st. nicolaas en óe lieföe St. Nicolaas vertelt zijn wederwaardigheden GOD EN KOREA St. Nicolaas in eigen kring ZATERDAG 2 DECEMBER 1950 DE I.KIOSË CJOUKAN I TWEEDE BLAD - PAGINA 1 GESPREK IN DE DAKGOOT T^oen wij van de week op een Stormachtige avond door de stad wandelden, werd ons oor plotseling getroffen door het geluid van flad derende kleren. Er zullen toch geen mensen zijn, die met zulk slecht weer de was duiten hangen, dachten wij en keKen naar boven. Ogenblikkelijk was het raadsel op gelost én begrepen wij, dat ait een unieke geiegenneid was voor een primeurtje. Want boven ons hootd, over de rand van de dakgoot, ben gelde een paar benen, dat Kennelijk aan St. Nicolaas toebehoorde. We zagen tenmmste schoenen met glan zende gespen, witte sokken en gou den sokophouaers, welk kostbaar geheel werd omlijst door een flad derende tabberd. Terwillet van onze stadsgenoten en i eigen nieuwsgierigheid zijn we langs een afvoerpijp naar boven ge klauterd^ Het was een hele klim, maar toen we boven waren, werd deze ruimschoots beloond. Daar zat de heilige man, rustig slapend in de dakgoot. Vermoede lijk om te voorkomen, dat hij tij dens zijn slaapje door de rukwind van hst dak geslingerd zou worden, had de Sint zijn baard aan de an tenne van een radio vastgeknoopt. Dan blijf ik tenminste hangen, zal hij gedacht hebben. We zijn maar heel zachtjes naast hem' gaan zitten, om te wachten tot hij zou ontwakën. Dat duurde niet lang. Op een gegeven ogenblik hoorden we hem mompelen: „Lieve hemel, wat een lawaai opeens. Er is zeker een meisjescongregatie afge lopen". Het leek ons toen geschikt, om door een kuchje te laten merken, dat wij ook in de dakgoot waren. „Ja, zit maar geen geluidjes te maken", zei St. Nicolaas, „want ik heb je allang in de gaten. Ik moet even mijn baard losknopen en dan zal ik je wel het een en ander ver tellen. Besta ik echt? derige dak heel wat te horen kregen. Toen de Sint zijn baard had losgepeuterd legde :hij ons onver wacht de vraag voor: „Besta ik echt?" „Nou, dat is ook wat", zeiden wij, „natuurlijk bestaat U echt!" „Voor jou is dat misschien natuur lijk", antwoordde hij, „maar een he leboel mensen denken er. anders over. Vanmorgen was er nog een meisje op een school, die in haar kerkboekje gelezen had, dat St. Ni colaas allang dood was" Nu van die mededeling keken wij erg op. In ons hart was nooit de minste twijfel opgekomen. Voor de m'ensen, die hetzelfde kerkboekje lezen als dat meisje, zullen we even uitleggen, hoe die kwestie nu pre cies in elkaar zit. „Moet je eens goed opletten" had de Sint tegen dat meisje gezegd. „Hoe heet jij. precies?" „Smit!", antwoordde ze. „Etn je vader?" „Ook Smit!" „En je grootvader, en je over grootvader en die zijn vader?" „Ook allemaal Smit", zei het meis je. „Nu", zei St. Nicolaas, „zo gaat het bij mij in de familie precies eender. We heten allemaal St. Nico- Die zwarte Pieten nam'elijk zijn al tijd een groot probleem geweest voor ons. In kerkboekjes lees je er niets over en toch zo scheen het óns althans moesten zij erg dege lijke jongens zijn. Ook dat raadsel is nu voor ons opgelost. Vroeger kreeg Sinterklaas zijn zwarte Pieten via het arbeidsbureau. Dat wil hij nu niet meer. Het wa ren dan meestal seizoen-werklozen en het is beter om vakmensen te kweken. De tegenwoordige knech ten zijn allemaal via advententies in het „Dagblad van Madrid" verkre gen. Ze moeten minstens drie jaar lagere school hebben gehad en be reid zijn zich aan een psychotech nisch onderzoek te onderwerpen. De resultaten van dit laatste zijn verbijsterend. Sinds de goede Sint hiertoe over is gegaan, bleek slechts één zwarte Piet een misgreep te zijn. Die was niet bastand tegen de kus jes, die dienstmeisjes hem ter ge noegdoening moesten geven. Maar wat betekent één op zovelen, als men erbij bedenkt, dat het sterke benen zijn, die de weelde kunnen draeen Wacht U voor oplichters! Heel bijzonder heeft St. Nicolaas ons verzocht te waarschuwen tegen mensen, die zich uitgeven voor de bisschop van Spanje, maar in wer kelijkheid verklede lieden zijn. Deze zijn het, die de waardigheid van de goede Sint ondermijnen. Voorbeelden hiervan zijn er te over. In een dorp in deze omgeving is het eens gebeurd, dat een Sinter klaas zo diep boog, dat zijn mijter en pruik aivielen. Ogenblikkelijk riep de hele kinderschaar: „Hu, 't is Jaap Meijer!" Op zeer jeugdige leeftijd hebben wij zelf eens aan een broekspijp, die onder de tabberd vandaan kwam geconstateerd, dat onze oom Harry iets met St. Nicolaas te maken had. Als U St. Nicolaas thuis wilt heb ben, vraag dan de echte. De kinde ren merken gauw genoeg, óf er op lichterij in het spel is. Vorige week wandelden we toe vallig in een dorp, waar de Sint rondreed. Ergens op de hoek van een straat stond een bedroefd jonge- tje. j „Moet je niet naar Sinterklaas? vroegen wij. ,,'t Is de echte niet", zei het jon getje. ,,'t Is een vent!" Toen we een tikje verbouwereerd keken, legde hij het geval verder uit. Een paar jongens hadden het rijtuig van de Sint vastgehouden. En wat zei die toen? Blijf af met je poten!" Nu ja, dat jongetje had gelijk. Zo iets zegt de echte niet. De echte hebben wij gesproken. We kunnen wel verraden waar: Op de Oude Rijn. Toen het gesprek was afgelopen, mochten wij St. Nicolaas de hand drukken. Onverwachts sprong hij van het dak en zijn tab berd ontplooide zich als een para chute. Beneden langs de waterkant stond zwarte Piet met de schimmel. In éen oogwenk waren ze verdwe- Wy zijn niet van het dak gespron gen, maar I namen onze toevlucht weer tot de afvoerbuis. Naar bene den is nog moeilijker dan naarbo- ven. Maar ja. voor zo'n ontmoeting moet je ook iets over hebben. Schillen voor de schimmel Wij stonden eenvoudig versteld van het gemak, waarmede deze Spaanse bisschop de moeilijkheden des levens wist op te lossen Wat een ander na tien jaar denken nog niet weet, lost hij in drie tellen op. En geloof maar niet, dat de Sint zich laat plagen. Eens was hij op een kinderfeest van een buurtver eniging. Terwijl de kinderen liedjes zongen, namen de bestuursleden een borreltje. „St. Nicolaas geven we niets", zei de voorzitter, „die lust geen jenever!" Maar dat was niet helemaal waar. De Sint vestigde de aandacht van de voorzitter op het misvèrstand, maar deze gaf niets en begon zelfs te plagen. Nu, dat is niet zonder gevolgen gebleven. Voor St. Nicolaas wegging hield hij het volgende toespraakje. „Beste kinderen, jullie weten, hoe erg het is om honger te hebben. In de oorlog heb je dat meegemaakt en St Nicolaas wordt doorgelicht Maandagmiddag om ongeveer kwart voor twee wordt St. Ni colaas per boot aan de Mo"en- weg te Voorschoten verwacht. De goede Sin:, zal zich naar het raadhuis begeven, waar hij zich 1'at doorlichten. In Spanje is .ne. op dit gebied nog niet zo ver gevorderd, zodat St. Nico- das van cfze gelegenheid wil [."(•fiteren en daarmede het goe de voorbeeld geeft aan alle Vccrschotenarer De Sint zal aan de Molenlaan verwelkomd worden door de schoolkinderen, die hem in op- tccht naar het raadhuis zullen cegeleiden. Daar zal hij ontvan gen worden door B en W. Als St Nicolaas doorgelicht ;s, zulen B. en W. zijn voorbeeld volgen en daarna komen de Iv.cgste klassen van de lagere hooi aan de beurt- Met z'n tw/eetjes op audiëntie Stijging verkeersongelukke n Het aantal verkeersongelukken is in de eerste helft van dit jaar vergeleken bij het cijfer over het eerste half jaar 1949 gestegen van 24.500 tot 30.000. Dat is een stijging van bijna 22,5 percent. Het aantal dodelijke slachtoffers is in genoem de maanden opgelopen van 352 tot 4<46, dat is met ruim 27 percent. Het aantal ernstig gewonden steeg van 4200 tot 4800, en dat van de lichtge wonden van 3369 tot 3917. Ook deze laatste vergelijking is genomen op eenzelfde tijdsbestek en vastgesteld door het Centraal Bu reau voor de Statistiek. Er is geeh reden om aan te nemen, dat het on- gevallencijfer in de tweede helft van dit jaar zou zijn gedaald. Deze cijfers kwamen ter tafel in de gisteren te Utrecht gehouden al gemene vergadering van het Ver bond voor Veilig Verkeer. Geen angst voor de goede Sint (Foto's „De Leidse Courant") ZondaqmoJiyen F R is niet veel verbeeldingskracht voor nodig, om zich de grenze loze ellende van Korea in te denken, de wanhoop der moeders, de nachte lijke angst voor in de duisternis loe rende verschrikkingen, de bittere koude, waaraan de gewonden en bracht hoe gewonden bezwijken. Wan neer men daarbij bedenkt, dat over de gehele, wereld millioenen mensen in pijn en doodsnood liggen of zwart gebrek lijden of door waanzin zijn getroffen en dat deze gezamenlij ke weeklacht door alle eeuwen heen als de normale toestand is be schouwd, dan rijst in menig versom berd mensenhart de vraag: Is er wel een God? Is er wel een „Vader in de hemel?" Is het gehele Christen dom wel iets anders dan een vroom sprookje? Vind ge het ongepast een derge lijke vraag in u te laten opwellen en Reserveert nog heden costuums Incl. kapwerk „ERATO" OUDE SINGEL 14 „De liefde speelt een uiterst belangrijke rol in het leven van de mens. Voor haar slacht offers is zij mild en koesterend, maar voor de genen, die ondanks hun eigen verlangen voor deze rampspoed gespaard blijven, is zij hard en soms zelfs wreed". Déze fraaie doch leugenachtige woorden heb ben wij vanmorgen met het élan van „dat is nou mijn bloedeigen overtuiging" gesproken tot een jongeman Maar het is onze overtuiging helemaal niet. Integendeel! Zelfs al zouden alle wijsgeren ter wereld gewaarschuwd hebben: „De vrouw is de zandbank der wetenschap", dan nog bleven wij met genoegen het ogenblik tegemoet zien, waarop ons schip voorgoed op zo'n zandbank vast zou lopen. Sterker, het feit, dat dit tot op heden niet is gebeurd, wijten wij aan onze gebrekkige we tenschappelijke kennis en wij hebben het plan opgevat ons aan de wetenschap te gaan wijden, uitsluitend om de mogelijkheid tot stranden te bevorderen. Maar nu die jongeman! U voelt wel, dat wij geen leugens vertellen zoorder een zeer goede reden. Maar wat doet een mens, als hij ziet, dat een van zijn mede schepselen de wanhoop nabij is? Terwijl u in deze dagen een genoegelijk „Zie ginds komt de stoomboot" zit te kwelen, rent er door de duis tere straten van een avondlijk Leiden een tot voor kort veelbelovende jongeman, die niet meer weet, waar hij het zoeken moet. Zo'n toestand is erg naar. Stelt u zich maar eens voor, dat u zelf onge lukkig bent in de liefde. „Uitzichtloos ongeluk kig", zoals hij zijn geval karakteriseert. In het begin van tegenslag denkt iedereen: ,,'t Zit me niet mee, maar ik pas er wel een mouw aan!" En dan past en meet hij tot de zaak in orde is. Zo is die jongeman ook begon- in Spanje was'het eigenlijk nog er- nTe,I1Ym,.aar hetvis al!emaal, °P ?iets uitgelop<;n. ger. De mensen kregen daar heel heb |eprobe^ moim weinig voedsel en de dieren niets. te Passan 1701 0 n op u zei de jongeman Johan heet hij „maar het is niet gelukt". Toen barstte hy in een hartstochtelijk snik ken uit. Deze huilbui kunnen wij even uitbui ten, om de korte voorgeschiedenis te schetsen. Die Johan was verliefd, maar hij wist alleen, waar ze woonde. Dat is natuurlijk een zeer zwakke basis, waarvan alleen ter opmontering gezegd kan worden: Het is beter dan niets. Ieder vrij uur benutte hij, om zich in de buurt van haar woning op te houden. Maar hoe gaat dat? Je ziet haar bijna nooit en als het toeval lig eens gebeurt, dan ben je zo overdonderd, dat ze precies de deur achter zich dicht doet, als je weer weet, wat je zeggen wilde. Na verloop van tijd gaat je geschokte ge moedsleven een andere tactiek in de hand wer ken. Bij Johan was dat ook het geval. Op een pen. Maar de andere ochtend had Zaterdagavond nam hij een kloek besluit. St. Nicolaas alles weggehaald. De Hij stapte naar een bioscoop, kocht twee kaar- voorzitter moet die nacht erg laat vmolgens wew to bet straatje Mijn schimmel is daardoor erg ver zwakt en nu zouden jullie mij een heel groot plezier dóen, wanneer jullie wat eten voor hem wilden ge ven. Willen jullie dat doen?" „Ja" riep de kinderschaar enthou siast. „Bravo", vervolgde dé Sint. „Als jullie dadelijk thuiskomen, vraag je aan je moeder een mandje schillen. Dat mandje gooi je maar leeg in de tuin van de voorzitter dan kom ik het daar vannacht wel halen" Een uur later was de tuin van de voorzitter in een mestvaalt herscha- naar bed De zwarte Pieten. Nadat St. Nicolaas een beetje over et weer hier in Holland had zitten klagen, waagden we het erop met een vraag voor de dag te komen. wacht staan. „Nu of nooit", siste hij vastberaden tussen zijn tanden. De eerste de beste man, die passeerde, schoot Johan aan. „Wilt u zo goed zijn, om voor een rijksdaalder even op num mer 26 te vragen, of Annie meegaat naar de bioscoop?" vroeg hij. Nu is een rijksdaalder tegenwoordig weer een hele hand geld. Je kunt er een half flesje voor kopen of tien beste sigaren. Logisch be schouwd, zou er derhalve maar één man op deze aarde te vinden zijn, die niet bereid was eén dergelijke opdracht uit te vosren. De va der van Annie namelijk. En die was het nou toevallig. Pech hé? Dé man was wel zo wereldwijs, om eerst de rijksdaalder welwillend in zijn zak te steken, maar toen stelde hij zich ook voor met een oor veeg en enkele leïijke woorden. Johan was al weg! Maar nu die laatste mouw. Een mens, die verdriet heeft, gaat meestal steun zoeken bij zijn naaste en liefst een naaste met een optimis- .tisch hart. Tengevolge van deze psychologische wet kwam Johan terecht bij een in deze stre ken nogal als luchthartig te boek staand vrij gezel: „Is dat alles'*, zei deze heer, die we vei ligheidshalve Joop zullen noemen. „We ver kleden ons gewoon als Sinterklaas en zwarte Piet; bellen aan bij dat meisje, stappen naar binnen en de rest komt vanzelf". Als zoiets je vertelt wordt door iemand, die er slag van heeft de moeilijkheden des levens sim pel voor te stellen, trap je er ogenblikkelijk in. Zodoende stond Joop zich een dezer dagen in een bisschoppelijk gewaad te werken, terwijl Johan zijn gave gezichtje besmeurde met een gebrande kurk. Het dient gezegd, dat zelfs Joop zidh zo vlak voor de operatie niet helemaal lek- 6e öochteR was Lief maaR öe vaóeR wReeó ker voelde, om van Johan maar niet te spre ken. Die had iets weg van een sidderaal. Om de zenuwen te bedwingeta namen ze allebei drie borreltjes en omdat ze zo lekker waren, nam Joop er nog drie toe. Die laatste drie waren niet in zijn waardig kleed gaan zitten, want op straat zong hij luidkeels „De klok van Arne- muiden". Bij het bekende nummer 26 waren ze beiden echter heel kalm. Van de drie dingen, die Joop voorspeld had, gingen er ogenblikkelijk twee in vervulling: Aanbellen en naar binnen stappen. Er bleef slechts over: De rest komt van zelf. Nu school er in dit laatste een risicofactor, waarvan de haren van een verzekeringsagent ogenblikkelijk grijs zouden worden. Maar laten we niet op de ontwikkeling voor uit lopen. Bij de binnenkomst zag zwarte Piet zijn Annie, die de oudste bleek te zijn, kousen stoppend bij de tafel zitten. Hij kleurde hevig, maar kon zich dat permitteren met zijn zwarte gezicht. De kleine kinderen toonden veel en thousiasme en de .ouders begrepen niet goed, waaraan ze de eer van dit bezoek te danken hadden. Het zou hun echter spoedig duidelijk worden. Na het zingen van enige liedjes, vertelde Joop over de moeilijkheden, die een reis van Madrid naar Leiden heden ten dage met zich meebrengt. Een enigszins penibele situatie ontstond, toen een zekere Klaasje vrijmoedig informeerde, of de Sint aan zijn trein gedaöht had? „Haal die spoortrein even uit de zak, zwarte Piet", zei Joop met leedvermaak. Johan, die nog steeds van de kook was, begon zenuwachtig te rommelen tussen de cadeautjes en toen hij geen uitweg meer wist zei Sinterklaas laconiek; „Ik weet het al. We hebben die spoortrein in onze hotelkamer laten staan. We zullen hém vannacht bij de schoorsteen zetten, brave Klaasje!" De vader van Annie wierp een helse blik op de spreker, want hij voelde, dat men hem op onkosten ging jagen. Joop ging echter onverstoorbaar verder. „Trouwens we hebben alle cadeautjes voor deze kinderen vergeten Alleen voor Annie hebben we ze nu meegebracht". Boem, die was raak! Maar wat doe je er als vader tegen? Je kunt je toch niet voor je eigên kinderen blameren door de meest geziene bisschop buiten de deur te smijten? En zo kreeg Annie het ene cadeautje na het andere, terwijl de verdere familie op een schraal suikerbeestje zat te sabbelen. De wraakgevoelens in de ouderlijke harten waren aan banden van machteloosheid geketend. Joop had het in de gaten en toen de borreltjes door de warmte van de huiskamer ook nog gingen werken, vroeg hij aan Piet het klachtenbóek. Voor de goede gang van zaken werden eerst een paar kinderen aan de tand gevoeld over slecht eten en niet bij de eerstg kreet opstaan. Dat was slechts een inleiding om tot het straf register van pa te komen. „Wat zie ik hier?", zei de Sint plotseling met heilige ontzetting. „Iets over een knaak? Wat is dat?" „Een rijksdaalder!", riepen de kinderen be hulpzaam. „Zo, zo vader, dat is heel erg. U zou voor een jongeman een boodschap doen en u hebt u niet aan uw woord gehouden. Maar wel de beloning ingeslikt! Wat denk jij er van Piet, staat op zo iets niet de zoutedropmachinc?" Piet was echter min of meer levenloos ge worden bij deze nieuwe wending. „Ga niet te ver!", siste de vader. Ogenblik kelijk fluisterde zijn vrouw: „Kalm, Karei, pas op de kinderen!" Pa kon niet anders doen, dan zijn schuld be kennen. En er werd nog meer van zijn zenu wen gevraagd. Hij moest aan Sint Nicolaas de rijksdaalder teruggeven en Piet mocht enkele roeslagen uitdelen, om de oorveeg te wreken. De onthutste Johan, die zich alleen nog maar afvroeg, hoe hij ooit levend uit dit huis zou komen, benutte de kans niet. Zelfs het feit, dat Annie wegens haar braafheid zwarte Piet een zoen mocht geven, maakte niet de minste in druk op hem. Het afscheid was een gewaagde onderneming, maar tenslotte kun je niet eeuwig blijven zitten Pa was een en al bereidwilligheid, om de goede Sint even uit te laten, maar deze was zo vrij enkele brave kinderen uit te zoekeli, die hem tot de buitendeur mochten wegbrengen. Zoïdra de buitendeur gesloten werd trok de Sint zijn rokken op en begon met zijn knecht zo'n sprint, dat hij zyn baard verloor. Even la ter kwam de vader van Annie er op de fiets achteraan. Op de Steenstraat kreeg hij zwarte Piet te pakken en dat heeft de arme jongen geweten. Begrijpt u nu, dat het volkomen stuk is? Tegen zo'n slachtoffer mag je toch wel een leugentje vertellen zelfs over de liefde! FLIP. wilt ge haar, om de laatste stro halm van redding niet te verliezen, als „zondig" uit de gedachten ban nen? Wees getroost ontelbar en hebben zich deze vraag gesteld. Het kan zeer goed zijn, zich eens op die tweesprong van wegen: God of geen God te stellen en zich in te denken, dat men de weg kwijt is. INDIEN er geen God is en nu moeten we even alles laten varen, wat ons van kindsbeen is bij ge indien er geen God is, wordt het heelal en de aarde met alles wat er op leeft een waanzinnig voortbrengsel van een blind nood lot. Het leven van de mens verliest iedere betekenis. Deugd en plichts besef, naastenliefde en kuisheid staan op één lijn en verdienen de zelfde waardering als ondeugd en wangedrag, hardvochtigheid en zelf moord. Waarom zou een mens er van af zien een moord of diefstal te be drijven, als het in zijn kraam (of in de kraam van de staat) te pas komt? Waarom zou een mens, die zichzelf en alle anderen beschouwt als spe lingen' van een blind noodlot, zich druk maken over zo iets als eerlijk heid of kuisheid? Er zijn vele god loochenaars, die een keurig leven lei den, maar zij leiden zulk een plichts getrouw leven, omdat zij God met hun verstand lochenend, toch hun gedrag zo regelen alsof er een God bestond. Het leven blijkt sterker dan de léer. rVEINST ge er voor terug onder te dompelen in deze toestand, waarin rede en waanzin gelijke rech ten hebben, erkent ge in de ma- jéstueuse orde van het heelal de zichtbare werking van een onzicht bare Geest, en beseft ge welk een eer u geschiedt bewust de schoon heid van deze aarde te mogen be wonderen dan nog kan, bij het zien van de aardse rampspoed, de vraag op de lippen komen: Mijn God, mijn God, waarom hebt ge ons verla ten? Er is geen vraag, die de mensheid zo dikwijls heeft gesteld. Er is geen kwellender vraag dan deze: hoe de vaderlijke goedheid van de Godde lijke Geest zoveel ellende kan toe laten. Toch is het antwoord reeds lang gegeven, en wel op een manier, die geen mens zich had kunnen dro men. In alle „godsdiensten" op deze we reld is iets en soms veel goeds te vinden. Indien echter Gods Geest zou openbaren, op welke wijze Hij ge diend wil worden door de aarde, dan was het te verwachten, dat Hij, on eindig goed, rekening zou houden met' de beklagenswaardige «teat, waarin de mensheid was terecht ge komen. Bijna tweeduizend jaar geleden heeft zich het ongehoorde feit voor gedaan, dat de onzichtbare Al macht, de Goddelijke Geest, een menselijke gestalte aannam. De aarde heeft God gezien niet zoals in gefantaseerde godenverha len als een liefelijke verschijning maar als een mens, die in de jam- merlijkste ellende en lichamelijke benauwenis de vraag herhaalt: „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" De aarde heeft haar God zien lijden en sterven. God is, en dat zou nooit in het brein van ehig mens zijn opg:komen, God, de Onuitsprekelijke Majesteit, is onze menselijke ellende komen delen om ons zijn bran-'ende liefde te openbaren. Hij heeft het kern vraagstuk van de mensheid, het lij den, aangegrepen en opgenomen in zijn heilsplan en. wat als straf was bedoeld, verheven tot een middel om eeuwig gelukkig te worden. „Moest de Christus dit alles niet lijden" verklaarde Hij op de avondwandeling naar Emmaus „om zo zijn heer lijkheid binnen te gaan!" Moeten ook wij dit alles niet lijden, om zo onze heerlijkheid binnen te gaan en zul len wij, zondige mensen, niet met meer berusting lijden, nu wij weten, dat God ons daarin is voorgedaan? Dat is de grote troost en ook de grote waarborg van het Christendom als de énige goddelijke openbaring: dat het ons Gods goedheid toont in het lijden der mensheid. Zie de nacht daalt over Korea, kil en bitter, en boven de kreunende slagvelden rijst Gods Zoon, verwrongen en met bloed en modder besmeurd, de ar men gespalkt aan het dwarshout van het kruis, waardoor Hij de wereld heeft verlost. De gekruisigde Chris tus ons geloof, onze énige hoop en mocht het toch zo zijn onze éni ge liefde. MARIUS.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1950 | | pagina 5