koning öwgrq öe eeRste EN VREDE OP AARDE Raadselwedstrijden voor kinderen ZATERDAG 23 DECEMBER 1950 Ut LKIUSE COURANT DERDE BLAD PAGINA 3 Jaren geleden zei een arm jongetje tegen zyn zusje: „Als je eens wist, wat ik weet", waarop ziin zusje antwoordde lat het wel iets heel bijzonders moest zijn. Hierop sprak het jongetje ernstig: „Het is inderdaad iets zeer gewichtigs en als je het wist zou je van plezier tot aan het plafond springen. „Oh .vertel het me dan," vroeg het meisje opgewonden Haar broertje zette een hoge borst op en zei trots1 „Vannacht kan ik een koning zijn, als ik wii," Zijn zusje lachte luid en zei: „Jij in je kapotte buirje zal een mooie koning zijn.' „Dit oude buisje zal ik niet dragen," hernam de toekomsti ge koning, ik zal een rode mantel hebben, met goud omzoomd en ook een gouden kroon; en zusje, als je het wilt, kun jij een prinses worden en prachtige k eren hebben. Als ik op mijn gouden troon zal zitten, ben jij naast mij op een zilveren. We zullen in een gouden kasteel leven, waar we iedere dag heerlijk vlees kunnen eten en we zullen nooit meer dor hout behoeven te rapen." „Maar hoe kan dat allemaal ge beuren?" vroeg het meisje, verwon derd en verbaasd, „onze ouders zijn erg arm en Hear broertje gaf een wyrgerig knikje en begon geheimzinnig: Van nacht droomde ik. datHij kwam niet verder, want een gulle lach klonk op en zijn zusje riep: ,Oh, is het slecht^ een droom. Dank je wel, ik voel er niets voor om een droom- prinses te worden." Ze wilde weglopen, maar haar broertje hield haar vast en sprak gehaast: „Laat me uitspreken. Het voornaamste heb ik je nog niet ver teld. Wat ik je vertelde zag ik alleen in mijn droom, maar dit gebeulde werkelijk: ik werd wakker de maan scheen in mi'n kamer en voor miin bed stond een klein mannetje Hij had een 'ange baard en een bruine huid met een gezicht vol rimpels Hij keek naar me met heldere, war me ogen en legde zijn vingers od zijn mond alsof hij wilde zeggen- Wees stil helemaal stik Toen vroeg hii me fluisterend, of ik wilde dat mijn droom waar werd en of ik koning wilde zijn en met jou in eeo gou den kasteel wilde wonen. Ik knikte en toen zei hij: Als je wens- wat je in je droom zag, kom dan deze avond bij het opkomen van de maan naar het bos en wacht op mij ondsr de bekepde grote pijn boom. Maar 'et even op, er is een voorwaarde In het gouden kasteel mag je nooit een traan op de grond laten va'len want als je dat doet is alles verloren en zijn wij kabou ters. weer zonder koning." Het jongetje keek vol verwach ting naar zijn zusje: .Be'oof me, dat je nooit zult huilen in het gouden kasteel Je huilt toch altijd zo vlug." Zijn zusje legde haar hand op haar hart en be'oofde. dat zij nooit zou huilen omdat ze zo graag prinses wilde zijn en zo besloten de twee kinderen die avond naar het bos te gaan en onder de grote pijnboom te wachten tot de maan op zou komen Vooi de schemering liepen ze ech ter ongemerkt al het bos in, want zij waren tang, dat, wanneer hun ouders thuis zouden 'komen, zij heel wat werk zouden moeten doen, zo dat zij ten slotte niet weg zouden kunnen komen. Ze liepen hand in hand tot zij de grote pijnboom be reikten. Toen gingen ze op het zach te mos zitten om te wachten tot de maan op zou komen. Na een poosje zei het meisje: ,.Ik moet de hele tijd aan vader en moe der denken en ik heb zo'n verdriet, dat ik moet huilen. Mag ik nu nog huilen?' „Natuurlijk", antwoordde haar broertje, „we zijn nog niet in het gouden kasteel. Huil zoveel als je wilt. nu we nog in het bos zijn." En zijn zusie huilde, tot zij insliep met rode oogjes. Het broertje zat naast haar en zijn enige gedachte was hoe heerlijk het wel zou zijn .om zo ineens een ko ning te worden Ten laatste werd ook hij moe en slaperig en begon te knikkebonlen. Toen de kinderen wakker werden keken ze hevig verbaasd om zich heen, want 'zij waren prachtig aange kleed. Het jongjatje^ had prachtige zwarte kousen en een glinsterende jas van donkerblauwe zijde. Om zijn schouders hing een rode mantel met goud omzoomd en t^p zijn donkere krullen straalde een gouden kroon. Het meisje droeg een hemelsblau we jurk met zilveren sterren; en op beur blonde haai' schitterde een prachtige diadeem, bezet met de mooiste stenen. Terwijl ze bewonderend elkaar aan staarden stond plotseling het kleine mannetje met de grote witte baard voor hen en riep: „Welkom, welkom, ik ben erg blij, dat jullie gekomen bent." Toen blies hij op een zilveren hoorntje, dat hij aan zijn zijde droeg en op dat geluid kwam een hele stoet van gebaarde mannetje, die *een prachtige troonhefnel droegen waar onder zij een gouden en zi. veren ze tel torsten, die waren afgezet met het mooiste ivoor. Hei jongetje moest in de gouden stoel gaan zitten en zijn zusje in de zilveren. Langzaam en statig zette de stoet zich in beweging. Zij schreden door het woud, tot zij aan de grote heu vel kwamen, waar alleen maar hoge pijnbomen groeiden. Aan de voet van de heuvel werd een tunnel zichtbaar, die werd verlicht door honderden lichtjes. De stoet trad binnen en liep door de grote gang tot zij aan een lieflijke open ruimte kwamen, waar het net zo iicht en helder was. als overdag. In het midden van deze ruimte stond een gouden kasteel, veel mooier, dan het kasteel, dat de k- eine koning in zijn droom had gezien. Hier aangekomen, daalden het jongetje en het meisje van hun zetel af en vergezeld van de k eine man netjes gingen ze de kristallen trap op en traden door de grote poort het kasteel binnen. Een deur sprong open en de man netjes geleidden de kinderen naar een schitterende salon, waar twee tronen stonden, een van goud en een van zilver. De voet van de gouden zetei stelde vier leeuwen voor en op de leuning was een grote arend met uitgespreide vleuge s afgebeeld. De zilveren troon rustte op vier zilve ren elies en op de leuning was een zilveren zwaan te zien- Nauwelijks waren ze gezeten, of een doffe bons galmde door de ruim te en de kleine mannetjes renden op de tronen af en riepen: Lang leve de koning! Lang leve onze Koning dwerk de eerste! Op dezer roep stond de nieuwe koning ane stig op en zei: Mijn naam is niet Dwerg de Eerste, maar ik heet Frits. Vraag het maar aan mijn zusje, zij weet het even goed als ik" Zijn zusje knikte maai het kleine mannetje, dat in het bos het eerst tot de kinderen ge sproken had, kwam voor de troon staan boog diep en zei. Vergeef mij majesteit, maar als mij is toege staan om het te.-zeggen, vanaf deze dag zult gij geen Frits meer heten, doch Koning Dwerg de Eerste. Want vanai nu bent U koning over alle dwergen." „Als het zó is, zaj ik er genoegen mee nemen" zei de dwergen-koning. Nauwelijks had hij dit gezegd, of er verscheen een ander klein man netje voor de troon, met in zyn hand een gouden staf met een grote diamanten knop Deze dwerg boog en verkondigde dat de tafel gedekt was. „Ik ben erg blij dit te horen" zei onze dwergen koning ,want ik heb honger." Daarop werd een gouden deur ge opend. waardoor een lange tafe zichtbaar werd. Deze was bedekt met mooie schalen en heerlijk eten De koning en de prinses stapten van hun troon af en namen plaats aan de tafel waarna ook de dwergen gingen zitten Het vlees en de pastijen smaakten de dwergen koning en zijn zusje bui tengewoon goed en toen de maaltijd geëindigd was. leidde weer een an dere kabouter hun naar een prach tige kamer, waar twee bedden ston den, een van goud en een van zilver De dwergenkoning ging in het gouden bed liggen en zijn zusje in het zilveren. Toen zij op de zachte peluws rust ten, vroeg het jongetje: „En zusje, hoe bevalt je het gouden kasteel. Niets in de gehele wereld kan mooier zyn, dan dit." Dat was zijn zusje wel met hem eens. maar toch zuchtte ze en zei: „Als vader en moeder maar hier wa ren." Dat is ook mijn enige wens nog," antwoordde het jongetje, ..ik ben be nieuwd, wat onze lieve ouders op het ogenb'ik aan het doen zijn." „Oh", zuchtte het meisje opnieuw, „zij zoeken natuurlijk naar ons en als ze ons niet zullen vinden zullen ze erg angstig worden en huilen." „Ja." was het antwoord, „dat zullen ze zeker doen want ze denken, dat de wolf opgegeten heeft juist zoals in Roodkapje.. Zeg zusje, je huilt toch niet?" Op zachte toon antwoordde het meisje. „Ik heb per onge uk een paar traner. op mijn bed laten vallen, maar gelukkig geen een op de grond Wees niet boos op my, want ik kan heus niet helpen, dat ik moet huilen, want ik moest in eens aan onze lieve Moeder denken, die ?o erg cm ons zal huilen. Wat ben je stil ineens. Ben je soms óók aan het huilen?" „Ja," zei een stem uit het gouden bed' Het was net, of ik onze lieve Vadei hoorde roepen en zijn stem klonl- zo droevig en zo angstig. Maar ik heb al mijn tranen in mijn hand opgevangen, zodat er geen enkele op de grond is gevallen." Beide kinderen huilden een poosje in stilte, ten slottee zei het meisje met tranen in haar stem: ..Wil jij altijd koning blijven en zullen we dus nooit meer naar onze lieve ouders terug gaan? Ik kan dat niet vo houden. Ik zou liever geen ogenblik langer prinses zijn, want ik zal sterven van verlangen naar huis en als ik dood zal zijn. zul je heel alleen achterblijven in dit grote gouden kasteel." „Och", zuchtte het broertje, „ik dacht dat het veel makkelijker en mooier zou zijn, om koning te we zen Maar de gouden kroon heeft me hoofdpijn bezorgd, en ik zou veel lie ver weer dor hout gaan rapen in het bos. dan voortdurend op die gouden troon zitten, het is zo vervelend" „Net wat je zegt." antwoordde zijn zusje, „laat ons allebei een traan op de grond laten vallen en dan zal alles voorbij zyn en kunnen we te ruggaan naar onze ouders." Het idee was precies wat het jonge tje graag wilde en zo lieten ze allebei een grote traan op de grond vallen. Nauwelijks hadden ze dit gedaan of een harde kreet van te leurstelling galmde door het kasteel er k onk een hard ge kraak en het don derde zc hard. dat het iongetje en het nieiüe verschrikt op sprongen en angstig begonnen te roe pen Daarna werd alles donker; het kasteel was verdwenen en als voor dood lagen de kinderen aan de rand van de grote heuvel. Om hen heen stonden de bedroefde dwergen Een van hen met een grote sneeuwwitte baard die het oudste was, zoi tot de anderen: „Heb ik het jullie niet gezegd, dat we ook deze keer onze koning kwijt zouden raken, net zo als dit. de vorige keren al gebeurd is. De kinderep van de mensen zijn allemaal gelijk. Alle kinderen, zelfs de annsten, houden zoveel van hun ouders, dat zij altijd naar hen t>! ij - ven verlangen en om hen gaan huL '.en, als ze bij hen vandaan zijn Zelfs het mooiste, dat ër op de wereld te vinden is, is dan niet in staat, om ze te troosten." De dwergen bogen bedroefd hun hoofd want zij zouden o zo graag een mensenkind als koning gehad heb ben. Ten slotte trokken zij de kinderen hun oude kleren weer aan, namen hen voorzichtig op en brachten hen naar de grote oude pijnboom, v/aar ze op het zachte mos werden neer gelegd. Toen het jongetje en het meisje wakker werden was het al volop dag. De zon scheen aangenaam door de bladeren van de hoge bo men en de vogeltjes zongen vrien delijk De kinderen keken elkaar verwonderd aan toen sprongen ze verheugd op, want zij zagen in de verte hun ouders, die al de gehele nacht naar hen gezocht hadden Ze vlogen op hun vader en moe der af omhe'sden hen en vertel den over de wonderlijke dingen, die zij beleefd hadden. Maar de ouders verzekerden hen, dat alles slechts een droom was geweest, wanf dat er geen dwergen bestonden De kinderen keken echter naar elkaar alrof ze wilden zeggen: „Wii weten wel beter, want wij zijn bij hen geweest in hun gouden kasteel Enige tijd later, toen de kinderen weer aan het houtsprokkelen waren in het bos. zei het jongetje: ..Herin ner jij je nog dat ik die rode man tel droeg met die grote gouden kroon en dat de dwergen om mi.ir nouden troon kwamen staan en m'' Koning Dwerg de Eerste noemde?" Natuurlijk" antwoordde het meisje", want ik zat toch naast je a's een prinses met een hemelsblau we jurk en een zilveren diadeem in mijn haar Natuurlijk herinner ik m'i het r.og heel goed. ïk denk, dat ik nooit meer iets za' zien wat zo mooi en zo prachtig zal ziin Toer. zei het iongetje: „Als we die tranen niet op de grond gegooid had den. zouden we hoogstwaarschijnlijk nu nog bij de kabouters geweest zijn: ik als een koning er jij als prinses Maar het kar. me niets schelen." voegGe hij er lachend aan toe. Mii ook niet," zei het meisje Bii vader en moeder is het duizendmaal beter dan uij de dwergen in hun eouden kasteel." .Dat is zo" antwoordde het iongetje. Maar ik ben toch blij, dat ik eens koning geweest ben Als prijzen: een Kerststal let je en'n paar schaatsen Beste neven en nichtjes, Hoera! In de Kerstvacantie hebben jullie zoveel tijd om veel na te denken. Daarom geven we toch maar een wedstrijd en wel om mooie prijzen. We verwachten zeer grote deelname. De vorige maal was 't droevig. Om de kansen voor de minder knappen te vergroten, geven we een wedstrijd voor kinderen tot 10 jaar, en één voor dc groteren, dus boven 10 jaar Je mag maar aan één van de twee deelnemen. Daarbij hebben we ze niet tc moeilijk gemaakt. VOOR DE KLEINEN (tot 10 jr.) 1. Welke steen kan roken? 2. Wie gaan op hun kop naar 4. Het eersto deel wordt door de metselaar gebruikt en 't geheel eet men veel met Kerstmis. Het was in de zesde klas... De zesde klas moest sommen ma ken. Onderzoekend keek broeder Amadeus door de klas. Alles scheen in orde want nij zag niei dal een jongen, dicht l-y ne« raam, waardooi jt de sneeuwvlokken van htej hoog uit de hemel zag neerkomen, nu en aan schuw naar nem opkeek, en dan, met zijn ogen op net schrift van zn ouurman naastig üoorsenreet. 'i waait uur. ue scnriLen gin0en dicht en weruen opgenaaid. £,r werd geoeuen, en toen gingen de jongens in groepjes naar Duiten, Onaci eikaar nespraken ze de uit komsten. „nt i jij ze allemaal?" vroeg er een aan de jongen, die had algekeken, „ja zei joost. „Niks aan vond Eddie Helmers, „je aeDt ze allemaal van my over geschreven". „Dat. is niet waar", vloog Joost woedend op, „jc liegt!" „En tóch is 't zo zei Eddie, „ik heb t zelf gezien. Maar jij moet 't weten hoor' Ze scheidden spoedig. Vlug ging Joost naar huis, giydend over de gladde baantjes, cue zich donker al tekenden tegen de sneeuw. 't Was nu Dy na Kerstmis. In de Nachtmis zou ny, heel adeen, het Glor'a mogen zingen. Joost had er zich allang op verheugd: Zoals de engelen in de eerste Kerstnacht, zou hij nu de Blijde Boodschap mogen verkondigen. Zoals altijd op Woensdagavond moest hij naar de zangrepetitie. Merkte Joost zelf, dat zijn stem vandaag niet zo helder en blij klonk als anders? Natuurlijk. Het verwon derde hem niet. Hij had Eddie voor een leugenaar uitgemaakt, en hij was 't zelf. Hij nad de broeder bedrogen. En in de Kerstnacht zou hij moeten zingen: et in terra pax hominibus bonae voluntatis, vrede op aarde aan de mensen die van goede wille zijn. Moest hij zeil dan niet van goe de wille zyn? Hoe kón hy de men sen doen geloven dat er vrede voor hen zou komen, als ze maar van goe de wil waren, hij die gelogen had? Met zich zeil ontevyeden liep hij tiaar huis Hij dacht hoe hy al 't lee- lijke van vanmorgen goed moest ma ken. Zou hy t hardop in de klas neggen? Maai dan wisten alle jon gens het. En nu dachten ze dat rddie gejokt had. Toen Joost avonds in becl kroop wist hij bijna zeker wat hy zou doen. Zodra hy de vol gende morgen in de klas kwam, keek hy naar de lessenaar. Ja, er lag n stapeltje schriften Flip van Eist moest ze uitde- T\ - len. n Negen had Joost. Zoveel had hij 't he le jaar nog niet ge haald.' Eddie had ook een negen. Maar die kon er tenminste tevreden over zijn. Zou hij 't nu zeggen? En de jon gens dan? En Kerstmis dan'' dacht hij ineens, en meteen stak hij z'n vinger op: „Broeder". „Joost?" „Broeder, ik heb mijn Eddie overgeschreven". „Zo", zei de broeder, „dan ben ik blij, dat jo het zegt. Die negen gaat natuurlijk weg, en je werk telt niet mee deze keer. Wacht onder 't vrij kwartier hier even op me". Met 'n rode kleur zat Joost stil over z'n boek gebogen. Zou broeder er boos over zyn? In ieder tjeval had hy nu goed gedaan, als hy morgen gebiecht had zou z'n ziel heel schoon zijn voor Kerstmis. Toen de anderen de klas uit wa ren riep broeder hem bij zich. Hij praatte ernstig met hem. Hij had niet gedacht dat Joost zou afkijken, 't Was hem zo tegengevallen. Maar hij was erg blij dat hij zo dapper w~s geweest om 't voor de hele klas te zeggen. En daarom geloofde hij nee, hij wist zéker dat Joost nooit meer zoiets zou doen. „En pa nu maar gauw even naar buiten, dag Joost". „Dag broeder", zei Joost, u kunt me vertrouwen" Toen holde hij naar de speelplaats. Buiten lag de donkere, blauwe nacht, met 'haar talloze gouden ster ren over de wijde, witte veHen. In de kerk was 't heel stil. Biddend luisterden de mensen naar de jube lnede jongnsstem: Gloria in excelsis Deo. et in terra pax hominibus bonae voluntatis. Het klonk zo overtuigend, het was of een engel nog eens voor hén de blijde Boodschap zong. En een grote vrede daalde in de harten van allen, die van goede wil waren. 5. Welk stokers stoken geen vuur? Plaats de getallen 15, 20, 25. 30, 35, 40, 45. 50 en 55 zó in dc 9 hokjes, dat ze, naar alle zijden opgeteld 105 opleveren uitgeloofd een Als prijs wordt Kerststalletje. VOOR DE GROTE KINDEREN 1. Voeg een stad in Spanje, een ri vier in Italië en een meisjesnaam sa men tot dc naam van een beroemd keizer uit de geschiedenis 2. Welke 3 mannen hebben naar jullie mening op 't ogenblik de mees. te invloed in de wereld? Welk groot eiland draagt naar jullie mening een heel verkeerde naam? 4. Het 3e deel van 165, vermeer deren met de helft van de uitkomst, dan weer het 3e deel van het 5e deel er aftrekken en de nieuwe uitkomst aanvullen tot 100. Welk is het aan vullend getal? 5. In welk landje staat vader voor moeder en moet blijkbaar tooh steeds bij haar ten achter slaan? De kruisjes stellen de letters voor van een plaats in onze provin cie. Deze letters zyn de middelste van 6 woor den van 3 letters. 1 c= een boom 2 een breed pad 3 een holte 4 een plaats in Gel- dcrland 5 een vrucht 6 een meisjesnaam. Voor elke groep dus 6 radascls. Als prijs wordt uitgeloofd een paar schaatsen! (Nieuwe natuurlyk!). Keurig en duidelijk werk leveren, anders gaat 't in de prullebak. Wie na 30 December instuurt, is tc laat. Naam en adres en leeftijd vermel den. Zalig Kerstfeest cn veel succes! Volgende week correspondentie. TANTE JO en OOM TOON. dotje fÏeUH EN HET BETOVERDE KASTEEL^ 26 De Baron wil ontvluchten. Toen de Baron Van Ghoet tot Bee 't Hei zich eenmaal bevrijd had, werd hij zeer actief. „We moeten zorgen, dat we hier weg komen." zei hij. „Ik moet zorgen, dat de mensen die dit gedaan hebben, hun gerechte straf krijgen." „Dat zou ik ook zeggen!" zei Ootje Teur, die een beetje stil was geworden, van deze onver wachte wending. „Ik ben van die kant gekomen,' vertelde hij, toen de Baron rechtsaf ging. „Msar wij gaan nu zó!** lachte de edelman „Ik ken het kasteel op myn duimpje en ik weet precies waar ik heen moet. Volg mij maar." I Ootje Teur liep achter de Baron Iaan die een lange gang doorwandel de een trap opging, tot ze bij een laa® houten poortje kwamen. Het rook hier heel niet muf meer en ook de muren waren droger en scnoner. „Waar zijn we nu?" vroeg Ootje Teur. „Dit is een tuinpoort" legde Baron Van Ghoet tot Bee 't Her uit. We be vinden ons nu aan de achterzijde van myn kasteel. Hierachter ligt een klein stuk bostuin, waardoor het eenvoudig is te ontsnappen „Gaat u dan vluchten?!" riep Ootj< Teur verbaasd uit.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1950 | | pagina 11