3)e&2id6e6oii/fca/nl
Indrukwekkende Kerstviering bij de
Koninklijke familie op het Loo
zulke öinqen qeBeuRen altijö op kerstmis
w
VENITE ADOREMUS
WOENSDAG 24 DECEMBER 1952
44ste JAARGANG No. 12773
Directeur: C. M. v. HAMERS VELD.
Hoofdredacteur: L. C. J. ROOZEN.
KATHOLIEK DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
Papengracht 32, Tel. 20015, Adm. en Adv. 20826, Abonn. 20935, Giro 103003. Abonnementsprijs f 0.47 p. w„ f 2.— p. mnd., f 6.— p. kwart. Franco p. p. f 6.80. - Advert.: 15 ct. p. mm. Telefoontjes 1 1.50
,.Het Kerstfeest vraagt geen eigen weg,
maar eist het volgen van de weg van Jezus
In de zachte beweeglijke glans van tientallen flikkerende kaarsenvlam
metjes, trad gisteravond koningin Juliana met aan haar zijde prinses Wilhel-
mina, de paleiszaal van het Loo binnen, waar een uitgebreid gezelschap
haar kost verbeidde.
Gisteravond was het Kerstviering ten paleize en zoals voorgaande jaren
had ilnen zich weer beijverd om zoveel mogelijk leden van het koninklijk
personeel in de gelegenheid te stellen, deze viering bij te wonen.
Daar was in de zaal de vier-jarige Riekje Kroes, die tijdens de avond met
een koortje uit Niersen kerstliedjes zou zingen en tevens was daar de oude
vergrijsde houtvester, die in de glans van deze avond de weerschijn vond
van de vele tientallen avonden en voor wien het telkens opnieuw weer
oen sprookje is.
Het aloude en
steeds nieuwe verhaal
Na de Landsvrouwe betrad prins
Bernhard met zijn drie oudste doch
ters de zaal en zacht klonken de hel
dere kinderstemmen van het koortje
uit Niesen door de zaal in feeststem
ming.
Prins Bernhard verwelkomde de
grote „koningsfamilie" en sprak er
zijn vreugde over uit, dat de viering
dit jaar wederom op het Loo gehou
den kon worden, daar het vorig jaar
in Amsterdam velen niet aanwezig
hadden kunnen zijn.
De koningin, gekleed in een zacht
grijze robe, begaf zich hierna met de
bijbel naar de gereedstaande kathe
der waar «zij het aloude Kerstver
haal van het Lucas-evangelie dat
steeds weer nieuw en ontroerend is,
voorlas.
Nadat een der aanwezigen een
Bach-cantate op de vleugel gespeeld
had, hield prins Bernhard zijn Kerst
toespraak.
„Geen goede bedoelingen,
maar genaden".
Ieder jaar vieren wjj weer Kerst
feest en ieder jaar zingen wij op
nieuw van het licht, dat uit 'swe-
OP KERSTMIS GEBEUREN altijd
dingen, welke op Kerstdag eigen
lijk niet gebeuren mochten.
Er zal wel weer brand uitbreken
in een Amerikaans hotel van 26 ver
diepingen en de wreed uit hun slaap
gewekte gasten zullen in doodsangst
te pletter storten op straat. Een auto
bus met thuiskeerders uit de Nacht
mis zal in een kanaal rijden en de
inzittende ouders zullen verdrinken.
In Korea zullen in de Kerstnacht et
telijke jongemannen verminkt of ge
dood worden en in de Russische con
centratiekampen zal er wel iets ver
schrikkelijks op bedacht worden, om
de gevangenen het vieren van Kerst
mis af te leren.
Zulke dingen gebeuren altijd op
Kerstdag net als op andere dagen.
Op andere dagen nemen we de on
heilstijdingen en ongelukken, welke
ons door radio en dagblad bereiken,
voor kennisgeving aan. Een mens zou
immers een zenuwinzinking krijgen,
indien hij zich van al die narigheden
veel aantrok. Het is een kwestie van
zelfbehoud er niet te lang bij stil te
staan en ze als hamer-punt af te
doen.
Maar op Kerstdag is dat anders.
Dan is het, bij he* vernemen van
zulke ongeluksberichten, of er een
snaar barst in ons hart en een schrille
klank ons lied van vrede en geluk
verstoort. Dan worden de zoet-ge-
voisde zangen wat vals en onecht
van toon. Dan kan het gebeuren, dat
een vader, Voor het kribbetje staan
de, plotseling ten prooi valt aan de
achterdocht, of dat gehele schone ver
haal van goddelijke verlossing, waar
van Kerstmis het begin was, niet be
rust op vroom zelfbedrog. Men kan
van zulk een verwarrende gedachte
zó schrikken, dat men voor zichzelf
op de vlucht slaat en een kerstkrans
je gaat eten. Maar daarmede wordt
de achterdocht niet weggegeten!
Deze knaagt genoegelijk voort in het
schemerduister van het onderbewuste
cn kan het gehele leven blijven knab
belen tot pas bij het H. Oliesel de
achterdocht verdwijnt. Het kan ook
zijn, dat zulk een aangevreten geloof
bij een lichte bries van tegenspoed
of tegenspraak, van de boom valt met
een plof zonder weerstand of zelf
verwijt.
WAAROM BREEKT EEN SNAAR
in ons hart, wanneer het op
Kerstdag wordt herinnerd aan de
ruwe, ruige werkelijkheid van het
leven? Waarom lopen we op Pasen
en Pinksteren lichtvoetig heen over
tragische berichten, over moord en
doodslag, over rampspoeden en men
selijke zieligheden en struikelen we
erover op Kerstdag?
Vondel moetzonder het met even
zoveel woorden te bekennen deze
wanklank hebben vernomen in zijn
dichterlijk gemoed en hij heeft er
hardhandig de domper op gezet. Ter
wijl „de Edelingen blij van geest, ter
kerke gaan op 't hooge feest, den
eerstgeboren Heiland groeten", ter
wijl in de stille, heilige nacht de ker
ken in Amsterdam zijn „gepropt van
mensen, die 't niet merken", wordt
de stad overvallen door de vijand.
Een ontzettend bloedbad en schand-
toraeel wordt in de kerk aangericht.
D'altaren en het koor zijn
opgehoopt met doden,
Wat bleef 'er ongeschend?
Er wordt gemoord en geplunderd
en terwijl de kaarsen van de Nacht
mis nog staan te flonkeren op het
altaar, wordt bisschop Gozewijn van
Amstel overrompeld en valt ster
vend neer in zijn bloed.
Als Badeloch, gekleed in haar
„pronk- en Kersnachtkleren", dit
alles verneemt, zucht ze:
Hoort God dan langer niet het
jammerlijk gekarm
Van zijn verkoren schaar? Of lust
het Hem, de boosheid
Te stijven in haar kwaad, door
zijne straffeloosheid?
Vondel heeft in zijn „Gijsbrecht"
het Kerstfeest opzettelijk geplaatst
in de koude werkelijkheid en hij laat
de beroemde rei, welke aanvangt
„O Kerstnacht, schoner dan de da
gen!" overgaan in de snik „Wie kan
d'ellende en jammer noemen" van
de moeders, die hun jongetje in
Bethlehem voor heur ogen zagen ver
moorden.
LIET DRUIST IN TEGEN alle hui-
selijke romantiek, welke rond
het Kerstfeest is geweven, maar Von
del kon dit doen, mocht dit doen, om-
ken wij zelf door van het Kerstfeest
een vroom zelfbedrog te maken, alsof
er op Kerstmis in Bethlehem een
prinsje is geboren, dat in een zijden
pakje op een troon door de straten
werd gedragen en die zijn hele ver
dere leven lang niets anders deed
dan in een marmeren paleis plezier
maken.'
Als zó de komst van de Zoon van
God op onze geslagen en door leed
verbitterde wereld was geweest, zou-
dat de kale werkelijkheid van het
leven de kale werkelijkheid is van
de geboorte van Christus.
Terwijl dezelfde sterren van thans
aan de nachtelijke hemel glinsterden,
daalde der Majesteiten Majesteit op
deze aardbol neer.
Hij kwam in een toestand van de
meest armzalige hulpeloosheid. Geen
dak boven het hoofd, maar in een
hol. Geen zorgzaam gespreide wieg,
maar een stenen voerbak voor
koeien. Geen deken om de koude te
weren. Geen kachel. Geen baby
kleertjes. Geen hulp. En in het nabije
Jeruzalem lag Herodes in zijn weel
derig bed te ronken, bezeten van
hoogmoed, belust op moord.
jyiEN TWIJFELT, vam ongelukken
en rampspoeden op Kerstdag le
zend aan de Voorzienigheid, evenals
vrouwe Badeloch dat deed.
Men vergeet gemakkelijk in de be
haaglijke sfeer van lichtjes en lek
ker eten, gezeten achter het schutje
van kunstmatige vrede, dat we rond
het Kerstfeest hebben gezet, dat de
eerste Kerstnacht zielig was van
armoe en ontbering en dit dat Kind
een ondankbare taak wachtte. Man
geworden zou Hij de vraag stellen:
„Maar zal de Mensenzoon bij zijn
wederkomst nog wel geloof op aarde
vinden?" Hij zou in de bloei der ja
ren zijn leven eindigen en het zou
veel weg hebben van een gruwelijke
mislukking.
De twijfel, of het gehele schone
Kribbe-verhaal geen vroom zelfbe
drog inhoudt, deze twijfel verwek-
den we alle reden hebben om te twij
felen aan de bezorgdheid zijner Voor
zienigheid. Wij zouden, de ellende
van de mensen ziende .geneigd zijn
God te haten om Zijn harteloosheid.
Wij zouden trouwens aan het gehele
prinselijk verhaal weinig geloof hech
ten, omdat het best een verzonnen
verhaal kon zijn, zoals er wel meer
goden-legendbn in omloop waren.
Dat is juist de niet te weerleggen
bewijskracht van het Christendom:
de zwakheid van zijn God. Een ar
moedige God. Een tegengewerkte
God. Een vermoeide, een teleurge
stelde, een ijverig-ploeterende God.
Een met de zweep geslagen God. Een
uitgejouwde en bespogen God. Een
tussen misdadigers opgehangen God.
Een schielijk begraven God. Agios
o Theos, o heilige God!
Wat had de Onzichtbare méér kun
nen doen om zichtbaar zijn mede
dogen en zijn hartelijke genegenheid
aan het ondankbare en hoogmoedige
geslacht der aardbewoners te tonen,
dan door Zich voor hen, voor ons,
als een worm in het stof te verne
deren?
r\E ONZICHTBARE WERKELLJK-
HEID, welke deze zichtbare 'wer
kelijkheid doordringt, openbaarde
zich even toen God in de gestalte van
een kindje de aarde kwam vereren
met Zijni bezoek. Enige boerenjongens
werden uitgenodigd Zijne Allerhei
ligste Majesteit in een koeienstal te
komen begroeten.
Er zullen die dag heel wat onge
lukken en branden geweest zijn en
Herodes heeft vast en zeker een con
centratiekamp vol gevangenen gehad
en in menig huis worstelde een be
nauwde zieke met de dood.
Maar de „grote vreugde" voor het
menselijk geslacht was gekomen, die
vrede bracht, een vrede die niet van
deze wereld is. Deze vrede en vreug
de valt allen ten deel, die, aan de
hoogmoed verzakend, nederig in aan.
bidding neerknielen voor de Luister
der Eeuwigheid, in een voerbak tot
troon Zijner nederigheid. Zijne we
gen zijn kennelijk niet onze wegen.
In geen mensenhart is ooit opgeko
men God te zoeken in een voerbak.
Nu de herders deden het en
Kerstmis werd voor hen een Zalig
Kerstmis. Zo zy het ook voor ons.
relds duistere wolken is opgegaan.
De bedoelinge van het Kerstfeest is
inderdaad ook te spreken van het
licht, dat in de duisternis schynt. Zo
even werd ons het Kerstevangelie
voorgelezen, zoals dit dezer dagen in
duizenden gezinnen in ons land en
daar buiten geschiedt. Dit Kerst
evangelie komt als een licht in de
duisternis tot ons. Het bijzondere er
van is, dat het ons iets wil afleren
en ook iets wil leren. Het wil ons af
leren te menen, dat onze menselijke
idealen, onze menselijke wijsheid en
onze menselijke organisaties vol
doende zijn om de duisternis te ver
drijven, het wil ons afleren te me
nen, dat ons pogen, zowel in ons
eigen leven als in het leven der vol
keren, al met succes zal worden be
kroond, indien onze bedoelingen
maar goed zijn.
Dat wij dit afleren moeten, blijkt
duidelijk uit wat de Kerstgeschiede
nis ons leert. Zij leert ons dat het
heil alleen kan komen, indien God
Zijn hemel opent en ons zijn gena
de openbaart. In Israël en in de we
reld, waar Christus' geboorte plaats
vond, waren er ook, die probeerden
zelf de beloften van de profeten tot
waarheid te maken. Maar dan komt
daar plotseling tot de herders de
boodschap, die zegt, dat noch de
wetsgetrouwheid van de Farizeeërs,
noch de goede bedoelingen der men
sen, maar God zelf het wonder doet
komen. God opent zijn hemel en
zendt zijn zoon in de wereld. Daar
om is het kersfeest ook thans niet
het feest, waarop wij spreken van
onze goede bedoelingen, maar is het
in de eerste plaats het feest, waarop
wij spreken van de genade van God,
Die Zijn hemel openen wil en de
verlossing wil brengen aan hen, die
om verlossing roepen.
Kersfeest is het feest van de ge
boorte van de Zaligmaker. Kerstfeest
wordt alleen een feest voor hen, die
een Heiland en Zaligmaker verwach
ten, en wij kunnen alleen maar wer
kelijk Kerstfeest vieren, indien wij
de verlossing verwachten van de ge
nade van God. Vrede op aarde zal
op Kerstmis gepredikt worden voor
hen, die de woorden van de engel,
die Maria begroette, hebben begre
pen: ..Hij komt om zijn volk :e red
den van hun zonden" en dit is het
waarlijk bijzondere van dit heerlijke
feest.
„Kerstfeest is uit liefde geboren"
Wij mensen voelen tegenwoordig
wel, dat er iets bijzonders nodig is
voor onze redding en voor de red
ding van de wereld en wij zinnen op
allerlei buitengewone middelen. Wij
bouwen paleizen van verwachtingen
en idealisme. Wij proberen het nu
eens op de ene, dan weer op de an
dere manier, maar ook hier geldt
het bijbelwoord: „Zo de Heer het
huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden
de bouwlieden daaraan".
En op het Kerstfeest zegt God ons,
hoe Hij bouwen wil. Hij zendt Zijn
Zoon in de wereld, als Zaligmaker
en Verlosser, om de Weg, de Waar
heid en het Leven te zijn. Hij zegt
niet: „Ik wijs de weg", zoals vele
mensen het Kerstfeest willen uit
leggen, maar Hij zegt: „Ik bén de
weg". Dit betekent, dat het Kerst
feest van ons allen vraagt te probe
ren niet onze eigen weg te gaan hoe
goed die ook bedoeld moge zijn,
maar de weg van God te volgen.
Aanbid Hem nu, de Christus! Al de Zijnen
Hebben van Hem alleen hun heil verwacht,
Hij is gekomen in een stille nacht,
Om nooit meer uit hun harten te verdwijnen.
O, ziet Hem tussen dieren, arm en naakt,
Opdat onz' eigen armoe niet zou hinderen,
Ga tot Hem met de wijzen en de kinderen,
Want ook Uw lijden heeft Zijn hart geraakt.
Zijn Hart, zo vol van eind'loos mededogen
Dat Hij, de Eeuw'ge, in een stal begon,
Engelen dienden Hem, schitt'render dan de zon
Maar herders vond Hij rond Zijn krib gebogen.
Want klein wilde Hij zijn, klein als een kind,
Dat Moeders zuiv're borst niet kan ontberen,
Dat luistert als zijn vader hem wil leren
En al 't geschapene roekeloos bemint.
Straks zal Hij gaan, met aller schuld beladen,
Aanbid Hem dan, Die nu zo vriend'lijk lacht,
O godd'lijk Kind, o Zon van onze nacht,
O milde bron van kost'lijke genaden.
O Zoon van God, in deze wilde tijd
Weer neergedaald tussen de mensenharten,
Vergeef ons, liefste Heer, Gij kent de vele
smarten
Indien Uw krib misschien niet zorgvol werd bereid.
Wij zijn altijd weer geneigd om
onszelf neutraal te stellen bij het be
palen van onze koers. Wij bedoelen
het dikwijls zo goed, toch merken
we telkens weer, dat die weg dood
loopt. Het gelukt ons niet de werke
lijke vrede te vinden. We botsen by
het voortgaan steeds weer tegen an
deren op. Dat is onvermydelyk.
Want, al is het onbedoeld en al be
seffen we het misschien zelf niet
eens, indien wij op eigen kracht on
ze weg wensen te gaan, dan speelt
direct ons menselijke egoïsme, onze
menselijke zelfingenomenheid een
rol mee. Wij halen het niet op eigen
kracht, noch alleen, noch met hulp
van anderen.
Kerstmis leert ons, dat wij alleen
dan de goede weg gevonden hebben,
indien wy Jezus in ons leven aan
vaarden, omdat Hy de weg is. Het is
werkelijk geen gemakkelijke weg,
die wij dan kiezen. Hy vraagt ons
zelfverloochening en ootmoed, hy
vraagt ons offers en onze bereidheid
kwade dingen te vergeven, die an
deren ons hebben aangedaan.
Maar het moet mogelyk zyn.
Wie zo het Kerstfeest viert, heeft
van Christus geleerd iets voor een
ander te zyn. Hij zal die ander aan
vaarden, zoals hy is, en als het moet,
voor die ander ook een offer bren
gen. Hij zal zichzelf niet uitnemen-
der achten dan de ander of vryer
van zonden, want dat zal God en niet
hy beslissen. Hij zal die onder lief
hebben om Christus wil. Kerstfeest
is uit liefde geboren. Uit de. liefde
van God tot ons. Uit de liefde van
Jezus Christus tot ons.
Kerstfeest vieren wil zeggen, met
Jezus en van Jezus die liefde leren,
die de ware vrede brengt. En met die
Liefde leren wij het engelenlied be
grijpen, dat altijd nog zingt, ook
vandaag weer, van vrede op aarde.
Moge de viering van het kerstfeest,
zoals wy dit vandaag te zamen hier
beleven, die betekenis voor ons al
len hebben, opdat het by ons bereid
heid moge wakker roepen verder te
trachten op Gods .weg voort te gaan.
Kinderstemmen spraken van
Kerstmis.
Na deze indrukwekkende kerst
boodschap zong het koortje weer
enige kerstliederen en voerde Rosa
Spier op haar harp de aanwezigen
terug naar de oud-testamentische
tyd, waaraan deze wonderschone
klanken doen denken.
Toen dit festyn van klanken was
beëindigd, klonken drie heldere kin
derstemmetjes vrymoedig door de
zaal en vertelden van het mysterieu-
se gebeuren in de stal van Bethle
hem. Het koor van kinderen uit
Niersen viel direct daarop in met het
„Stille nacht, heilige nacht" cn we
derom parelenden de klanken van
de harp door de zaal.
De Koninklyke familie verliet
hierna de zaal en allen volgden in de
hal en lange gang, waar Koningin
Juliana chocolade schonk en waar
krentenbollen rondgedeeld werden.
En by terugkomst in de hal vond
men de koningin, de prins en de
prinsesjes terug achter een lange ta
fel, waar zy ieder een groot kerst
brood en de prinsessekalcnder over
handigden. Buiten stonden inmiddels
de bussen weer klaar en in de don
kere avond werd ieder thuisgebracht.
Kerstmis 1952
H. M.
Jlwiettje
Vergeef vaak uw naaste, maar
nooit u zelf. Laat dat laatste aan an
deren over.