Waarom Oegstgeest 2 Aanbiddingsfeesten heeft Herinnering aan een heiligschennende inbraak Drama m het oerwoud datje 5jewt\ EN HET BETOVERDE KASTEEL^ ZATERDAG 2 DECEMBER 1950 UL l.li, COURANT TWEEDE BLAD - PAGINA 2 Men dacht slim te zijn I^ERKWERVE zou Kerkwerve niet zijn, wanneer het niet af en toe 'ns met iets bijzonders voor de dag kwam. En dit is ook het geval met de Aanbiddingsdag van a.s. Zondag. Nu is er aan een jaarlijkse Aanbid dingsdag op zich niets bijzonders, want iedere zichzelf respecterende kath. parochiekerk mag zich verheu gen in 't bezit van een jaarlijkse Dag van Aanbidding. Doch Kerkwerve houdt er niet één, maar twéé van zulke dagen op na, dus eentje meer dan elke ander kerk. En de pastoor heeft de vorige week in „Sursum Corda" medegedeeld, waaraan de pa rochianen dit privilege dat tussen haakjes reeds de nodige tientallen jaren bestaat eigenlijk te danken hebben. Hij was echter erg vaag in zijn aanduidingen, want hij deelde hierin mede, dat het was „vanwege de heiligschennende diefstal, vele ja ren geleden in onze kerk gepleegd". Deze aanduiding was voldoende om onze nieuwsgierigheid te wek ken, want we hadden van een der gelijke diefstal nog nooit gehoord. We zijn ons licht op gaan steken bij diverse in leeftijd eerbiedwaardi ge parochianen. En ook dit vlotte niet zo bijster, want de een wist er nog maar weinig van en de ander een héél klein beetje. Maar na diver se omzwervingen door de hele paro chie hadden we tenslotte een aantal bijzonderheden bijeengegaarc*, waar uit we de betreffende gebeurtenis wel zo ongeveer hebben kunnen re construeren. Met behulp van een ladder Het was in het jaar 1887, toen pas toor Mensing herder van de parochie was, dat zijn dienstmaagd Kaatje Kamerik op een Maartse morgen ont waakte en tot haar grote schrik be merkte, dat ongenode gasten zonder haar voorkennis of toestemming in de nacht haar kamer hadden betre den, haar de slaap der rechtvaardi gen hadden laten slapen, doch zich ontfermd hadden over enige van naar kostbaarheden en weer stille- kens waren verdwenen onder achter lating van kaarsvet-sporen op de vloer. Geheel ontdaan wekte zij haar pas toor en samen togen zi] op onderzoek uit. Zij ontdekten dat de inbreke.s met behulp van een ladder, die zij bij de kosterswoning hadden wegge haald, door het raam boven de ach terdeur waren binnengekomen. Maar groter werd hun ontsteltenis toen zij bemerkten dat niet enkel de pastorie met een bezoek was „ver eerd", doch dat ook sacristie en kerK gebouw tot operatie-terrein hadden gediend. En tot hun ontzetting zagen zij dal het tabernakel was opengebroken en de heilige vaten daaruit verdwenen waren, terwijl de geconsacreerde Hosties over de grond verspreid la gen. Direct werd de politie van een en ander in kennis gestela, terwijl pas toor Mensing naar Huize Duinzigt ging om daar een kelk met pateen ter leen te vragen, daar hij anders geen H. Mis kon opdragen. De politie kwam er aJ spoedig ach ter, dat men diezelfde nacht ook in het huis aan de Rijngeesterstraatweg wat tegenwoordig „Cnrium" heet, had trachten in te breken, d°ch de hond haa daar alarm geslagen en deze po- j ging was mislukt (tussen haakjes pastoor Mensing had óók een hond, maar deze was al op ieeftijd en mocht bij zijn baas od de kamer sla pen, reden waarom hij van het on raad in de pastorie niets bemerk1 had). Maar men ontdekte nog meer, na melijk dat de gestolen gewijde vaten in de tuin van bovengenoemd huis begraven waren. En nu dacht men necl slim te zyn, door de buit daar in de grond te laten z:;ten en er een wacht bij te plaat sen. Vroeg of laat, zo redeneerde men, zouden de dieven toch wel een keer hun gestolen goed ko men ophalen en dan waren ze meteen geknipt. Het plan was uit stekend, doch er haperde blijkbaar iets aan de uitvoering, want en kele dagen later waren de gesto len goederen verdwenen zonder dat de bewaking er ook maar iets men de gewoonten van de wacht posten terdege bestudeerd en ge bruik gemaakt van een moment van verslapping in de aandacht. Hoe het ook zij, de vaten waren weg en bleven weg. En tot op he den ontbreekt èn van de dader(s) én van de gestolen voorwerpen elk spoor. Pastoor Mensing heeft toen naar aanleiding van deze heiligschennen de diefstal de Bisschop verzocht, een jaarlijkse Aanbiddingsdag van Eer herstel te mogen houden, welk ver zoek door de Bisschop werd toege staan. En dientengevolge verheugt de parochie van St. Willibrord zich thans nog in het bezit van twee Aanbid- dingsdagen per jaar, iets wat (voor zover ons bekend is) geen enkele an- gemerkt had! Blijkbaar had dere kerk haar na kan zeggen. 5B3| DE OUDE PAROCHIEKERK VAN OEGSTGEEST, WAAR DE INBRAAK PLAATS VOND. ffiezaek aan de Heen RELAAS VAN EEN LEUGENAAR. IEDER mens heeft zo zijn eigen sympathieën. In ons hart bijvoor beeld speelt Roelofarendsveen een belangrijke rol. Hoe dat precies ge komen is, kunnen we niet zeggen, maar altijd voelen wij ons opgeto gen als we om een of andere reden naar de Veen moeten. Wij geloven, dat het in de mensen zit, die daar wonen! Van de week hebben we er de eer ste steenlegging meegemaakt van de nieuwe kerk. Nu was het niet be paald lekker weer. De regen stroom de neer en een akelige wind blies on ze haren door elkaar. Dit laatste was 't meest onpleizierig, want ons uiter lijk valt of staat met ons kapsel. En daar stonden we. Verwaaid en bibberig! Maar de meisjes van Roelofarends veen keken ons aan, of het een mooie zomerdag was en we een keurig ge kamd kuifje hadden. Ze lieten het zelfs niet bij het aankijken, maar lachtten ons ook'toe op charmante doch niet opdringerige wijze. Later op de receptie in café Lud- lage waren er, die veel belangstel ling in ons werk toonden. Ze vroe gen, of we al getrouwd waren? Plan nen hadden, om in de toekomst bouwpastoor te worden? Al die vragen hebben we naar eer en geweten beantwoord bij een kopje koffie en een feestsigaar. We deden zelfs meer en vertelden iets over onze dagelijkse bezigheden. Spe ciaal over dat onsympathieke onder deel ervan, dat bestaat uit het weg schrappen van passages uit ander mans verslagen. Als voorbeeld noem den we het verslag over de vergade ring van de bond van overheidsper soneel „St. Paulus", die in Roelof arendsveen was gehouden. Dat was er wegens plaatsgebrek bekaaid van af gekomen. Tijdens dit gezellige keuvelt je schoot het ons opeens te binnen, dat we in Leiden een werkgever had den, die van ons voor half een het verslag van de eerste steenlegging verwachtte. We renden daarom naar het postkantoor, om de zaak telefo nisch af te handelen. In de telefoon cel bleek geen licht te zijn, maar de soepele postkantoor-houder bezorgde ons ogenblikkelijk een plaatsje aan ëen bureau achter het loket. En wij maar telefoneren, een half uur lang! Toen we eindelijk klaar waren, zei de ambtenaar: „Nou mijnheer, ze ne men nogal lange verslagen van u op!" „Ach ja", antwoordde wij beschei den, „maar het is ook een belangrij ke gebeurtenis." „Belangrijk of niet belangrijk", hernam de ambtenaar, „maar ik heb toch eens een verslagje opgestuurd, dat maar half geplaatst is. Veertien dagen geleden! Een vergadering van „St. Paulus"!" Lieve deugd, dachten we, zouden die meisjes ons nu verraden hebben. Maar neen hoor! Die mijnheer van het postkantoor had niet het minste vermoeden. Anders zou hij niet ge vraagd hebben: „Kent u die mijnheer soms? Die schrapper?" Nu, die schrapper kenden wij! Dat konden we naar waarheid getuigen. We kenden hem zelfs heel erg goed „Dan moet u hem maar eens goed vertellen, dat het geen werk is. om zo een verslag te beknotten!", zei de ambtenaar. Even stonden we in dubio. Beken nen met het risico om in de dub bele Nelson de deur uit te vliegen of maar net doen alsof. We kozen het laatste. We beloof den plechtig de betreffende persoon eens flink op zijn vingers te tikken. Zoiets ging tenslotte niet. Die lui op die redactie dachten er maar ge makkelijk over. Schrappen, schrap pen en nog eens schrappen. Bah! Zulke huichelachtige woorden heb ben wij gesproken. En nu zitten we op de rand van ons bed dit stukje te schrijven. Een openbare biecht bijna. We zien de krachtige postkantoor houder en de verschraalde figuur van ons zelf. Een verkreukeld leugenaartje? Goed! Maar het is soms zo moeilijk. Om niet te schrappen. En niet te liegen! FLIP. door OOM TOON. (Vervolg) Hoe verder wc woud binnen drongen. HOE verder we 't woud binnen drongen, hoe minder er sprake was van een gebaand pad. De gids en twee mijner mannen, gewapend met scherpe bijlen, kregen volop werk om voor de volgenden door tocht te vergemakkelijken. Daar ik de dragers zo lang mogelijk wilde sparen, maakte ik voorlopig van mijn draagstoel nog geen gebruik. Maar na een paar uur worstelen met takken en lianen (slingerplanten) moest ik het toch opgeven Mijn reis genoten waren alle jonge, krachtige mannen, ik daarentegen had de mid delbare leeftijd reeds bereikt. Ik liet dus een kwartiertje pauzeren om wat te drinken en te rusten en stapte toen in mijn draagstoel, die door 4 mannen aan stokken op hun schouders gedragen werd. Slechts eens in mjjn leven had ik met dit middel gereisd en net zo min als toen, vond ik het nu een genot, 't Was een steeds herhaald stilstaan en weer vooruitgaan onder voortdurend ge- schommel en gestoot. 't Pad was zo smal en de hindernissen zo talrijk, dat we slechts moeizaam vorderden. Tegen een uur of elf kwamen we op een tamelijke hoogte aan, die wei nig begroeid was en vanwaar we zelfs een ruim uitzicht hadden Hier gaf de gids te kennen, dat hij*terug wilde gaan, want, geheel alleen, wil de hij natuurlijk graag voor de avond buiten het oerwoud 4jn Van af de hoogte toonde hij ons in welke richting we verder moesten trekken. Nadat we gegeten en nog een half uurtje gerust hadden, namen we dus afscheid en de aanwijzingen van de gids volgend, drongen we weer ver der 't dichte bos in. Rond om de heu vel aan de rand van 't woud groeide een weelde van bloemen, zoals ik nog nooit gezien had. Clematis van ongewone grootte en verbluffende kleuren-schoonheid en orchideeën, wonderen van kleur en vorm. maak ten dit plekje tot een paradijs En 't was met een zekere weemoed, dat ik weer de somberheid van 't oerwoud in ging. 'n Vreselijke ontmoeting! Nadat we eerst nog een half uur in dezelfde richting verder gegaan wa ren, kruisten we een olifantspad, dat we, rechts afslaande, volgden. Hoe lang, ik weet 't niet. Door de warmte en 't geschommel van de draagstoel was ik in een sluimeren de toestand geraakt waaruit ik tel kens half en half ontwaakte, als door hindernissen de stoel even schokte of stil hield. Maar ik moest wel vast ingeslapen zijn, toen ik eensklaps door onthutste kreten en een hevige schok onaangenaam ge wekt werd. Wat ik het eerst zag, waren mijn inlanders, die met ver bluffende snelheid in het struikge was verdwenen. En dan ontwaarde mijn oog, recht voor me uit op het pad, een olifantskop, die zich onder hevig gedruis en gekraak in mijn richting bewoog. Mij bemerkende, bleef de eigenaar van de vervaarlijk grote kop even aarzelend stilstaan. Hij stak zijn geweldige slurf op en hief een oorverdovend getrompetter aan. En toen Op leven en dood. En toen stormde de olifant op me los. Als een hazewind stoof ik onder 't prevelen van een schietgebed het struikgewas in. Hoe ik in een paar seconden door de wirwar van takken en lianen ben heengekomen ik be grijp 't niet. Ik vluchtte achtei een dikke boom en bespiedde toen, wat mijn aanvaller deed. Blijkbaar had hij niet gezien, waar ik gebleven was. Ik zag hem bij mijn draagstoel staan. Woedend stak hij zijn sJurf er in en slingerde het vreemde ding toen verachtelijk hoog over zijn rug het struikgewas in. Daarbij hoorde ik mijn karabijn op de grond ploffen, maar hij keek er niet eens meer naar. Dan opeens scheen hij mij weer bemerkt te hebben. Blijkbaar had ik mijn hoofd te ver buiten de stam ge waagd. Weer hief hij een getrompet ter aan, waar je koud van werd en stormde toen op de boom aan, waar achter ik verscholen stond. Zonder zijn vaart te verminderen, bonsde hij met zijn geweldige kop en zijn ver vaarlijke slagtanden tegen de stam op. Een wolk van stof en insecten regende op mij neer. Ook een paar apen en een slag zelfs, die op zo'n geweld niet bedacht waren geweest, vielen naar beneden. De slang viel vlak voor de voeten van de olifant en scheen even vérsuft. Onmiddellijk zette het logge dier er zijn zware poot op. Door de pijn zeker tot zich zelf gekomen, richtte zij zien op en slingerde zich om zijn been. Nog even zag ik, hoe de slurf haar aan greep, losrukte en met een hevige smak tegen de grond sloeg, waarna de logge poten haar met wreedaar dig genoegen begonnen te verplette ren. Maar dan drong 't tot me door, dat dit misschien het gunstige ogenblik voor mijn redding was. De een z'n dood, de ander z'n Ik keelr haastig om me heen en ontdekte op een 50 meter afstand een niet al te dikke boom met dubbele stam. Kon ik die bijtijds bereiken, dan was ik misschien gered, want klimmen kon ik in mijn jeugd als de beste en nu de nood aan de man was, zou ik het nog wel kunnen. Ik ren de als een bezetene op de boom af, inderhaast even omziende, of mijn vijand mij'n nieuwe vlucht opge merkt had. Maar ik zag hem nog be zig met de slag, terwijl hij met de rug naar me toe stond. Ik koos de dikste der 2 stemmen uit, omdat die 't meest begroeid was en du^ bij 't beklimmen het meeste houvast bood. Met een sprong was ik al meteen een meter van de grond en met de kracht der wanhoop werkte ik mij naar boven van elk takje gebruik makend. Maar toen ik een meter of vier gevorderd was, begonnen mijn adem en mijn krachten mij te bege ven. Op een flinke knoest met mijn voeten steunend en mijn armen om de stam geslagen, blies ik even uit. Ik dacht er juist over om ook een I slok drinken te nemen uit mijn veld fles, die gelukkig aan mijn gordel I hing, toen ik plotseling een hevig gedreun vernam. Mij achtervolger had mij dus toch weer ontdekt! In mijn angst gleden mijn voeten uit en stortte ik bijna naar beneden. Maar met bovenmenselijke inspanning wist ik me te beheersen en onder herhaalde schietgebedjes tot mijn Patroonheilige en mijn Engelbewaar der, begon ik me weer krampachtig naar boven te hijsen. Ik hoorde het gestamp der logge poten reeds bene den me. Doch gelukkig was ik nu bij de eerste dikke tak gekomen en met een zucht van de hoogste- ver lichting, sloeg ik er mijn armen om heen en trok me op. Geen seconde te vroeg, want net hief de meters hoge reus beneden me zijn slurf op om me te grijpen. Ik voelde haar nog langs de zool van mijn schoen glijden en een rilling ging door mijn hele lichaam. Maar nu was ik buiten het bereik van dat machtige wapen. Haastig klom ik nog een paar takken hoger en ging schrijlings op één daarvan zitten. Gered! Goddank, ik was gered, voorlopig althans! Terwijl ik me stevig vast hield, waagde ik het eens naar be neden te kijken. Daar stond mijn be lager, met kwaadaardige, wraakgie rige blikken naar boven kijkend. Wat zou hij nu doen? Even scheen hij in beraad te staan en toen keer de hy zich rustig om. Ha, hij gaf het op! Zie zo, dacht ik, nu eerst eens even rondkijken in mijn hoge ver blijfplaats. Ik hoorde boven me luid geschreeuw van vogels en apen en gegons van duizenden insecten. Als er nu maar geen slang in de takken verscholen zat, die me de dood kon aandoen, die ik op de begane grond pas ontsnapt was! Maar ik kon ge lukkig niets ontdekken, dat op zo'n serpent geleek. En gerustgesteld, haalde ik een sigaret te voorschijn en stak ze op. Een nieuwe aanval! Maar nauwelijks had ik enige trekken gedaan, of opeens weer klonk weer dat machtige gedreun. Snel keek ik omlaag en daar ont waarde ik te midden van een stof wolk de olifant, die in een vaart op de boom aanholde. Instinctief sloeg ik mijn armen steviger om de stam en maar goed ook! Want een gewel dige schok deed me nog bijna van mijn verheven zitplaats tuimelen., De boom kraakte hevig en een ogen blik dacht ik, dat hij 't zou begeven. Maar neen, hoor, veerkrachtig richt te hij zich weer op en zwaaide nog enige malen heen en weer. Evenals j straks vielen ook nu enige apen als balen naar beneden, maar de olifant nam er geen notitie van. Een vlucht van vogels steeg onder luid protest uit. de machtige kruin op en uit 't le vendig gezwiep der takken maakte ik op, dat de overgebleven apen ook haastig een goed heenkomen zoch ten op andere bomen. Ik was geheel overdekt met stof en vuil en toen ik mijn half verblin de ogen uitgewreven had en weer i eens naar beneden kon zien, zag ik het monsterachtige dief net teleur gesteld omkeren. Ik had al heel wat soortgenoten van hem gezien, maar nog nooit een, die in afmetingen met hem kon wedijveren. Blijkbaar was 't een .alleen levende, uit de kudde uitgestoten olifant, die meestal zeer kwaadaardig zijn. Zeker was hij weer teruggelopen voor een nieuwe aanval. Ik klom nog een tak hoger, waar ik me veiliger kon nestelen in een stevige vork. Nauwelijks zat ik op mijn gemak Nauwelijks zat ik op mijn gemak, of inderdaad kwam het kolossale dier weer met dreunend geweld op de boom af. Door de stofwolk kon ik niet duidelijk zien, wat er gebeurde. Het leek wel, of het struikelde, de stam miste en toen met een vaart tussen de twee stammen in schoot. Tot achter zijn schoften gleed het monsterlichaam door en bleef toen als tussen een nijptang gekneld ste ken. Beide boomhelften kraakten en schudden bij de hevige worste ling van de reus der wildernis om los te komen. Maar al zijn ontzag wekkende kracht scheen niet vol doende om zich uit deze omknelling los te maken. (Wordt vervolgd). St. Nicolaas-vertelling „Hè, toe Mamsie, vertel vanavond weer een verhaaltje," riepen de kin deren in koor. De kleintjes, vier in getal, begonnen al kussens en bank jes aan te slepen bij de haard, waar de schoentjes al keurig op een rij tje, met een mooie tekening er in, klaar stonden, voor Zwate Piei. Moeder keek eens naar de klok en zei toen: „Nu vooruit dan maar, en dan vlug naar bed." Ik zal jullie een verhaaltje vertel len uit de tijd, toen de dieren nog konden praten: Het zal enige dagen voor 5 De cember geweest zijn, dat Sint -Nico- laas. vergezeld van enige knechten, bij Sint Petrus aanklopte en hem vriendelijk verzocht de hemelpoort open te maken, want het werd lang zamerhand tijd om een poosje op aarde te wonen teneinde de kinderen weer blij te maken met allerlei ver rassingen. Terwijl Petrus haastig op stond om de sleutel te halen, ging Piet de knecht alvast de mooie schimmel in orde maken, want dit was het paard, waarmede de Sint ieder jaar de geweldige tocht van de hemel naar de aarde maakte Het paard stond al vol ongeduld te trap pelen .maar Sint Petrus kwam nog steeds niet met de sleutel. Eindelijk hoor, daar kwam hij met de mede deling, dat de sleutel zoek was Dat was erg, want op aarde stonden al zoveel schoentjes te wachten en la gen al zoveel verlanglijstjes klaar. Piet, die slimme guit, wist raad, hij stapte naar Sint Jozef en verzocht hem vriendelijk een gat in de he- melvloer te zagen. Sint Jozef begreep al gauw de moeilijke omstandigheid waarin St. Nicolaas verkeerde, haalde vlug zijn gouden zaag en ging dadelijk aan het werk. Binnen korte tijd. keken de Sint en zijn knecht door hei grote gat naar de donkere aarde. De Sint en Piet bestegen het paard, nog een laatste vaarwel aan de hemelbewo ners, een bedankje voor Sint Jozef en weldra dook de schimmel met zijn berijders door het gezaagde gat, de duisternis in. De poten van het paard werden als vleugels en ze vlo gen langs planeten en sterren. Piet hield zijn adem in, want ieder jaar weer vond hij die tocht een beetje angstig, maar de £int keek rustig, hij wist waartoe zijn trouwe beestje in staat was. Onder zijn wijde mantel had hij een beurs met geld en nu was het zijn gewoonte om die beurs te brengen in het huis waar de schimmel op het dak landde. De lich ten van de steden werden al van verre zichtbaar, toen het paardje, op bevel van Sint, zijn vaart minderde en al spoedig zette het zijn poten op het platte dak van een eenvou dig huis aan de buitenkant van de stad. Piet sprong er het eerst af en keek al dadelijk door de schoorsteen of er in dat huis ook kinderen woon den. Hij zag geen schoentjes staan, maar Sint Nicolaas duwde hem de zak met geld in de hand en beduidde hem, dat hij zich door de schoorsteen omlaag zou laten glijden. In de ka mer aangekomen zag Piet al gauw dat de mensen het niet breed had den, die beurs met geld zou hier ze ker goed te pas komen. Juist wilde hij weer door de schoorsteen omhoog kruipen toen hij naast de klok een brief zag staan, gericht aan Sint Nicolaas, vlug stak hij de brief in zijn zak en was weer gauw op het dak. Bij het licht van een lantaarn lazen ze het korte brief je, waarin een zieke moeder drin gend om hulp vroeg aan de goede Sint om warme kleding en een heel klein beetje lekkers voor haar kin deren. Tevreden knikte Sint Nicolaas te gen zijn knecht, zijn beurs was hier goed terecht gekomen en nu ging het over de daken naar het grote pakhuis en het bureau, alwaar zij nog die zelfde nacht de geweldige stapel brieven begonnen te lezen die de post* daar al bezorgd hod. „Is ons verlanglijstje daar ook bij", vroeg kleine Ineke die met open mondje had zitten luisteren. „Natuurlijk" zei moeder „en va der heeft er nog een afzonderlijk briefje bij gedaan om te vertellen dat jullie tegenwoordig zo vlug je boterhammetjes opeten en zo mooi jcunnen bidden." Het verhaaltje was uit, de klok had al zeven uur geslagen dus.... met de looppas naar bed. TANTE JO. RAADSELS. Oplossing van raadsels der vorige week. 1. De taal der vissen. 2. De biechtstoel. 3. De haas, want hij eet met twee „lepels" tegelijk. 4. Een foltering. 5. Voor drinkgeld (koopt men geen eten). 6. De menselijke gedachten, NIEUWE RAADSELS. 1. Wie verlangen 't meest naar „recht"? 2. Welk lood is geen metaal? 3. Welke inspanning wordt men 't vlugste moe? 4. Op welk gezicht kan men het ouder worden niet merken? 5. Door wie wordt hoge ouderdom bijzonder op prijs gesteld? 6. Langs welke weg rijden nooit melkboeren? 7. Wat vergeet een schilder altijd, als hij een lucht met onweer schilderd? 8. Welke stand is altijd prettig? Ik verloot een boek onder de goe de oplossers. Correspondentie: Volgende week! 10. „Plat geslagen!" De drifti ge voetstappen waren weer afkom stig van Baron van Quaat tot Ergher die natuurlijk op het lawaai van de kabouterstem was afgekomen. Hij had nu een flinke, stevige stok bij zich en stormde naar binnen. ,.Wat zullende we nu weer krij gen?" brulde hij, met de knuppel zwaaiend. „Wat zijnde dat voor een merkwaardig wezen zijnde?" Zijnde dat niet een dwerg? Ik zijnde niet gesteld op een afkeer van kabouter mannetjes! Wèg ermee opgehoe peld!" Hij gi-eep de knuppel met twee handen beet en wilde de kabouter een slag op het hoofd geven. Maar toen was de dwerg plotseling weer verdwenen, zodat Baron Quaat, die goed kracht had gezet en ze.f wel een meter de lucht inging, hard op de stenen vloer sloeg, en: de knuppel krakend doormidden brak. „Platgeslagen!" hoorde Ootje Teur, die bij dit schouwspel ademloos had toegezien, de Baron zeggen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1950 | | pagina 6