T ~A "O ~A HP O de man die iedere Nederlander I jl V>i 13 XV 1 O op bepaalde momenten citeert r i „Incidentele Begeleiding"^) De Middelstegracht is zeer rijk aan conserven en kerkelijke instellingen ZATERDAG 8 NOVEMBER 1952 DE LEIDSE COURANT TWEEDE BLAD PAGINA 1 „Ouderdom en Buytenleven IACOB CATS behoort tot de zeer merkwaardige figuren uit de geschiedenis van ons vaderland. Op een gegeven moment in de 17e eeuw verwierf hij grote populariteit en sindsdien heeft hij altijd van zich doen spreken. Want hoewel zijn geschriften in onze tijd nu niet di rect verslonden worden het blijft een feit, dat men in Nederland lang zal moeten zoeken naar iemand, die nog nooit een gebeurtenis heeft ge karakteriseerd met een puntdicht of een strophe uit het omvangrijke werk van „Vader Cats". Wanneer men alle werken van Cats voor zich ziet uitgesteld en daarbij bedenkt, wat deze man be halve het maken van gedichten nog meer heeft gedaan in zijn leven, grenst zijn werkkracht aan het on gelofelijke. Behalve volksdichter was Cats immers advooaat te Middelburg en Den Haag, curator van de univer siteit te Leiden, pensionaris te Mid delburg en Dordrecht, twee maal ge zant in Engeland, raadspensionaris van Holland, terwijl hij zich voorts nog intensief heeft beziggehouden met het indijken van polders op het eiland Walcheren. Als volksdichter. Als volksdichter is Cats een veel omstreden figuur. Men heeft hem verheerlijkt en men heeft hem ver guisd. Vooral in critieken van meer recente datum wordt er weinig goeds over zijn werk gezegd en dat ge schiedt zeer zeker ten onrechte. Onder de moderne dichters zijn er velen, die op een moment, dat ze volkomen ontoerekeningsvatbaar zijn naar een stuk papier grijpen en dit vol schrijven met zinnen, die een normaal mens nooit zal kunnen vat ten. In mindere mate komt er ook nog inspiratie voor, maar de dichters, die hieraan onderhevig zijn en die in het leven worden gehouden met poëzie- prijsjes van een royale regering of kunstminnende lieden in goede doen, kan men moeilijk op één lijn gaan stellen met vader Cats met het doel të laten uitkomen, welk een gewel dige prutser de laatste was. Cats was een volksdichter en hij heeft de dingen, die hij opmerkte in dichtvorm maar tevens in klare taal aan anderen medegedeeld. Bij hem was geen sprake van een inspiratie, die een dichter losscheurt van de wereld om hem een poosje later weer heel nuchtei op zijn zolderka mertje te zetten. Vader Cats was meer iemand, die 's middags na het eten zei: „Kom ik ga eens een beetje dichten!" En dan ging hij naar het vertrekje op zijn landgoed Sorgh- vliet in Den Haag, dat heden ten da ge nog bekend staat als het Catska- mertje. Hij had er een prachtig uit zicht op het bos en in deze prettige omstandigheden schreef hij neer, wat hij kwijt wilde.- NIEUWE DICHTBUNDEL door H* P» van den Aardweg „Incidentele Begeleiding" heeft de laatste dichtbundel van H. P. van den Aardweg tot titel gekregen en men mag hieruit afleiden, dat de poëzie niet de eerste plaats inneemt in het leven van deze letterkundige. We mogen dit gerust een gelukkige omstandigheid noemen. Als een dich ter over het „heilige moeten" spreekt is deze bijna gewijde uitdrukking maar al te vaak terug te brengen tot een noodzaak van productiviteit omwille van de boterham1. Van den Aardweg verkeert niet in een derge lijke dwangpositie. Het „heilige moe ten" is voor hem uitsluitend een geestelijke behoefte en juist daarom wordt men bij het lezen van zijn ge dichten steeds opnieuw gegrepen door de zuiverheid, waarmede hij zijn levenswijsheid gestalte weet te geven. Nergens ontdekt men bij hem een poging, om nog een groene vrucht als rijp aan te bieden. Hij schrijft pas. om een andere vergelij king te gebruiken, als het uur der geboorte is aangebroken en daardoor mist men bij hem de verwarrende worsteling van andere dichters, die reeds gestalte aan iets willen geven voordat aan de noodzakelijke voor waarden is voldaan. De vormgeving is zo zuiver en wekt zo sterk de indruk "onder enige moeite te zijn geschied, dat men zonder afgeleid te wor den ineens doordringt tot de diepe roerselen, die de dichter beheersten. Om de"e reden is ..Incidentele Bege- 'eidin®" toegankelijk voor een ruime ^zerskring zonder populair te zijn. Met talrijke voorbeelden zouden wij dit kunnen aantonen. De sneeuw ligt tot de horizon zo [wijd, Een donkere vogel strijkt verwon- [derd neer; Belandt zij na haar blinde dool- tocht, Heer, Zo in de eenvoud van Uw eeuwig- [heid? Evenals in „Overwegingen" ligt er i deze gedichten het zoeken naar de Miste waardebepaling van het korte ardse leven. Vlucht en verlooche- ;ng hebben Van den Aardweg nooit "brokken. Ook niet in deze bundel, 'en ziet integendeel vaak een ver- rouwvolle overgave. i God weet alleen hoe lang ik nog zal [leven En zonder opstand gun ik Hem die [rest; Een lege vogel, die zich voort laat [drijven Naar de vervulling van het laatste [nest. Het sombere, maar naar de waar heid tastende woord, maakt deze bundel tot een bron van bezinning en ontroering. In deze materialisti sche wereld, die dag een nacht bezig schijnt met H-bommen en geleide projectielen, klinken de gedichten van Van den Aardweg soms als de laconieke stem van een profeet. Doe afstand van uw onvervulbare [begeren En weet: de mensheid is gelijk een [oceaan, Geen zelfde golf kan tweemaal naar [kusten keren En alle water moet de laatste dag [vergaan. Of in het vers „Keer naar dit alles uw aahgezichf'.. Gemeten naar het aardse uur Is 't leven klein of groot van duur, Maar zelfs het langste blijft altijd Slechts 'n ademtocht der eeuwigheid! Ontroerend schoon is ook het laat ste gedicht uit deze bundel, als de oude strijder in een bibliotheek plot seling een oude jaargang „Nieuwe Gidsen" ziet'staan en dan terugdenkt aan zijn jongensideaal. Ik trachtte dikwijls eerlijk te be- [reeknen Wat mij de wereld van mijn dromen [liet, Maar onverbiddelijk als deze middag Was mij die naakte aftreksom nog [niet. Doch vloeit het hart in 't onbekroon- [de streven Geen diepre wijsheid toe dan als men [won? Of is dit slechts 't verguld capitule ren Van een teleurgestelde ouderdom? Met een moraal. Wij kunnen ons voorstellen, dat een tijdgenoot van Cats gezegd zou hebben: „Je hebt van die mensen, die hier en daar wat lezen en dan menen, dat ze alles weten." Die man had gelijk! Maar het feit, dat wij zijn woorden niet citeren, zal niemand bevreemden. Cats zei eigenlijk hetzelfde met: Wie maar één boeckjen heeft gelezen Dat macht een neus-wijs mensch te wezen. Die woorden zijn ons echter bijge bleven. Het is aardig gezegd, de vorm is aantrekkelijk en je kunt het ge makkelijk onthouden. Cats wist op een prettige wijze te moraliseren, „Schoolmeesteren" heeft bij ons een ongunstige betekenis. Het hindert je en alle belangrijke dingen, die een schoolmeesterend iemand zegt, gaan goed beschouwd verloren, omdat je de betreffende persoon een onuitstaanbare vent vindt. Een verdienste van Cats is dat hij kon schoolmeesteren zonder te irriteren. Wie vandaag aan de dag de moed weet op te brengen om zijn werk, dat voor onze gejaagde tijd nogal langdradig is, te lezen, zal toch regelmatig gepakt worden door de spitsvondige manier, waarop een si tuatie gekarakteriseerd wordt of een wijze gedachte gestalte wordt gege ven. Ouderdom. Met zeer veel genoegen zal men „Ouderdom en Buytenleven" lezen, een werk, waartoe Cats zich gezet heeft, toen hij reeds een respectabele leeftijd had bereikt. Op zijn buiten Sorghvliet filosofeert hij vaak met een milde spot over de oude dag en spuit de wetenschap van een oude man, die vertoevende in Gods vrije natuur en terugblikkend op een veel bewogen leven zo duidelijk weet te ontleden, wat er van belang is en wat niet. Milde spot vinden we in de inleiding: 't Is maer een slecht bewijs van yemants ouden dagh, Dat hij nu sestigh jaer, of hooger, tellen magh. Daer moet een beter lof bedaegde lieden kroonen, Dan dat se een witten baert aen al de werelt toonen; Hier past een stil gemoet, van alle tochten vrij,' Want als de grijsheyt komt, soo dient er wijsheyt bij. Midden uit een langdradige be-1 hartigenswaardig filosofietje, zoals schouwing wipt men soms een be- dit van zes regels: De jsught is maer een damp, een bloem, een spichtig gras, En vk nu maer een schim van dat ick eertijds was. Het woelen overhant, en dan een weynigh rusten, Het meerendeel verdriet, en dan eens korte lusten, Die hebben mij gebraght daer ick op heden ben, Waer van ick menighmael geen voetstap meer en ken. Vroom gemoed. I werk tegenkomt, maar ook uit de Dat Jacob Cats een vroom mensl rusti£e en van getuigende was, blijkt niet alleen uit de vrome uitroepen, die men geregeld in zijn manier, waarop hij zijn toestand on der ogen ziet: Mijn oogen, lieve siel! ons nut om veel te lezen, Die cullen haest gestopt, of hollen putten wesen: Mijn hant die nu eens vers of grooter dingen schrijft, Staei van de koude doot welhaest te zijn verstijft.. Mijn tongh. nu langh gehoort, te midden i'n de Staten, Sal liggen sonder stem, als van den geest verlaten. Mijn borst, ons groot ver wulf, daer in mijn herte klopt, Sal .'iggen ais een romp, met aerde toegestopt. Een van die merkwaardige verge- I is, vindt men in: lijkingen, waaraan Cats werk zo rijk En opdat U de doot reysvaerdigh moghte vinden, Als God ie sijner tijd Uw leden sal ontbinden, Soo leeft Uw leven niet, dan op den eygen voet, Gelijck een Kreupel mensch sijn houte krucken doet. Wit swack van beenen is, bemint sijn houte krucken Ja draeght se metter hant, gelijck als waerde stucken, Doch 't waer hem echter lief indien er yemant quam, Die van hem sijn gebreck en oock de krucken nam. Draeght U hier even soo en om gelijcke reden, En maeckt dit eijgen werk een deel van Uw gebeden. Links: Een oude prent van het bui ten Sorghvliet zoals dat er uitzag ten tijde van Jacob Cats. Rechts: Een plaatje van de beken de volksdichter Vader Cats. Een mes en sijn gebruijk is noodigh voor de menschen, Men Kan geen nutter tuygh voor ons behoeften wenschen, Maer so een onverlaet dat krijght in sijn gewelt, De beste lyt gevaer om haest te sijn gevelt. Men zou de vergelijking tussen de-1 het feit, dat Churchill in Afrika te- ze twee mannen nog even door kun- gen de boeren vocht en Cats van de nen voeren met te herinneren aan boeren schreef: Een toer is naü een mens, hy gaet met beesten om, En wie geen beest en is, is hem niet wellekom. Deze vergelijking is echter scheef, want Churchill had bewondering voor de moed der Afrikaanse boeren en Cats schreef boven aangehaalde zinnen ter propagering van een ideaal, dat ook heden nog opgeld doet. Na de boeren gekraakt te heb ben, laat hij ook van de stedelingen, die uitsluitend in boeken neuzen, enkele minder aangename dingen horen. Zijn conclusie is: Wat my hierin belanght, ick noem het groot vernoegen, De boecken met den bou by een te kunnen voegen. Heil van het buitenleven. Als wij nu nog even naar de inlei ding teruggrijpen, dan is het duide lijk, dat men Cats niet zonder meer naar de rommelzolder mag verwij zen. Wanneer men echter zijn werk gaat lezen, dient men wel degelijk eerst vast te stellen, welke de waar de is van zijn werk. Men zou daar toe een literair-historische beschou wing kunnen houden, maar belang rijker is het om open te staan voor de wijsheid, welke aan dit werk ten grondslag ligt en te letten op de ach tergrond van het eeuwigheidsbe- wustzijn, waartegen Cats zijn werk projecteerde. Wij zijn ons bewust in dit artikel meer te hebben geciteerd uit de „ouderdom" dan uit het „buitenle ven". Cats heeft in het buitenleven de schoonheid van Gods schepping beter dan ooit leren kennen. In al lerlei toonaarden beschrijft hij zijn overwegingen op het land en een van de mooiste passages is deze: Doch Godt toont sijn beleyt ook in de kleyne dingen, De teere nachtegael kan luyd' en aerdigh singen; De perel heeft een glans soo reyn, en wonder net, Dat oock de grootste key wort achter haer geset. Sie al de vruchten aen die op den velde groenen, Eén peper heeft meer in als manden vol pompoenen. Er. tot een kort besluyt, de bie toont meerder geest Dan wel een esel doet, of eenigh grooter beest. Winston en Jacob Toen Winston Churchill eens in New York aankwam en tussen een haag van detectives naar zijn auto was gegaan, vroeg een journalist, waarom hij zich niet te midden van het volk had begeven. Churchill ant woordde toen: „Ik moet zuinig op mezelf zijn. Eén revolver in handen van een gek is gevaarlijker dan 1000 mirailleurs in handen van normale mensen". Cats uitte dezelfde gedachte toen hij schreef: Het huis van Sorghvliet na het herstel, dat bij het einde van de oorlog noodzakelijk was. LEIDSE STRATEN EN STEGEN 26. hofje. Via een poortje bereikt men het door stilte gewijde binnenplaats je, waaraan het eigen kapelletje grenst, de enige hofjeskapel die Lei den nog rijk is. Een steentje bij de achteruitgang aan de Middelstegracht vertelt, dat ir. Hugo van Oefle in 1940 dit hofje restaureerde. TEN VAN DE MEEST interessante grachtjes, die het oude Leiden kent, is de Middelstegracht. Een uit spraak, die misschien verbazing zal wekken, zelfs bij stadsminnende Leidenaars. Wij kunnen dezen slechts aanraden eens een wandeling te maken langs en over deze gedeel telijk gedempte gracht, die reeds in 1294 gegraven werd tussen de beide Rijnarmen, gelijk met de Hooigracht aan de ene en de Uiterstegracht aan de andere zijde. Ook de namen Oostgracht en St. Joostengracht (Foto: „De Leidse Courant"). vindt men in oude archieven; de laatste naam duidt op de St. Joos- tenkapel, die in 1314 op de westelijke hoek MiddelstegrachtGroenesteeg werd gebouwd en na het beleg van 1574 als vervallen werd afgebroken. Beginnend bi de Nieuwe Ryn valt het oog rechts op een gedeelte lijk oud en deels nieuw gebouw, de kerk van de Geref. Gemeente. Her haaldelijk zal men langs deze gracht nog gebouwen van kerkelijke instel lingen of aard ontmoeten. Aan de overzijde vindt men het St. Anna- Daarnaast rijst de imposante ach-1 tergevel van het St. Elisabeth-Zie- kenhuis op. Aan deze zijde krijgt men een veel beter idee van de grootte van het kath. ziekenhuis dan aan de officiële voorkant aan de Hooigracht. Mogelijk verandert dat, wanneer ir. Jan van der Laan ook de nieuwe uitbreiding klaar zal heb ben. We steken de straat over en staan dan voor het gebouwtje van de Evangelische Christengemeenschap, in de onmiddellijk» nabijheid van een Chr Bewaarschool en van het Roggebroodshof. We schrijven „hof", hoewel „hofje" beter zou zijn, want het smalle poortje geeft toegang tot een pleintje met slechts vier huis jes, maar het verschil tussen hof en hofje is nie< gelegen in het aantal huisjes, doch in het feit, dat een hofje een instelling met een bestuur, enz. is, terwijl een hof (groot of klein) een openbaar pleintje is met huizen. Even voorbij het Rogge broodshof vinden we een hofje, het Geref. Schachtennofje, dat uit 1671 dateert. We blijven nog even aan de rech ter kant en vinden daar de nieuwe fabrieksruimtcn van Schoonder- gangs Conservenfabrieken, in de ge vel waarvan zich een kersverse en lezenswaardige gedenksteen bevindt: „Of onzeker vandaag is. En dreigend morgen. De oogst wordt geborgen. 1951. Oftewel: w-t er ook gebeurt, het werk gaat door! Vederop ontmoet men het tweede hof, het Willemshof, dat vijf trieste huisjes op een rijtje telt. Inmiddels is de Middelstegracht inderdaad een gracht geworden, want slechts tot hier (van de Nieuwe Rijn af) werd de gracht gedempt. De brede straat splitst zich hier in tweeën en ver volgt haar weg aan weerszijden van een smal en smoezelig watertje, waarin groe.ite-afval drijft, afkomstig van de Conservenfabrieken van Tie- lieman en Dros. Ook aan de overzijde (we zijn inmiddels de Groenesteeg, met een smerige, kale, legt- hoek, ge passeerd) vindt men fabrieksruim tcn van deze N.V., met de overkant verbonden door „overstraatse" gan gen. Aan de linkerzijde heeft deze fabriek het weinig fraaie gebouw van de voormalige Geref. kerk op geslokt, evenals een pietepeuterig cn triest gebouwtje, dat blijkens het opschrift een „Roomsch Katholiek Armhuis" is geweest, gebouwd in 1884. Verderop verheft zich links het forse wijkgebouw Pniël van de Ned. Herv. Gemeente en aan de overzij de een van de Consultatiebureaux van het Wit-Gele Kruis, naast de ingang van de Chr. School. Ten slotte valt aan deze kant nog het derde hof te omdekken, het Zijl of Rozenhof, dat slechts uit twee huisjes De Middelstegracht blijkt das een respectabele inventaris £e hebben, die beheerst wordt door conserven en kerkelijke instellingen in de ruimste zin van het woord. Daartussen be vinden zich nog kleine bedrijven en een aantal woonhuizen en -huisjes, waarvan de meeste niet zo'n bijzonder soliede indruk maken, al zijn de rui ten nog ze schoon en al hangen daar nog zulke vriendelijke gordijntjes voor. Waarom de gracht niet helemaal gedempt werd, is duidelijk. De fa briek van T. en D. heeft het water nodig voor transnort. Vandaar ook de foeilelijke moderne ophaalbrug bij de Oude Rijn, die helemaal niet in dit stadsbeeld past. Dit in tegenstel ling tot het aardige bruggetje bij de Uiterstegracht, waarover we een huisvrouw haar handwagen met wor telen zagen duwen: thuiswerk van ,,'t febriek"!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1952 | | pagina 7