In de schemering der eerste mensheid
Drie IJstijdvakken over millioenen jaren
Een ijskap bedekte half Nederland
Per Glippertje naar de kaas
De Stille Mare wordt gedemter
komt een brede en zinloze straat
ZATERDAG 5 JUll 1952
DE LEIDSE COURANT
TWEEDE BLAD PAGINA 1
"TERWIJL MEN IN MENIG OUD VERHAAL GEBEURTENISSEN verteld
A vindt uit een heel oud verleden, een verleden dat reeds lang vergeten
is, maar waarvan de sporen nog zijn terug te vinden in vaak verbasterde
- sprookjes en vertelsels, treffen wij geen enkele reminiscens aan van een
tijdvak, dat toch wel van grote betekenis moet zijn geweest voor de mensen
van enige duizenden eeuwen geleden. Van de zondvloed heeft de mens nog
een zekere heugenis bewaard; de voor-historische monsters zijn in de her
innering draken geworden, die lustig ronddartelen in allerhande sprookjes
en sagen, maar nergens hebben wij ooit iets aangetroffen van een tijd, toen
het ijs het land bedekte over onafzienbare afstanden in lengte en breedte.
Men was er dus geenszins op voorbereid, toen de wetenschap tot de conclu
sie kwam, dat er op aarde een ijstijd moet zijn geweest. In tegendeel, dat
strookte helemaal niet met de gang van zaken, zoals wij ons die tot dan toe
hadden voorgesteld. Wij zouden eerder gedacht hebben, dat in heel oude
tijden ook in deze streken een tropisch klimaat zou hebben geheerst en dat
onze gematigde zone langzamerhand koeler was geworden. Nu is het eigen
aardig, dat in oude aardlagen het een zowel als het ander is ontdekt; men
vindt de sporen van een sub-tropisch (dus tamelijk warm) klimaat, zoals i
nu bijv. in Spanje en Italië heerst, en men vindt er sporen van een pool-
klimaat. Hoe is dat met elkaar te rijmen?
Aanvoer van stenen uit Scandinavië
Men spreekt tegenwoordig niet Interessanter is echter het derde en
meer van één ijstijd, maar van het I jongste ijstijdvak, dat al meer recen-
jongste ijstijdvak. Hetgeen zeggen te gesohiedenis is geworden en waar-
wil, dat men in de schemering der van men al heel wat weet. Het begin
voor-historie reeds meer dan één en
wel drie ijstijdvakken heeft leren on
derkennen, terwijl die ijstijdvakken
zelf weer te onderscheiden zijn in
warme en koude perioden.
Van die twee eerste ijstijdvakken
weten de geleerden nog niet veel af.
van dit ijstijdvak is te plaatsen op
ongeveer 1 millioen jaren geleden,
terwijl het einde ervan moet liggen
circa 10.000 jaar terug, zodat het
9.990 eeuwen geduurd moet hebben.
Laten wij niet gaan redetwisten over
de vraag, hoe die ijstijdvakken te ver-
behalve dan dat ze onnoemelijk lang klaren zijn; wij weten het niet. Wel
geleden moeten zijn opgetreden. Het1 is het typisch, dat tussen de opeen-
eerste ijstijdvak plaatsen zij zo onge- volgende ijstijdvakken telkens een
veer 475 millioen jaren geleden en j tussentijd van 250 millioen jaren ligt,
het tweede 250 millioen jaren later. waaruit een zekere periodiciteit valt
Als zij zich een paar millioen jaren af te leiden. Het zal dus wel zó zijn,
vergissen, is het nog niet erg, want er dat de baan van de aarde om de zon
blijft nog genoeg over!
om de 250 millioen jaren zover is uit
gerekt, dat de aarde minder warm
te ontvangt van de zon, waardoor een
ijsperiode ontstaat, terwijl na die
tijd onze goede moeder aarde genoeg
krijgt van haar buitensporigheden en
Vele duizenden jaren geleden bevolkte dit hert de Nederlandse vlakten,
bedekt door het sneeuwkleed van de Ijstijd.
Illustraties uit
Nederland in de Ijstijd
Mammoeten zwierven vroeger ook in ons land.
Het gekke is evenwel, dat
zo'n ijstijdvak merkwaardige
schommelingen vertoont, van
koud naar warm en weer naar
koud. Het jongste ijstijdvak
telt n.l. niet minder dan vier
ijisperioden, afgewisseld door
drie interglaciale perioden of
tewel warmteperioden. Al
snuffele,nd in de aardlagen
beste thuis voelen in een Siberisch de menselijke figuur. Want de mens
klimaat. Zo treft men in onze vader- moet hier
landse bodem 9poren en pollen aan j ijstijdvak
van varens en mossen, welke nu nog
DE MENS MERKTE HET NIET.
Vermoedelijk hebben de toenter
tijd levende mensen weinig gemerkt
van het wisselen van het klimaat. Dat
lijkt op het eerste gezicht vreemd,
maar wordt begrijpelijk als men be
denkt over hoeveel eeuwen zich het
guurder worden van het klimaat, het
opdringen van het ijs en daarna het
aanwarmen en het terugtrekken van
het ys zich uitgestrekt moeten heb
ben. Dat was in geen mensenleef
tijd te overzien; het hele proces vol
trok zich uiterst langzaam en gelei
delijk. Zoals de Eskimo's, die in de
Poolstreken leven, nu menen, dat zij
en hun voorouders altijd in sneeuw en
ijs geleefd hebben, zo zullen de men
sen die het in de ijstijd hebben
uitgehouden, eveneens gedacht heb
ben, dat het altijd zo geweest moest
zijn. Wel zullen er generaties geweest
zijn, die stapje voor stapje meer naar
het Zuiden zijn getrokken, eenvoudig
omdat zoonlief bemerkte, dat de
plek, waar zijn vader en zijn groot
vader jaagden, niet meer zoveel wild
opleverde en dat het een beetje Zui
delijker vruchtbaarder was. Maar hij
zal nooit gedacht hebben: „Wat is het
tegenwoordig toch koud, vergeleken
met verleden jaar". Degenen, die het
gemakkelijker opgevat zullen hebben,
zullen naar Zuidelijker en vrucht
baarder streken zijn afgezakt, omdat
zij daar de vruchten en de kleinere
dieren voor het grijpen hadden. De
meer gèharde jagers en de durvers
m&m-
wppr in haar Pewnne mariipr van meer genarae jagers en cte a
draaien terugkeert I Zan die£el? en Pjantan> die ^zich het schien een in dierenveUen kleumen-' zullen gebleven zijn, omdat
VAN KOUD NAAR WARM.
De holenbeer kon wel tegen de kou
van de IJstijd.
de Siberische toendra bedekken; in de
tijd, welke correspondeert met die
aardlagen, was het klimaat hier dus
deksels koud. Maar in latere lagen
komt men dan overblijfselen tegen
van berken, elzen, eiken en dennen;
het weer is blijkbaar iets verbeterd.
Daarna zien we iepen en hazelaars
opduiken, welke bomen echte warm-
S^iengelmdradtenzif i «nmlTn "peïL" hTerVTnd^zeS £7-
volgende i«°dvakken sporen kan!. he'geen wijst op een sub
vinden van planten en dia- I ,tr°Plsah kl,maat: Dan zl.et men
ren, die in een warm klimaat
thuis horen en dan weer
het ware voor zijn ogen de tempera
tuur weer dalen en worden zwapr-
behaarde mammoeten gevonden, be
ren en elanden, eer bewijs, dat het
weer mis was met de temperatuur.
Het is wel merkwaardig hoe men het
verloop van het klimaat in de grond
kan aflezen als van een thermome
ter.
In de perioden van de grootste kou
strekte het ijs zich uit ook over ons
land. Het gletscher-ijs van de Scan
dinavische oergen zakte af, steeds
verder. Het bereikte Duitsland en het
i overschreed de grens van ons tegen-
j woordige Nederland. In Duitsland
zakte ook het gletscher-ijs van de Al
pen af, maar het ijs, dat wij hier ge-
I kregen hebben, was afkomstig van de
J Scandinavische bergen. Dat kan men
j zien uit de overblijfselen, welke in
de vaderlandse bodem zijn aohterge-
bleven. Hele brokken van Scandina-
j visohe gebergten heeft het ijs meege-
sieurd en hier laten zakken. Neem
bijv. maar eens de bekende Amers-
foortse kei en de grote brokken
steen, waarmee onze voorouders de
z.g. Hunebedden hebben opgebouwd.
Dat is zuiver Scandinavisch gesteen
te en het bezit van deze bezienswaar
digheden hebben wij te danken aan
de gletschers, die geduldig maar ge
stadig deze steenbrokken hebben
j meegezeuld op hun verre tocht uit het
hoge Noorden. Hoeveel tijd zullen die
1 ijskoude knapen daarover gedaan
Tussen de ijstijdperioden door kwamen hier ook olifanten voor.
moeten en beren en rendieren een
niet te versmaden buit opleverden.
Zij zullen speciaal daar gebleven zijn,
waar zij natuurlijke holen en grot
ten vonden, die hun een welkome be
schutting konden bieden. In diepe
grotten heei'st n.l. een tamelijk con
stante temperatuur en de aanwezig
heid van tekeningen achter in de grot
ten doet veronderstellen, dat de
bewoners diep weggekropen moeten
zijn.
REEDS OVERAL OP AARDE.
Hoe dit ook zij, het staat vast, dat
er reeds tijdens het ijstijdvak sporen
van mensen gevonden zijn. Merk
waardig daarbij is, dat dc mensen-
sporen uit die tijd gevonden wor
den over een zeer uitgestrekt gebied.
Zij zijn gevonden in Zuid-Engeland,
over geheel West-Europa, en zelfs
in Afrika en in het uiterste puntje
van Oost-Azië. Met andere woorden,
de mensheid was toen reeds verspreid
over nagenoeg de gehele aarde! De
eerste mensen moeten dus nog be
langrijk vroeger geleefd hebben, want
het lijkt onaannemelijk, dat reeds
de kleinkinderen of achterkleinkin
deren van Adam en Eva zouden zyn
uitgezwermd naar de Oostelijke en
Westelijke uiteinden der aarde. De
eerste mensen moeten wel zwervers
geweest zijn, omdat zij jagers waren
en dus gewend waren aan heen en
weer trekken op het spoor van het
wild. Maar globetrotters zullen ze
wel niet geweest zijn.
Ofschoon de mens dus reeds gerui
me tijd vroeger op aarde moet heb
ben geleefd, is er in de desbetreffen
de oudere aardlagen tot dusver nog
geen spoor van hem terug gevonden.
Zodra wij ze zien, zien we ze opeens
overal. De palaeontologie is echter
nog een jonge wetenschap en wij
hebben nog lang niet alles onderzocht
en bijgevolg ook nog lang niet alles
gevonden wat er te vinden is.
Bovendien is het best mogelijk, dat
wij reeds eerder sporen gevonden
hebben, maar dat wij ze niet als zo
danig hebben herkend. Men is in
vroeger jaren ongetwijfeld wel eens
meer gestoten op een botje of been
tje een schedel of een kies en nie
mand heeft daar veel bijzonders in
gezien. Tegenwoordig is zo'n vondst
aanleiding tot nauwkeurige observa
tie en dan doet men dikwijls won
derlijke ontdekkingen. Daarover een
volgende keer.
hebbenf Gezier^de du= eeuwen" de bes^c^e^es
LEIDSE STRATEN EN STEGEN
11.
KEUZE was deze week wel
zeer gemakkelijk. Over welke
straat zouden we vandaag beter kun
nen schrijven dan over de Stille
Mare, waarvan het lot Maandag 1.1.
door de Gemeenteraad werd beslist?
De Stille Mare wordt gedempt, mis
schien reeds dit jaar, anders zeker in
1953. We zullen er we even aan moe
ten wennen dit fraaie stadsgezicht
straks niet meer te zien. Is er in Lei
den één hoekje, dat zó vaak werd uit
geschilderd, getekend of gefotogra
feerd? Iedere vreemdeling, die de
Sleutelstad bezocht, werd bekoord
door dit karakteristieke hoekje, met
het huis Ter Lucht oprijzend uit het
waarover het ijstijdvak zich uitstrekt,
hebben zij er inderdaad ruimschoots
de tijd voor gehad.
Het is een eigenaardige gedachte te
bedenken, dat het landijs zich moet
hebben uitgestrekt tot Leiden toe.
Dat is te zeggen tot aan de plek, waar
heden ten dage de stad Leiden ligt,
want in die tijd was er van een men
selijke nederzetting in deze streek nog
in geen velden of wegen iets te ont
dekken. Volgens de geleerden moet
de uiterste ijsrand hier in Nederland
gelopen hebben langs een lijn van
Leiden via Utrecht naar Nijmegen.
Sommige heuvelruggen op de Ve-
luwe zijn nog de gevolgen van het op
stuwen van het ijs; de voortschui-
vende gletscher heeft ze met een reu
zenkracht eenvoudig omhoog ge
duwd.
Men kan wel nagaan, dat op dat ge
deelte van Nederland, dat toen niet
door het ijs bedekt was, allesbehalve
viooltjes en boterbloemetjes groeiden.
Daar stak toen wat rendiermos uit de
sneeuw en de grond was vaak hard
bevroren.
Het was toen de tijd, dat mam
móeten, elanden en rendieren door
de verlaten vlakten zwierven en mis-
Zoals gisteren reeds in ons blad gemeld, heeft burgemeester jhr. mr. F. H.
van Kinschot gistermorgen in het Waaggebouw te Leiden een partij Goudse
kaas gewogen en daarmede het historische Waaggebouw op officiële wijze
weer in het centrum van de Leidse kaashandel geplaatst De partij (434 kg)
was afkomstig van Simon van der Geest uit Oud-Ade en werd gekocht door
fa. G. de Groot uit Leidschendam. Op de onderse foto ziet men de burge
meester aan het werk. Naast hem mevr. BraggaarDe Does en de heer F.
C. de Hosson. Voordat deze plechtigheid aanving, maakten de genodigden
een rondrit met het Glippertje, o.a. over de Kaasmarkt (foto boven). Deze
dag was een bekroning op 't onvermoeibaar werken van de heer M. Weima,
directeur v. d. Leidse Markt- en Havendienst. (Foto's ..De Leidse Courant").
Zelfs neüshoorns kwamen hier
vroeger voor.
mend achter het groene bladerdek
der bomen en op de achtergrond de
allesbeheersende Hartebrugkerk. Dit
alles zullen we straks moeten mis
sen; er komt een brede, loze straat
voor in de plaats, in verhouding veel
te breed voor de gevels aan weers
zijden. Huis Ter Lucht wordt een
schip, dat gedeeltelijk op het strand
geworpen is, en de Hartebrugkerk
zal niet anders kunnen doen dan een
beetje verdwaasd staan kijken naar I
een straatje, dat bijna even breed als
lang zal zijn.
Zo bezien is er dus alle reden om
te zeggen: niet dempen. Twee vrou
welijke gemeenteraadsleden stemden
trouwens tegen. Maar men kan deze
demping niet los zien van het andere
plan, dat reeds twee jaar geleden
aanvaard werd: demping van de Lan
ge Mare. Aan het voor en tegen hier
van gaan we thans stilzwijgend voor
bij; er is meer dan genoeg over ge
zegd en geschreven. Wij hebben in
dertijd het standpunt ingenomen, dat
demping van de Lange Mare onge
twijfeld een verlies zou zijn uit
aesthetisch oogpunt, alhoewel dit ook
weer niet overdreven moet .worden,
maar dat de voordelen belangrijker
v/aren dan de nadelen. Niet zozeer
verkeers-technisch, maar ten aan
zien van de volksgezondheid.
Wanneer men zich echter accoord
verklaart met de demping van de
Lange Mare, kan men niet tegen dem
ping van de Stille Mare zijn. Om te
beginnen verliest de laatste (van
Haarlemmerstraat tot Stille Rijn) al
le betekenis in Leidens grachtenstel
sel. Maar bovendoen zou de Stille
Mare om het eens populair te zeg
gen een „stinkhoek" worden, een
vergaarbak van vuil en afval, dat het
Leidse publiek gewoon is in het water
te gooien. We zouden eenzelfde ?itua
stukje Levendaal, dat alle Leidenaars de Haarlemmermeer en zelfs vol-
een doorn in 't oog ,en in de neus!)
is. Het dempen van de Stille Mare
brengt tenslotte het voordeel mee, dat
de Hartebrug (dus het bruggetje in
de Haarlemmerstraat) kan verdwij
nen en dat het wegdek van de Haar-
leemerstraat omlaag gebracht kan
worden, waardoor de afrit naar de
Stille Rijn minder stijl wordt. Ook
mag niet uit het oog verloren wor
den, dat de Donkersteeg-winkeliers
straks een goede gelegenheid hebben
om hun goederen te ontvangen aan de
achterzijde van hun pand.
Dit alles bij elkaar brengt ons er
toe zij het met een diepe zucht
te zeggen: demp dan in 's hemels
naam de Stille Mare maar. We zullen
er een mooie herinnering aan over
houden en eenmaal grijsaard gewor
den, zullen we tegen onze kleinkin
deren kunnen zeggen: „toen groot
vader nog jong was, lag hier een
grachtje, zó mooi als je bijna ner
gens vond." Maar zullen onze klein
kinderen ooit weten wat grachten
zijn
De Mare was oorspronkelijk een
oT—v. zijtak van de Oude Rijn, die in
tie krijgen als bij het ongedempte rechtstreekse verbinding stond met
gens sommige beweringen met de
Noordzee. Het water werd ook wel
Lede of Lee genoemd, welke naam
in „Warmonder Lee" nog bewaard is
gebleven. Waarschijnlijk is de naam
Lede ook de oorsprong van de stads
naam Leiden, die in de 9e eeuw Lei-
thon heette, daarna Leythen, vervol
gens Leyden en tenslotte gewoon
Leiden. De Mare was vroeger de
grens tussen Oegstgeest en Leider
dorp, zodat de bewoners van het
„Marendorp", aan weerszijden van
het water, tot verschillend wereld
lijk en kerkelijk rechtsgebied be
hoorden. De weg langs de Mare werd
reeds in 1406 aangelegd.
Stilstaand voor het Waaggebouw
hebben we afscheid genomen van de
Stille Mare. Er passeerde een fietser,
er speelde een kind, er stond een
handkar, dat was alles. Rust en
stilte. Wat zal het straks worden?
Vermoedelijk: rust en stilte. Want
de Stille Rijn blijft smal en stil.
Aan de achterzijde van de Donker-
steeg werd een raam geopend; twee
mannenarmen kwamen te voorschijn,
vol met rommel. Hup, in het water!
(Foto: „De Leidse Courant")