Leiöen uit vijf keRktoRens gezien
ontóekkmqsReis tiaar óe hoogste punten öen staó
vRienöenjke kosteRs-hulp
het st. AnthoniuscluBhuis
worót gRonöig opgeknapt
ZATERDAG 5 AUGUSTUS 1950
DE LEIDSE COURANT
TWEEDE BLAD PAGINA 4
T"\E REPORTAGE van vorige
week Zaterdag „Leiden uit
de lucht gezien", werd afgebro
ken met: „Binnenkort hopen we
nog enige kerktorens te beklim
men. Dat „binnenkort" is inmid
dels verleden tijd geworden. En
dat „enige" is „vijf' geworden.
Een tocht, kriskras door de Sleu
telstad, naar vijf kerktorens, die
ons stuk voor stuk iets anders
te zien gegeven hebben. Waarvan
we veel genoten. En waarvan
U hopelijk iets zult kunnen be
speuren in de regelen, die nu
volgen.
Moeilijkheden op een lange ladder - Een sleutel, die niet paste
Inwoning in de Hartebrug - Kleine angsten tussen de balken
Meditatie op een wolkenkrabber, over het leven in Leiden
Vanuit de Lodewijkstoren ziet men hoe de Stadhuistoien hoog boven
de huizenmassa uitsteekt, zich rekkend naar het sombere, zware wol
kendek, dat dreigend boven de stad hangt.
Vanuit de'Et. Petrustoren ziet men neer op de Lorentzkade. Links de
R.K. Pastorie. In het midden het daktorentje van de St. Petrus-
kerk. Rechts de Zeemanlaan
(Foto's: „De Leidse Courant")
Vanuit de Hartebrugstoren kijkt men op het mooiste stukje van de
oude binnenstad. Links de achterzijde van de huizen aan de Donker-
steeg. Daarachter het gebouw van „De Faam". In het midden het
Stadhuis, met daarvoor het gebouw van V. D. Rechts het Waagge
bouw met het Waaghoofd. En rechts beneden enige
huizen aan de Stille Rijn.
BIJ DE PASTORIE aanbellend,
stonden we al direct voor broe
der-koster van de St. Leonardus-
kerk. Hij bleek onze vraag, waaruit
(tijdelijke!) aspiraties naar hoger
sferen duidelijk bleken, heel gewoon
te vinden. „Gaat U gang. Maar ik
weet niet hoe men er in moet ko
men. 'k Heb het zelf nog nooit ge
daan".
Enfin, we bekeken de situatie eens
en haalden tenslotte een ladder uit
de sacristie, waarmede we het zang
koor opstommelden. Ergens in het
dak zat een luik. Dat kon pas open
als men op de ladder stond. En de
ladder kon pas staan als het luik
open was! Maar met assistentie van
de broeder gelukte'het eindelijk toch.
Hier namen we afscheid. De broeder
ging omlaag, wij naar boven.
Eenmaal door het luik heen be
vonden we ons in het torentje, met
onze neus op een lange ladder, die
zó tegen de muur geplaatst was, dat
men pas behoorlijk kon klimmen, als
je eerst tien treden achterover han
gend aan de achterzijde geklommen
had. Maar ook dat gelukte.
Boven aangekomen: weer een luik.
Knarsend draaiden de scharnieren
open. We zouden er gemakkelijk
doorgekomen zijn, ware het niet, dat
een ijzeren pin het luikgat in tweeën
verdeelde en slechts een ruimte van
25 cm. breed overliet. Maar nu terug,
gaan zou een nederlaag betekenen.
En daarom kronkelden we ons als
een slang tussen de nauwe opening
door, om vervolgens, als beloning
voor dit zwoegen, het hoofd pijnlijk te
stoten aan de klepel van de klok, die
nog geen meter boven het luik hangt.
We voelen de buil nog.
Enfin, men kan nu niet meer zeg
gen, dat wij niet weten waar de kle
pel hangt!
Maar daar stonden we dan toch
eindelijk. Och, laat ons niet probe
ren U een fantastisch verhaal op te
hangen over prachtige vergezichten.
Want die zagen we niet. Aan de ene
zijde keken we tegen het dak van de
pastorie, achter ons op het water
van de Oyde Rijn, aan de andere
kant tegen de Ambachtsschool en
voor ons op het terrein van de Ned.
Spoorwegen. Dat was alles. Niet veel
te beleven dus. Maar we zijn er ge-
geweest.
Behoedzaam daalden we weer af, de
zelfde moeilijkheden nogmaals pas
serend. Toen de ladder weer wegge
haald, wat geschiedde met enige sto
ten tegen plafond en muren. Stukjes
kalk vielen omlaag. Waarvoor we
pastoor v. d. Schoot onze nederige
excuses aanbieden
UOE WE IN DE TOREN van de
St. Lodewijkskerk zijn terecht
gekomen, kan beter niet gepubliceerd
worden. Het was een ietwat onge
bruikelijke weg, die noodzakelijk in
geslagen moest worden, nademaal
een sleutel, ons vriendelijk afgestaan
door de koster van de St. Petruskerk,
weigerde te passen op het slot van de
tussendeur, die ons de weg naar bo
ven trachtte te versperren.
Beter is het daarom ons verhaal
aan te doen vangen op het ogenblik,
dat we een menigte kleine trapjes
beklommen en bukkend tussen nau
we muuropeningen doorkropen. HaL
verwege ontmoet men een antiek,
stoffig en verroest apparaat, dat ver
moedelijk eens als uurwerk ge
diend heeft. Even hoger nog is er
een deurtje in de buitenmuur, uit
komend op de omloop, waar men ech
ter nog geen hoogte van bijzondere
afmetingen heeft bereikt. Dus lustte
het ons nog hoger te stijgen.
Maar of we nu niet goed gekeken
hebben, of dat we het uitstomen van
een stoffig costuum zwaarder aange
slagen hebben dan het bereiken van
de allerhoogste top, of dat het niet
mogelijk is om nog hoger te ko
men, het doet niets terzake. We ble
ven waar we stonden, binnen de ba
lustrade en ontdekten pas daar, hoe
het komt, dat men bang kan worden
op een toren, ook al is het geen ho
ge. Want omhoog kijkend naar de
torenspits krijgt men ontegenzegge
lijk de indruk, dat de toren wankelt
en voorover dreigt te vallen.
Natuurlijk, je gezonde verstand
zegt: die toren heeft nu al zoveel
honderd jaar gestaan en steeds recht
op. Waarom zou nu uitgerekend op
deze middag, als er toevallig een
nieuwsgierige journalist in geklom
men is, de toren gaan wankelen op
zijn grondvesten? Maar die indruk
raakt men toch niet kwijt, want de
wolkenvelden zijn in beweging en
staande op een toren stelt men zich
in op die wolken, ten opzichte waar
van de torenspits inderdaad ver
schuift.
Wat we er gezien hebben? Een
aardig kijkje op het Rapenburg en
een prachtig gezicht op het Stadhuis.
Verder viel er weinig te beleven.
Stoffig, maar voldaan, stonden we
even later weer op straat.
LIET BEKLIMMEN van de Harte-
brugstoren zou eindelijk de be
vrediging brengen van een onzer
vele verlangens, sedert jaren reeds
gekoesterd. Het was daarom met. op
gewekte tred, dat wij het kerkge
bouw betraden, waarin de heer Bieg-
straten zijn kosterlijke functie op het
altaar uitoefende met het opzetten
van nieuwe kaarsen.
„Mogen we even de toren in?"
„Ik had U al verwacht. Ga maar
mee". En zo drentelden we achter
de koster aan, die het zangkoor op
ging en een brede, stoffige trap be
klom.
Halverwege de toren kwamen we
plotseling te staan tegenover een pro
bleem, dat de mensenwereld al eni.
ge jaren kent, doch dat ons uit de
vogelwereld totaal onbekend was:
woningnood! De koster was al even
verrast als wij, toen op ons gestom
mel een echtpaar postduiven opvloog
en angstig een schuilplaats koos op
de hoogste balken. „Wist U, dat de
Hartebrugskerk ook al inwoning
had?" „Neen", zei de koster, „en
ik ben er trouwens finaal tegen! Op
de eerste plaats hoort het niet en bo
vendien maken ze de boel zó vrese
lijk smerig, dat men zich als koster
zou schamen". Een uitspraak, die niet
overdreven was. Want waar we ook
keken, overal, op de vloer, op de bal
ken, op ieder plekje hadden de dui
ven datgene nagelaten, wat onmis
kenbaar op hun langdurige aanwe
zigheid wees.
We klommen verder langs de
mooie klokken, waarvan de koster
er één aanwees. „Dat was de eerste
na-oorlogse klok die in Leiden luid
de. Maar daarvoor waren we niet ge
komen. En dus ging het nog ho
ger op.
Ontzaggelijk, wat een dikke binten
zitten in die toren! En zó veel, dat
men maar we zullen het wel weer
mis hebben zich afvraagt of die
houtverspilling nu heus wel nodig
geweest is om het koepeltje te schra
gen.
Dit bepeinzend kwamen we boven
aan. Rondom de koepel is een brede
omloop, waar het veilig en prettig
wandelen is, met prachtige uitkijken
op het hart van onze oude stad. Hoe
vaak is de Hoogstraat al 'van vele
kanten geschilderd, getekend en l
fotografeerd? Ontelbaar! Maar zoals
wij dat plekje vanaf deze hoge plaats
zagen: Schitterend! Uit de hoge hoog
te keken we op het punt, waar beide
Rijnarmen samenstromen en aan
dochter Mare het levenslicht schen
ken.
Diep beneden ons de altijd drukke
en rommelige Haarlemmerstraat,
waarvan U niet wilt geloven dat zij
zó bochtig is als wij hebben gezien.
Natuurlijk kwam er juist een gele
tram aanrijden. Auto's toeterden als
of de bestuurders vreselijke haast
hadden. En vlak voor boekhandel
Zandvliet slipte op de gebruikelijke
wijze een wielrijdster over de tram
rails.
Achter ons rees de Marekerk als
een trotse heerser hoog boven de
huizen uit.
DE TOREN van de St. Jozefkerk
hadden we eerlijk gezegd alleen
maar willen beklimmen, omdat het
een werkelijk hoge toren is. Niet om
dat we verwachtten er iets moois te
zullen zien. Maar dat pakte anders
uit.
Eerst haalden we koster Ouwerkerk
uit z'n huis en liepen vervolgens de
kerk door, die heerlijk fris rook n.
zeep en verdere schoonmaak-midde-
len. De aanwezigheid van enige
werksters die ons aankeken en
Vanuit de Leonaidustoien kijkt men uit op de nieuwe goederenloods
van de Ned. Spoorwegen aan het Staatsspoor. Op de voorgrond de
„hoftorens" van de Staatsspoorbrug
Goed nieuws voor de katholieke
verenigingen, die sedert jaar en dag
verzuchten, dat er in Leiden geen
behoorlijke zaal te vinden is, waar
een goede toneeluitvoering of ver
gadering gehouden kan worden.
Goed nieuws ook voor hen, die al
zo vaak gemopperd hebben over de
tocht, de kleine stoeltjes, het ge
brekkige buffet en de bekrompen
garderobe: het St. Antonius Club
huis aan de Mare wordt gerestau
reerd!
Het heeft lang geduurd, alvorens
dit besluit definitief kon worden ge
nomen. Er moest geld zijn, veel
geld zelfs. En er moesten vergunnin
gen zijn van talrijke instanties, die
allemaal iets in de melk te brokke
len hebben.
Maar eindelijk is het dan zover,
dat de Bisschoppelijke goedkeuring
verleend is. Gewacht wordt nog
slechts op de Rijksgoedkeuring, die
reeds toegezegd is.Als die einde
lijk afkomt, kan het Architectenbu
reau ir. H. van Oerle en J. J. Schra-
ma te Leiden gaan beginnen.
'Het belangrijkste is wel, dat de to
neelzaal vergroot wordt, door het
wegbreken van de achtermuur en
het bijtrekken van de tweede zaal.
Zodoende zal een ruimte verkregen
worden voor 450 zitplaatsen.
Het toneel wordt geheel gemoder
niseerd. De speelruimte wordt ver
groot en zal 8 x 6 meter bedragen.
De kleedkamers niet veel zaaks
worden grondig opgeknapt. Het ge
hele toneel komt iets hoger te lig
gen en er onder wordt een kelder
gebouwd, waar stoelen in geborgen
kunnen worden.
Een grote verbetering is voorts,
dat de toileten geheel opnieuw wor
den ingericht. Ook daaraan man
keerde wel iets....
Bovendien komt er een foyer, op
de plaats waar thans het gangetje
naar de Hazewindsteeg, bestuurska
mer en bibliotheek liggen, ter groot
te van 8 x 10 meter, aansluitend op
een ruim en zeer modern buffet, dat
ongeveer op de oude plaats komt.
Achter de foyer wordt een nieuwe
ruimte gebouwd voor de verkenners,
die een aparte ingang krijgen (bui
ten het Clubhuis om), eveneens met
eigen toiletten. Daarboven komt een
ruimte, die bestemd wordt voor het
vrouwelijke jeugdwei^c.
Ook de entrée van de grote zaal
wordt geheel veranderd. Op de
plaats waar thans enige toiletten
zijn, komt een grote garderobe
ruimte, waar het mogelijk zal zijn,
zonder al te veel oponthoud, kleren
af te geven en in ontvangst te ne
men.
De verlichting geniet speciale be
langstelling. Allereerst wordt er ge
zorgd voor voldoende daglicht, dat
verkregen wordt uit lichtkappen in
h^t plafond. Voor de avonduren
wordt indirect licht aangebracht.
Ook de toneelverlichting zal straks
aan moderne eisen voldoen.
Vanzelfsprekend, dat dit plan in
brede kring toegejuicht zal worden.
Het is niet zomaar een resthuratie-
uit-nood, maar een grondige verbe
tering en modernisering, zodat het
gebouw straks aan de hoogste eisen
van een goed Patronaat zal kunnen
voldoen.
Hopelijk zal daarbij voldoende
aandacht geschonken worden aan
bijkomstige zaken, zoals goed en ge
makkelijk meubilair, kunstzinnige
décors voor het toneel en een pas
sende wandversiering, b.v. door mid
del van schilderingen. Ligt hier geen
mooie taak voor de katholieke kun
stenaars?
dachten: O, daar gaat de man van
de krant, die Leiden uit de lucht
wil zien de aanwezigheid van eni
ge werksters dus verklaarde de wel
zeer propere toestand, waarin we
kerk en zangkoor aantroffen.
Het was allemaal heel eenvoudig.
De kerk bestaat pas bijna 25 jaar en
mag daarom nog nieuw heten. Even
gemakkelijk als nieuw waren de bre
de trappen, die ons naar boven voer
den. langs afgedankte Heilig Hart
beelden .knielbanken en kandelaaTs-
in-het-stof.
Pas op de bovenste étage werd het
lastig. En het laat ons koud, of de
koster gedacht heeft: „Nou, dat is
ook geen held: konden ze van „De
Leidse Courant" niemand sturen, die
wat meer lef heeft?" We willen het
eerlijk bekennen: dat gespring over
balken, boven en tussen de klokke-
stoelen beviel ons helemaal niet.
Maar wat doe je, als een koster je
onvervaard voorgaat? Dan ga je mee.
Ook al loopt het koude zweet je langs
de rug.
Maar de kleine angsten, die we
hebben uitgestaan, waren prompt
vergeten, toen de heer Ouwerkerk
een luikje opende en we Leiden diep
omlaag aan onze voet zagen liggen.
Recht voor ons lag de Meelfabriek
„De Sleutels" en daarachter zag men
de torens van het Stadhuis en de Har
tebrug, die voor ons al goede be
kenden geworden zijn.
Op die plaats deden we een ont
dekking. Hé, ze zijn de „Stier" aan
het afbreken! Inderdaad, de loze mo
lenromp, die nergens meer toe dien
de en bovendien gevaar opleverde,
wordt gesloopt. De kop is er al af
Hoe hoog we er stonden? Naar
schatting 50 meter. Heel hoog. maar
nog niet het uiterste, wat de Leidse
torens ons konden bieden. Dat uiter
ste hadden we voor het laatst be
waard.
F\AT UITERSTE bood ons de St.
Petruskerk, waarvan de toren
het hoogste punt van Leiden! maar
liefst zeventig meter hoog is. Voor
de laatste maal vielen we een koster
lastig. Even vriendelijk nis al z'n
collega's hielp de heer Boogerd ons
met sleutels en goede raadgevingen,
die we gedeeltelijk wel en voor de
rest niet opgevolgd hebben. Wat ove
rigens aan onze dankbaarheid niets
afdoet!
De heer Boogerd had ons namelijk
verwezen naar de grote galmgaten
in de toren. Maar wat doet men, als
de geriefelijke trappen naar nog ho
gere sferen leiden? Dan gaat men
hoger. Ook wij.
En zo stonden we dan plotseling
voor een luik, waarvan de schroeven
eerst los gedraaid moesten worden,
alvorens we ons toegang konden ver
schaffen tot het platform, bovenop de
toren, waar de prachtige spits begint.
Als op een wolkenkrabber, zó hoog
en zó rustig kan men daar bovenop
staan. Dat lijkt wel angstig, zo van
benedenuit bekeken. Maar bovenop
blijkt men rond de spits een ruimte te
hebben van anderhalve meter breed,
genoeg om kalm te wandelen en Lei
den naar alle kanten te bekijken.
Heel diep beneden ons bewogen
zich kleine, rode en gele vlekjes. Het
waren kleurig gebloesde jongens, die
speelden op het kerkplein. Hun hel
der stemgeluid klonk ons zelfs op
deze hoogte nog in de oren.
Op dit punt ziet men uit over heel
de stad. Geen obstakel kan zó hoog
zyn om het uitzicht te beletten. We
keken overal overheen. En dat is
machtig. Want op de Breestraat wil
je wel maken dat je weg komt, wan
neer zo'n logge blauwe tram komt
aanrijden. Maar vanaf deze plaats is
de tram een speelgoed-treintje, dat
met pijnlijke nauwgezetheid over
heel dunne draadjes loopt. Dat zijn
de rails.
Zo is de hele stad. Het lijkt zo
groot. Maar wie er afstand van ne
men kan, ontdekt zo spoedig, dat het
allemaal zo klein, zo heel, heel klein
is
Daar lag Leiden, beneden aan onze
voet. Een zee van huizen, duizenden
huizen. Een warnet van straten, hon
derden straten. Een heksenketel, vol
van rumoer uit fabrieken en werk
plaatsen. van lawaai vanaf de
straten. Een oceaan van steen.
Slechts hier en daar een plukje
groen, iel en schaars als oasen in de
woestijn.
In deze stenen woestijn leven men
sen, tienduizenden mensen. Ieder gaat
z'n eigen pad, dat duizend maal per
dag gekruist wordt door evenveel an
dere paden van evenveel andere men
sen. Wat is het toch een wonderlijk
iets, dit te bedenken, vanaf deze
hoogte. Hoe reilt en zeilt dat alle
maal, het leven in de stad, waarin
iedereen z'n huis heeft, z'n werk en
ontspanning. Z'n plezier en verdriet.
Z'n hele leven.
Wie Leiden zó ziet liggen, badend
in de felle middagzon stralend en
glanzend als een bont gekleurde
plaat, omgeven door een rand van
effen groen, zó vreedzaam en ijve
rig, die moet van Leiden houden. Wie
vanaf deze hoogte de stad zó kan
zien, zal warm worden in z'n hart.
Hij zal trots zijn Leidenaar genoemd
te worden.
En de woorden, die de stads-secre-
taris Jan van Hout eeuwen geleden
in de gevel van het stadhuis liet bei
telen, zullen hem in gedachten ko
men:
„BEWAERT HEER HOLLANDT.
EN SALIGHT LEYDEN".
Vanuit de St. Jozeftoren kijkt men neer op de Herensingel. Links de
Lichtfabrieken, waar juist stoom afgeblazen wordt. Rechts
de grote gashouder