Waarom Oegstgeest 2 Aanbiddingsfeesten heeft
Herinnering aan een
heiligschennende inbraak
Drama m het oerwoud
datje 5jewt\ EN HET BETOVERDE KASTEEL^
ZATERDAG 2 DECEMBER 1950
UL l.li, COURANT
TWEEDE BLAD - PAGINA 2
Men dacht slim te zijn
I^ERKWERVE zou Kerkwerve niet
zijn, wanneer het niet af en toe
'ns met iets bijzonders voor de dag
kwam. En dit is ook het geval met de
Aanbiddingsdag van a.s. Zondag.
Nu is er aan een jaarlijkse Aanbid
dingsdag op zich niets bijzonders,
want iedere zichzelf respecterende
kath. parochiekerk mag zich verheu
gen in 't bezit van een jaarlijkse Dag
van Aanbidding. Doch Kerkwerve
houdt er niet één, maar twéé van
zulke dagen op na, dus eentje meer
dan elke ander kerk. En de pastoor
heeft de vorige week in „Sursum
Corda" medegedeeld, waaraan de pa
rochianen dit privilege dat tussen
haakjes reeds de nodige tientallen
jaren bestaat eigenlijk te danken
hebben. Hij was echter erg vaag in
zijn aanduidingen, want hij deelde
hierin mede, dat het was „vanwege
de heiligschennende diefstal, vele ja
ren geleden in onze kerk gepleegd".
Deze aanduiding was voldoende
om onze nieuwsgierigheid te wek
ken, want we hadden van een der
gelijke diefstal nog nooit gehoord.
We zijn ons licht op gaan steken
bij diverse in leeftijd eerbiedwaardi
ge parochianen. En ook dit vlotte
niet zo bijster, want de een wist er
nog maar weinig van en de ander
een héél klein beetje. Maar na diver
se omzwervingen door de hele paro
chie hadden we tenslotte een aantal
bijzonderheden bijeengegaarc*, waar
uit we de betreffende gebeurtenis
wel zo ongeveer hebben kunnen re
construeren.
Met behulp van een ladder
Het was in het jaar 1887, toen pas
toor Mensing herder van de parochie
was, dat zijn dienstmaagd Kaatje
Kamerik op een Maartse morgen ont
waakte en tot haar grote schrik be
merkte, dat ongenode gasten zonder
haar voorkennis of toestemming in
de nacht haar kamer hadden betre
den, haar de slaap der rechtvaardi
gen hadden laten slapen, doch zich
ontfermd hadden over enige van
naar kostbaarheden en weer stille-
kens waren verdwenen onder achter
lating van kaarsvet-sporen op de
vloer.
Geheel ontdaan wekte zij haar pas
toor en samen togen zi] op onderzoek
uit. Zij ontdekten dat de inbreke.s
met behulp van een ladder, die zij
bij de kosterswoning hadden wegge
haald, door het raam boven de ach
terdeur waren binnengekomen.
Maar groter werd hun ontsteltenis
toen zij bemerkten dat niet enkel de
pastorie met een bezoek was „ver
eerd", doch dat ook sacristie en kerK
gebouw tot operatie-terrein hadden
gediend.
En tot hun ontzetting zagen zij dal
het tabernakel was opengebroken en
de heilige vaten daaruit verdwenen
waren, terwijl de geconsacreerde
Hosties over de grond verspreid la
gen.
Direct werd de politie van een en
ander in kennis gestela, terwijl pas
toor Mensing naar Huize Duinzigt
ging om daar een kelk met pateen
ter leen te vragen, daar hij anders
geen H. Mis kon opdragen.
De politie kwam er aJ spoedig ach
ter, dat men diezelfde nacht ook in
het huis aan de Rijngeesterstraatweg
wat tegenwoordig „Cnrium" heet, had
trachten in te breken, d°ch de hond
haa daar alarm geslagen en deze po- j
ging was mislukt (tussen haakjes
pastoor Mensing had óók een hond,
maar deze was al op ieeftijd en
mocht bij zijn baas od de kamer sla
pen, reden waarom hij van het on
raad in de pastorie niets bemerk1
had).
Maar men ontdekte nog meer, na
melijk dat de gestolen gewijde vaten
in de tuin van bovengenoemd huis
begraven waren.
En nu dacht men necl slim te zyn,
door de buit daar in de grond te laten
z:;ten en er een wacht bij te plaat
sen.
Vroeg of laat, zo redeneerde
men, zouden de dieven toch wel
een keer hun gestolen goed ko
men ophalen en dan waren ze
meteen geknipt. Het plan was uit
stekend, doch er haperde blijkbaar
iets aan de uitvoering, want en
kele dagen later waren de gesto
len goederen verdwenen zonder
dat de bewaking er ook maar iets
men de gewoonten van de wacht
posten terdege bestudeerd en ge
bruik gemaakt van een moment
van verslapping in de aandacht.
Hoe het ook zij, de vaten waren
weg en bleven weg. En tot op he
den ontbreekt èn van de dader(s)
én van de gestolen voorwerpen elk
spoor.
Pastoor Mensing heeft toen naar
aanleiding van deze heiligschennen
de diefstal de Bisschop verzocht, een
jaarlijkse Aanbiddingsdag van Eer
herstel te mogen houden, welk ver
zoek door de Bisschop werd toege
staan. En dientengevolge verheugt de
parochie van St. Willibrord zich thans
nog in het bezit van twee Aanbid-
dingsdagen per jaar, iets wat (voor
zover ons bekend is) geen enkele an-
gemerkt had! Blijkbaar had dere kerk haar na kan zeggen.
5B3|
DE OUDE PAROCHIEKERK VAN OEGSTGEEST, WAAR DE INBRAAK
PLAATS VOND.
ffiezaek
aan de Heen
RELAAS VAN EEN LEUGENAAR.
IEDER mens heeft zo zijn eigen
sympathieën. In ons hart bijvoor
beeld speelt Roelofarendsveen een
belangrijke rol. Hoe dat precies ge
komen is, kunnen we niet zeggen,
maar altijd voelen wij ons opgeto
gen als we om een of andere reden
naar de Veen moeten.
Wij geloven, dat het in de mensen
zit, die daar wonen!
Van de week hebben we er de eer
ste steenlegging meegemaakt van de
nieuwe kerk. Nu was het niet be
paald lekker weer. De regen stroom
de neer en een akelige wind blies on
ze haren door elkaar. Dit laatste was
't meest onpleizierig, want ons uiter
lijk valt of staat met ons kapsel.
En daar stonden we. Verwaaid en
bibberig!
Maar de meisjes van Roelofarends
veen keken ons aan, of het een mooie
zomerdag was en we een keurig ge
kamd kuifje hadden. Ze lieten het
zelfs niet bij het aankijken, maar
lachtten ons ook'toe op charmante
doch niet opdringerige wijze.
Later op de receptie in café Lud-
lage waren er, die veel belangstel
ling in ons werk toonden. Ze vroe
gen, of we al getrouwd waren? Plan
nen hadden, om in de toekomst
bouwpastoor te worden?
Al die vragen hebben we naar eer
en geweten beantwoord bij een
kopje koffie en een feestsigaar. We
deden zelfs meer en vertelden iets
over onze dagelijkse bezigheden. Spe
ciaal over dat onsympathieke onder
deel ervan, dat bestaat uit het weg
schrappen van passages uit ander
mans verslagen. Als voorbeeld noem
den we het verslag over de vergade
ring van de bond van overheidsper
soneel „St. Paulus", die in Roelof
arendsveen was gehouden. Dat was
er wegens plaatsgebrek bekaaid van
af gekomen.
Tijdens dit gezellige keuvelt je
schoot het ons opeens te binnen, dat
we in Leiden een werkgever had
den, die van ons voor half een het
verslag van de eerste steenlegging
verwachtte. We renden daarom naar
het postkantoor, om de zaak telefo
nisch af te handelen. In de telefoon
cel bleek geen licht te zijn, maar de
soepele postkantoor-houder bezorgde
ons ogenblikkelijk een plaatsje aan
ëen bureau achter het loket.
En wij maar telefoneren, een half
uur lang!
Toen we eindelijk klaar waren, zei
de ambtenaar: „Nou mijnheer, ze ne
men nogal lange verslagen van u
op!"
„Ach ja", antwoordde wij beschei
den, „maar het is ook een belangrij
ke gebeurtenis."
„Belangrijk of niet belangrijk",
hernam de ambtenaar, „maar ik heb
toch eens een verslagje opgestuurd,
dat maar half geplaatst is. Veertien
dagen geleden! Een vergadering van
„St. Paulus"!"
Lieve deugd, dachten we, zouden
die meisjes ons nu verraden hebben.
Maar neen hoor! Die mijnheer van
het postkantoor had niet het minste
vermoeden. Anders zou hij niet ge
vraagd hebben: „Kent u die mijnheer
soms? Die schrapper?"
Nu, die schrapper kenden wij! Dat
konden we naar waarheid getuigen.
We kenden hem zelfs heel erg goed
„Dan moet u hem maar eens goed
vertellen, dat het geen werk is. om
zo een verslag te beknotten!", zei de
ambtenaar.
Even stonden we in dubio. Beken
nen met het risico om in de dub
bele Nelson de deur uit te vliegen
of maar net doen alsof.
We kozen het laatste. We beloof
den plechtig de betreffende persoon
eens flink op zijn vingers te tikken.
Zoiets ging tenslotte niet. Die lui
op die redactie dachten er maar ge
makkelijk over. Schrappen, schrap
pen en nog eens schrappen. Bah!
Zulke huichelachtige woorden heb
ben wij gesproken. En nu zitten we
op de rand van ons bed dit stukje te
schrijven. Een openbare biecht bijna.
We zien de krachtige postkantoor
houder en de verschraalde figuur van
ons zelf.
Een verkreukeld leugenaartje?
Goed!
Maar het is soms zo moeilijk. Om
niet te schrappen. En niet te liegen!
FLIP.
door
OOM TOON.
(Vervolg)
Hoe verder wc woud binnen
drongen.
HOE verder we 't woud binnen
drongen, hoe minder er sprake
was van een gebaand pad. De gids
en twee mijner mannen, gewapend
met scherpe bijlen, kregen volop
werk om voor de volgenden door
tocht te vergemakkelijken. Daar ik
de dragers zo lang mogelijk wilde
sparen, maakte ik voorlopig van
mijn draagstoel nog geen gebruik.
Maar na een paar uur worstelen met
takken en lianen (slingerplanten)
moest ik het toch opgeven Mijn reis
genoten waren alle jonge, krachtige
mannen, ik daarentegen had de mid
delbare leeftijd reeds bereikt. Ik liet
dus een kwartiertje pauzeren om
wat te drinken en te rusten en
stapte toen in mijn draagstoel, die
door 4 mannen aan stokken op hun
schouders gedragen werd. Slechts
eens in mjjn leven had ik met dit
middel gereisd en net zo min als toen,
vond ik het nu een genot, 't Was een
steeds herhaald stilstaan en weer
vooruitgaan onder voortdurend ge-
schommel en gestoot. 't Pad was zo
smal en de hindernissen zo talrijk,
dat we slechts moeizaam vorderden.
Tegen een uur of elf kwamen we
op een tamelijke hoogte aan, die wei
nig begroeid was en vanwaar we
zelfs een ruim uitzicht hadden Hier
gaf de gids te kennen, dat hij*terug
wilde gaan, want, geheel alleen, wil
de hij natuurlijk graag voor de
avond buiten het oerwoud 4jn Van
af de hoogte toonde hij ons in welke
richting we verder moesten trekken.
Nadat we gegeten en nog een half
uurtje gerust hadden, namen we dus
afscheid en de aanwijzingen van de
gids volgend, drongen we weer ver
der 't dichte bos in. Rond om de heu
vel aan de rand van 't woud groeide
een weelde van bloemen, zoals ik
nog nooit gezien had. Clematis van
ongewone grootte en verbluffende
kleuren-schoonheid en orchideeën,
wonderen van kleur en vorm. maak
ten dit plekje tot een paradijs En 't
was met een zekere weemoed, dat ik
weer de somberheid van 't oerwoud
in ging.
'n Vreselijke ontmoeting!
Nadat we eerst nog een half uur in
dezelfde richting verder gegaan wa
ren, kruisten we een olifantspad,
dat we, rechts afslaande, volgden.
Hoe lang, ik weet 't niet. Door de
warmte en 't geschommel van de
draagstoel was ik in een sluimeren
de toestand geraakt waaruit ik tel
kens half en half ontwaakte, als
door hindernissen de stoel even
schokte of stil hield. Maar ik moest
wel vast ingeslapen zijn, toen ik
eensklaps door onthutste kreten en
een hevige schok onaangenaam ge
wekt werd. Wat ik het eerst zag,
waren mijn inlanders, die met ver
bluffende snelheid in het struikge
was verdwenen. En dan ontwaarde
mijn oog, recht voor me uit op het
pad, een olifantskop, die zich onder
hevig gedruis en gekraak in mijn
richting bewoog. Mij bemerkende,
bleef de eigenaar van de vervaarlijk
grote kop even aarzelend stilstaan.
Hij stak zijn geweldige slurf op en
hief een oorverdovend getrompetter
aan. En toen
Op leven en dood.
En toen stormde de olifant op
me los.
Als een hazewind stoof ik onder
't prevelen van een schietgebed het
struikgewas in. Hoe ik in een paar
seconden door de wirwar van takken
en lianen ben heengekomen ik be
grijp 't niet. Ik vluchtte achtei een
dikke boom en bespiedde toen, wat
mijn aanvaller deed. Blijkbaar had
hij niet gezien, waar ik gebleven
was. Ik zag hem bij mijn draagstoel
staan. Woedend stak hij zijn sJurf er
in en slingerde het vreemde ding
toen verachtelijk hoog over zijn rug
het struikgewas in. Daarbij hoorde
ik mijn karabijn op de grond ploffen,
maar hij keek er niet eens meer
naar.
Dan opeens scheen hij mij weer
bemerkt te hebben. Blijkbaar had ik
mijn hoofd te ver buiten de stam ge
waagd. Weer hief hij een getrompet
ter aan, waar je koud van werd en
stormde toen op de boom aan, waar
achter ik verscholen stond. Zonder
zijn vaart te verminderen, bonsde hij
met zijn geweldige kop en zijn ver
vaarlijke slagtanden tegen de stam
op. Een wolk van stof en insecten
regende op mij neer. Ook een paar
apen en een slag zelfs, die op zo'n
geweld niet bedacht waren geweest,
vielen naar beneden. De slang viel
vlak voor de voeten van de olifant
en scheen even vérsuft. Onmiddellijk
zette het logge dier er zijn zware
poot op. Door de pijn zeker tot zich
zelf gekomen, richtte zij zien op en
slingerde zich om zijn been. Nog
even zag ik, hoe de slurf haar aan
greep, losrukte en met een hevige
smak tegen de grond sloeg, waarna
de logge poten haar met wreedaar
dig genoegen begonnen te verplette
ren.
Maar dan drong 't tot me door, dat
dit misschien het gunstige ogenblik
voor mijn redding was.
De een z'n dood,
de ander z'n
Ik keelr haastig om me heen en
ontdekte op een 50 meter afstand een
niet al te dikke boom met dubbele
stam. Kon ik die bijtijds bereiken,
dan was ik misschien gered, want
klimmen kon ik in mijn jeugd als de
beste en nu de nood aan de man was,
zou ik het nog wel kunnen. Ik ren
de als een bezetene op de boom af,
inderhaast even omziende, of mijn
vijand mij'n nieuwe vlucht opge
merkt had. Maar ik zag hem nog be
zig met de slag, terwijl hij met de
rug naar me toe stond. Ik koos de
dikste der 2 stemmen uit, omdat die
't meest begroeid was en du^ bij 't
beklimmen het meeste houvast bood.
Met een sprong was ik al meteen
een meter van de grond en met de
kracht der wanhoop werkte ik mij
naar boven van elk takje gebruik
makend. Maar toen ik een meter of
vier gevorderd was, begonnen mijn
adem en mijn krachten mij te bege
ven. Op een flinke knoest met mijn
voeten steunend en mijn armen om
de stam geslagen, blies ik even uit.
Ik dacht er juist over om ook een
I slok drinken te nemen uit mijn veld
fles, die gelukkig aan mijn gordel
I hing, toen ik plotseling een hevig
gedreun vernam. Mij achtervolger
had mij dus toch weer ontdekt! In
mijn angst gleden mijn voeten uit en
stortte ik bijna naar beneden. Maar
met bovenmenselijke inspanning
wist ik me te beheersen en onder
herhaalde schietgebedjes tot mijn
Patroonheilige en mijn Engelbewaar
der, begon ik me weer krampachtig
naar boven te hijsen. Ik hoorde het
gestamp der logge poten reeds bene
den me. Doch gelukkig was ik nu
bij de eerste dikke tak gekomen en
met een zucht van de hoogste- ver
lichting, sloeg ik er mijn armen om
heen en trok me op. Geen seconde
te vroeg, want net hief de meters
hoge reus beneden me zijn slurf op
om me te grijpen. Ik voelde haar
nog langs de zool van mijn schoen
glijden en een rilling ging door mijn
hele lichaam. Maar nu was ik buiten
het bereik van dat machtige wapen.
Haastig klom ik nog een paar takken
hoger en ging schrijlings op één
daarvan zitten.
Gered!
Goddank, ik was gered, voorlopig
althans! Terwijl ik me stevig vast
hield, waagde ik het eens naar be
neden te kijken. Daar stond mijn be
lager, met kwaadaardige, wraakgie
rige blikken naar boven kijkend.
Wat zou hij nu doen? Even scheen
hij in beraad te staan en toen keer
de hy zich rustig om. Ha, hij gaf het
op!
Zie zo, dacht ik, nu eerst eens
even rondkijken in mijn hoge ver
blijfplaats. Ik hoorde boven me luid
geschreeuw van vogels en apen en
gegons van duizenden insecten. Als
er nu maar geen slang in de takken
verscholen zat, die me de dood kon
aandoen, die ik op de begane grond
pas ontsnapt was! Maar ik kon ge
lukkig niets ontdekken, dat op zo'n
serpent geleek. En gerustgesteld,
haalde ik een sigaret te voorschijn
en stak ze op.
Een nieuwe aanval!
Maar nauwelijks had ik enige
trekken gedaan, of opeens weer
klonk weer dat machtige gedreun.
Snel keek ik omlaag en daar ont
waarde ik te midden van een stof
wolk de olifant, die in een vaart op
de boom aanholde. Instinctief sloeg
ik mijn armen steviger om de stam
en maar goed ook! Want een gewel
dige schok deed me nog bijna van
mijn verheven zitplaats tuimelen.,
De boom kraakte hevig en een ogen
blik dacht ik, dat hij 't zou begeven.
Maar neen, hoor, veerkrachtig richt
te hij zich weer op en zwaaide nog
enige malen heen en weer. Evenals
j straks vielen ook nu enige apen als
balen naar beneden, maar de olifant
nam er geen notitie van. Een vlucht
van vogels steeg onder luid protest
uit. de machtige kruin op en uit 't le
vendig gezwiep der takken maakte
ik op, dat de overgebleven apen ook
haastig een goed heenkomen zoch
ten op andere bomen.
Ik was geheel overdekt met stof
en vuil en toen ik mijn half verblin
de ogen uitgewreven had en weer
i eens naar beneden kon zien, zag ik
het monsterachtige dief net teleur
gesteld omkeren. Ik had al heel wat
soortgenoten van hem gezien, maar
nog nooit een, die in afmetingen met
hem kon wedijveren. Blijkbaar was
't een .alleen levende, uit de kudde
uitgestoten olifant, die meestal zeer
kwaadaardig zijn. Zeker was hij
weer teruggelopen voor een nieuwe
aanval. Ik klom nog een tak hoger,
waar ik me veiliger kon nestelen in
een stevige vork.
Nauwelijks zat ik op mijn
gemak
Nauwelijks zat ik op mijn gemak,
of inderdaad kwam het kolossale
dier weer met dreunend geweld op
de boom af. Door de stofwolk kon ik
niet duidelijk zien, wat er gebeurde.
Het leek wel, of het struikelde, de
stam miste en toen met een vaart
tussen de twee stammen in schoot.
Tot achter zijn schoften gleed het
monsterlichaam door en bleef toen
als tussen een nijptang gekneld ste
ken. Beide boomhelften kraakten
en schudden bij de hevige worste
ling van de reus der wildernis om
los te komen. Maar al zijn ontzag
wekkende kracht scheen niet vol
doende om zich uit deze omknelling
los te maken. (Wordt vervolgd).
St. Nicolaas-vertelling
„Hè, toe Mamsie, vertel vanavond
weer een verhaaltje," riepen de kin
deren in koor. De kleintjes, vier in
getal, begonnen al kussens en bank
jes aan te slepen bij de haard, waar
de schoentjes al keurig op een rij
tje, met een mooie tekening er in,
klaar stonden, voor Zwate Piei.
Moeder keek eens naar de klok en
zei toen: „Nu vooruit dan maar, en
dan vlug naar bed."
Ik zal jullie een verhaaltje vertel
len uit de tijd, toen de dieren nog
konden praten:
Het zal enige dagen voor 5 De
cember geweest zijn, dat Sint -Nico-
laas. vergezeld van enige knechten,
bij Sint Petrus aanklopte en hem
vriendelijk verzocht de hemelpoort
open te maken, want het werd lang
zamerhand tijd om een poosje op
aarde te wonen teneinde de kinderen
weer blij te maken met allerlei ver
rassingen. Terwijl Petrus haastig op
stond om de sleutel te halen, ging
Piet de knecht alvast de mooie
schimmel in orde maken, want dit
was het paard, waarmede de Sint
ieder jaar de geweldige tocht van de
hemel naar de aarde maakte Het
paard stond al vol ongeduld te trap
pelen .maar Sint Petrus kwam nog
steeds niet met de sleutel. Eindelijk
hoor, daar kwam hij met de mede
deling, dat de sleutel zoek was Dat
was erg, want op aarde stonden al
zoveel schoentjes te wachten en la
gen al zoveel verlanglijstjes klaar.
Piet, die slimme guit, wist raad, hij
stapte naar Sint Jozef en verzocht
hem vriendelijk een gat in de he-
melvloer te zagen.
Sint Jozef begreep al gauw de
moeilijke omstandigheid waarin St.
Nicolaas verkeerde, haalde vlug zijn
gouden zaag en ging dadelijk aan
het werk. Binnen korte tijd. keken
de Sint en zijn knecht door hei grote
gat naar de donkere aarde. De Sint
en Piet bestegen het paard, nog een
laatste vaarwel aan de hemelbewo
ners, een bedankje voor Sint Jozef
en weldra dook de schimmel met
zijn berijders door het gezaagde gat,
de duisternis in. De poten van het
paard werden als vleugels en ze vlo
gen langs planeten en sterren. Piet
hield zijn adem in, want ieder jaar
weer vond hij die tocht een beetje
angstig, maar de £int keek rustig, hij
wist waartoe zijn trouwe beestje in
staat was. Onder zijn wijde mantel
had hij een beurs met geld en nu
was het zijn gewoonte om die beurs
te brengen in het huis waar de
schimmel op het dak landde. De lich
ten van de steden werden al van
verre zichtbaar, toen het paardje, op
bevel van Sint, zijn vaart minderde
en al spoedig zette het zijn poten
op het platte dak van een eenvou
dig huis aan de buitenkant van de
stad. Piet sprong er het eerst af en
keek al dadelijk door de schoorsteen
of er in dat huis ook kinderen woon
den. Hij zag geen schoentjes staan,
maar Sint Nicolaas duwde hem de
zak met geld in de hand en beduidde
hem, dat hij zich door de schoorsteen
omlaag zou laten glijden. In de ka
mer aangekomen zag Piet al gauw
dat de mensen het niet breed had
den, die beurs met geld zou hier ze
ker goed te pas komen.
Juist wilde hij weer door de
schoorsteen omhoog kruipen toen hij
naast de klok een brief zag staan,
gericht aan Sint Nicolaas, vlug stak
hij de brief in zijn zak en was weer
gauw op het dak. Bij het licht van
een lantaarn lazen ze het korte brief
je, waarin een zieke moeder drin
gend om hulp vroeg aan de goede
Sint om warme kleding en een heel
klein beetje lekkers voor haar kin
deren.
Tevreden knikte Sint Nicolaas te
gen zijn knecht, zijn beurs was hier
goed terecht gekomen en nu ging
het over de daken naar het grote
pakhuis en het bureau, alwaar zij
nog die zelfde nacht de geweldige
stapel brieven begonnen te lezen
die de post* daar al bezorgd hod.
„Is ons verlanglijstje daar ook bij",
vroeg kleine Ineke die met open
mondje had zitten luisteren.
„Natuurlijk" zei moeder „en va
der heeft er nog een afzonderlijk
briefje bij gedaan om te vertellen
dat jullie tegenwoordig zo vlug je
boterhammetjes opeten en zo mooi
jcunnen bidden."
Het verhaaltje was uit, de klok
had al zeven uur geslagen dus....
met de looppas naar bed.
TANTE JO.
RAADSELS.
Oplossing van raadsels der vorige
week.
1. De taal der vissen.
2. De biechtstoel.
3. De haas, want hij eet met twee
„lepels" tegelijk.
4. Een foltering.
5. Voor drinkgeld (koopt men
geen eten).
6. De menselijke gedachten,
NIEUWE RAADSELS.
1. Wie verlangen 't meest naar
„recht"?
2. Welk lood is geen metaal?
3. Welke inspanning wordt men
't vlugste moe?
4. Op welk gezicht kan men het
ouder worden niet merken?
5. Door wie wordt hoge ouderdom
bijzonder op prijs gesteld?
6. Langs welke weg rijden nooit
melkboeren?
7. Wat vergeet een schilder altijd,
als hij een lucht met onweer
schilderd?
8. Welke stand is altijd prettig?
Ik verloot een boek onder de goe
de oplossers.
Correspondentie: Volgende week!
10. „Plat geslagen!" De drifti
ge voetstappen waren weer afkom
stig van Baron van Quaat tot Ergher
die natuurlijk op het lawaai van de
kabouterstem was afgekomen. Hij
had nu een flinke, stevige stok bij
zich en stormde naar binnen.
,.Wat zullende we nu weer krij
gen?" brulde hij, met de knuppel
zwaaiend. „Wat zijnde dat voor een
merkwaardig wezen zijnde?" Zijnde
dat niet een dwerg? Ik zijnde niet
gesteld op een afkeer van kabouter
mannetjes! Wèg ermee opgehoe
peld!"
Hij gi-eep de knuppel met twee
handen beet en wilde de kabouter
een slag op het hoofd geven. Maar
toen was de dwerg plotseling weer
verdwenen, zodat Baron Quaat, die
goed kracht had gezet en ze.f wel een
meter de lucht inging, hard op de
stenen vloer sloeg, en: de knuppel
krakend doormidden brak.
„Platgeslagen!" hoorde Ootje Teur,
die bij dit schouwspel ademloos had
toegezien, de Baron zeggen.