt, en als wij nog verder gaan moeten wij raadseltjes oplossen in de vorm van Egyptische hiëroglyphen, spijker schrift en runen. Wij zijn nu al de tijd van Christus voorbij en stappen door eeuwen vóór onze Christelijke jaartelling. Hier wordt het al aardig donker; wij horen vage geluiden als van oude verhaaltjes, maar weten niet of ze betrouwbaar zijn. En dan' wordt alles duister, dan komen wij in de periode der vóór-geschiedenis, een tijdvak, waarover men niets meer lezen kan, in geen enkel boek of geschrift, een tijdperk waarover het zwijgen hangt van de dood. Hoe wij die sporen vinden en langs voor ons uit zien; wij steken de lamp van ons denkvermogen op en speu ren, voetje voor voetje vooruitgaan de op de bodem naar enig achterge laten spoor van vergaan leven. En inderdaad vinden wij die sporen en hoe meer wij zoeken, des te bekwa mer worden wij in het vinden en des Boven: De Holen- of Grottenbeer, die tijdens de jongste ijstijd in Euro pa leefde, de grootste vijand van de mens. Onder Het grootste landzoogdier, dat ooit op aarde heeft geleefd. Daar zijn schouderhoogte 5.30 M. was. overtrof hij de grootste thans leven de olifant verre in grootte. op aarde geleefd hebben. Sommige diersoorten komen ons vreemd voor, omdat wij ze thans niet meer ken nen; wij aanschouwen skeletten van grote onbekende roofdieren, waarvan het laatste exemplaar reeds lang ge leden is gestorven, zoals bijv. de holenbeer; wij zien ook kleinere dier soorten, waarin wij tot onze verba zing de voorvaderen ontdekken van onze latere nu uitgegroeide roof dieren, kleine leeuwen en tijgers bijvoorbeeld. Wij vinden ook de stoffelijk® res ten van mensen, ietwat afwijkend van het thans levende mensentype, maar onmiskenbaar mensen, met verstand begaafde wezens, die de te kenen van hun verstandelijke be gaafdheid hebben achtergelaten m allerlei gebruiksvoorwerpen en zelfs in tekeningen, gegrift in de rotsen. Wij kunnen bij aandachtige be schouwing zowaar een glimp opvan gen van hun godsdienstige gebruiken en staren aanvankelijk niet begrij pend naar hun blijkbare verering van de holenbeer en trachten daar een verklaring voor te geven. Enigs* zins valt die verering wel te begrij pen, als wij bedenken, dat de holen beer in die tijd de machtigste tegen stander was van de mens en dat de mens met hem vechten moest om het bezit van de ruime behuizingen de spelonken en de grotten, waarin mens en dier vluchten moesten voor het ruwe klimaat. Zoals wij in onze tijd de leeuw de koning der dieren" noemen en met ontzag tegen deze geweldenaai van de woestijn opzien, zo was in deze ijstijd de ho lenbeer de onbetwiste koning der dieren, die alleen in de mens zyn meerdere moest erkennen. UUIVEREND IN ONZE moderne winterkleding en ons afvragend hoe die oude knapen in hun primi tieve beestenvellen het in zo'n bar klimaat hebben uitgehouden, ploete ren wij voort door de sneeuwstormen over de uitgebreide ijsvlakten, die ir de jongste ijstijd Europa en Noord- Amerika, en he. Zuidelijk halfrond hebben bedekt. Wij doen daar 100.000 jaar over en bemerken dan, dat het klimaat gelukkig weer wat warmer wordt. Het ijs smelt weg en aller wegen zien wij zelfs een tropische vegetatie uit de grond schieten. Wij vinden weer menselijke overblijfse len, want wij zijn thans in het tijd perk aangeland, waarin waarschijn lijk de eerste mensen hebben geleefd. In dat tijdperk hebben zij alle gele genheid gehad om zich te vermenig vuldigen en uit te zwermen over de aarde, want het klimaat was warm, er was vruchtbaarheid allerwegen, Rechts: Tijdens de jongste ijstijd werd zoveel water vastgehouden in de enorme ijskappen, welke de aar de bedekten dat het water in de zee aanmerkelijk zakte. De halve Noord zee lag droog, zoals op de kaart aan gegeven. De Theems was toen een zijrivier van de Rijn. Links: Het z.g. „dageraads paard", een der oudste voorvaderen van ons tegenwoordige ros. Dit paard was zo groot als een fox-terrier. de aarde was mild en leverde plant aardig en dierlijk voedsel op te kust en te keur. Deze heerlijke tijd moet 550 eeuwen geduurd hebben, een min of meer wetenschappelijk ver antwoorde schatting, waarbij men op een eeuw min of meer niet zo nauw hoeft te kijken. Wij gaan nog verder in het verle den terug en het wordt weer koud, daarna wordt het weer >varm en nog eens koud, en dat zelfde herhaalt zich nog eens. Alles bij elkaar zijn er vier ijsperioc'en geweest met drie tussen perioden van warmte en al die pe rioden te zamen van afwisselend koud en warm noemt men de jongste ijstijd. In totaal heeft deze ijstijd 600.000 jaren geduurd. MU WIJ OP ONZE LANGE REIS in het Verleden, dwars tegen de loop der geschiedenis in, even uit rusten, moeten wij ons even reali seren, dat wij zijn aangeland in een tijdvak van circa 700.000 v. Chr, Het is vlak vóór de jongste ijstijd (die wij op onze weg terug reeds doorge reisd zijn) en wij hebben al terug reizend nog 'n 60 millioen jaren voor de boeg voordat wij de voor-laatste ijstijd gepasseerd zijn. Maar in dit tijdperk, dat wij nu bezoeken, is het wel eens aardig aandachtig rond te neuzen. Mensen komen wij niet meer tegen, maar wel allerhande zoogdieren. Wij treffen er bijv. dieren aan, zo groot als een hond of een kat, die bij nadere ken nismaking de grootouders van ons paard blijken te zijn. Hoeven hebben zy nog niet; ze lopen op vier tenen, doch één teen is sterker en steviger gebouwd dan de andere en in de loop der eeuwen zal het zó worden, dat die éne teen de grootste rol gaat spelen en een hoef zal worden, ter wijl de andere zullen verschrompe len tot een nauwelijks herkenbaar stompje. In hun gezelschap vinden wij een soort haas, maar he. is geen haas, doch de overgrootvader van onze kameel. Later zal het dier veel gaan gelijken op een lama en nog later op een kruising tussen een giraf en een kameel. De lama's, ka melen en drommedarissen zijn er van afkomstig. Onze giraf is weer van een andere tak. Typische herten zijn er ook al bij, die nog geen gewei dra gen, maar wel een soort neushorens, d.w.z. horens op hun neus. Over neushoorns gesproken, die zijn er ook al, maar een beetje anders ge bouwd. Er is zelfs -een neushoorn, die een betrekkelijk slank en snel voetig diertje blijkt te zijn, doch er zijn ook plompe en logge soortgeno ten, waaraan je reeds duidelijk kunt zien, dat zij „echte" rhinocerossen zyn. Wij moeten een beetje oppassen met die rhinocerossen, want als we een exemplaar van een thans reeds lang uitgestorven zijtak te genkomen, die Baluchitherium heet, kunnen we beter een straatje om gaan. Dat is nl. een neushoorn zon der neushorens, maar van geweldige afmetingen. Hij is ruim 8 meter lang, heeft een schouderhoogte van 5.30 meter en een gewicht van vele ton nen. Gelukkig is het geen mensen eter (hij heeft nog nooit een mens gezien) en geen diereneter; hij voedt zich slechts met planten, maar je weet nooit waar zo'n beestje z'n voetjes neerzet, want hij is nogal zwaar. Hij is veel groter dan de grootste thans levende olifant. Oli fantjes zijn er trouwens ook al, zo groot als een St. Bernardshond, hun typische lange snuit is er nog niet. Die krijgen ze later wel en dan wor den ze de grote mastodonten en mammoets, waarvan de laatste in hun zware pelsen de jongste ijstijd heb ben getrotseerd. Vervolg pag. 2, tweede blad. LEIDSE STRATEN EN STEGEN r\E LEIDSE LAKENINDUSTRIE is U bijna zo oud als de stad zelf! Daarom is het ook niet te verwon deren, dat er reeds in 1479 een publi catie uitgegeven word, waarin de stad ter wille van de reinheid der stadswateren verbood meester-volde- rijen op te richten langs de Oude en Nieuwe Rijn, Hooigracht en Steen- schuur. Slechts langs enkele stads grachten, evenals langs de Uiterste- of Vestgrachten mochten vollerijen gevestigd worden. Het vollen van lakens en dekens is een bewerking, die in enige Leidse textielfabrieken nog volgens de oude methode wordt toegepast met vol aarde (een speciale kleisoort). De be doeling hiervan is een verzepimgspro- ces ter ontvetting van het weefsel. Bovendien krimpt het weefsel door deze behandeling, hetgeen de stevig heid ten goede komt. Ook langs che mische weg kan men thans het be oogde doel bereiken. Begrijpelijk, dat met dit spoelen veel vuil water werd afgevoerd naar de grachten en dat er dus maatrege len genomen werden. De stadssecre taris Jan van Hout, die tijdens het beleg zo'n- dappere rol gespeeld heeft, ontwierp in 1591 voor de Volders- gracht, die ook wel Donkeregracht genoemd werd, een verbreding met stenen wallen, om verdere vervui ling ook van de Marendorpse Achter gracht tegen te gaan. De grachten van het stadsdeel, dat door Oude Vest, Rijn en Oude Rijn omsloten wordt, werden door vijf waterkerin gen van het buitenwater afgesloten en afzonderlijk bemalen door een ros- of paardenmolen, die aan het Noor delijk einde van de Voldersgracht werd opgesteld. Het vuile water werd door een houten duiker onder de Vestgracht (Oude Vest) naar sloten buiten de stad gevoerd, die verder op met de Slaaghsloot in verbinding stonden en waardoor schoon water binnengevoerd kon worden. Dit sys teem voldeed heel goed. Bij de stadsuitbreiding van 1611, toen de Maresingel werd gegraven als nieuwe stadsgrens, werd de Vol dersgracht, die van de Van der Werffstraat naar de Oude Vest liep, verlengd van de Oude Singe' tot de Maresingel. Deze Nieuwe Volmolen gracht (in tegenstelling tot de Vol dersgracht, die ook wel Volmolen gracht genoemd werd)' was oorspron kelijk de Stadsvuilnksloot, waarin het vuile water uit de Voldersgracht terecht kwam. In 1611 werd er een duiker gelegd onder de Maresingel, zodat het vuile vater uit beide Vol molengrachten werd afgevoerd naar de Slaaghsloot. Bij deze sloot werd tevens een windwatermolen ge bouwd, ter vervanging van de paar denmolen aan de Voldersgracht. Aan vankelijk werd de nieuwe molen al leen gebruikt voor waterverversing van het Noordelijk stadsdeel, doch later moest de hele stad er mee be malen worden, samen met de mo lens aan de Room burger- en Boshui- zerwetering. Een en ander geschied de met behulp van een aantal water keringen en schotten in de stads grachten. Aan het einde van de 18e eeuw waren de molens in verval ge raakt en werd dit systeem van wa terverversing opgeheven. De Voldersgracht werd in 1861 ge dempt. De (Nieuwe) Volmolengracht onderging in 1926 hetzelfde lot, toen de Janvossenbrug van de Jan vossen - steeg naar de Voldersgracht werd verplaatst en vernieuwd. Dit laatste ten behoeve van de Sted. Lichtfabrie ken aan de Langegracht, waarvan men de nieuwbouw met hoge schoor steen vaag door de nevel op bijgaan de foto kan zien. Wat er van beide grachten over gebleven is, mag niet bepaald een voorbeeld genoemd worden van hy giënische woningbouw. Aan de Vol molengracht staan nog ouue huisjes, die dateren uit de tijd dat dezo gracht werd gegraven. Op de hoek by de Langegracht zijn enige aardige punt- geveltjes te bewonderen, maar de toestand hiervan is meer dan slecht. Men vindt aan weerszijden een aan tal pakhuizen tussen de woningen, die uitzien op een thans nog doods plant soentje. De Voldersgracht is nog een graad je erger. Men kan zich nauwelijks voorstellen, dat dergelijke huizen in deze tijd nog bewoond mogen wor den. In normale omstandigheden zou dit vermoedelijk niet meer het geval geweest zyn. Bij de Oude Vest wordt de straat plotseling smaller en bie den de huizen een betere aanblik. Zy zyn vermoedelijk pas na de demping gebouwd. Maar voor de rest staat er niet veel byzonders. Een poort, die toegang geeft tot niets, en aan de overzijde een open stuk, waar vroe ger huizen gestaan hebben, doen nog meer afbreuk aan het straatbeeld. Door de afbraak kunnen de bewo ners zien hoe de huizen van de pa- ralellopende Grevenstraat er uit zien: frisse, moderne arbeiders woningen, zoals onze tyd vereist. Hoe lang zal het nog duren voordat deze krotten gesaneerd worden? Hoelang zullen de bewoners de bijna hopeloze strijd nog volhouden en met ramen ze men, gordijnen wassen en een bloe metje voor de ruiten zich de illusie geven van in behoorlijke huizen te wonen? Neen, de Voldersgracht, waarvan» de naam ons herinnert aan de grote roem van Leidens textiel industrie, is een beschamend voor beeld van volkshuisvesting en dient zo spoedig mogelyk te verdwijnen! (Foto: „De Leidse Courant").

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1953 | | pagina 7