het jong-QetRouwöe paar
dat m de Kerstnacht
op straat werd gezet
Jt
J
ZATERDAG 24 DECEMBER 1949
DE LEIDSE COURANT
VIERDE BLAD PAGINA 4
(q
<3 Cs
■N DE BALZAAL VAN HET KREMLIN TE MOSKOU
werd een avondpartij gegeven. De kristallen kronen draai
den langzaam heen en weer in hun fonkelende diaman
ten pracht en lieten hun lichtstraling ketsen en weer-
w kaatsen in de juwelen, waarmede de dames hun slanke
sleepgewaden hadden getooid en op de orden en onder
scheidingstekenen, waarmede de officieren van het leger
hun uniform overdadig hadden bevracht.
Er heerste een
vrolijke stemming.
Er werd gelachen
en gepraat. Er
werd vrij veel wod
ka en wijn gedron
ken en kieskeurig
geproefd van ka
viaar en allerlei an
dere in- en uit
heemse lekkernijen,
welke op de mar
meren aanrechten
waren uitgestald. Al
dat praten en schert-
van de chef-van-dienst te begeven.
.Kameraden" zei de in eenvou
dig tenu geklede overste, om zijn
vleiende manieren bij de ingewijden
als Juffrouw Judas bekend, „het
spijt me uw feestavond te moeten ver
gallen, maar er is een spoed-opdracht
gekomen. Uw trouw aan de Partij
kennend" hier boog hij minzaam
„weet ik, dat ge de te geven orders
stipt zult uitvoeren"
Drie paar hakken klakten solda
tesk
„Dat kan niet gezegd worden"
vervolgde de chef met een zoet
lachje „van 't gehucht Ceska, een
nest, een broei-nest van Trotzkyis-
her-
\~fW11 behoeft.
het hoge. in licht j De mannelijke bevolking dient te
verheven koepel-ge- j worden overgebracht naar enige, na-
welf van de balzaal i der aan te duiden, fabrieken. Gij
opgezogen tot eenkunt u ter plaatse in verbinding
onbestemd en vaag j stellen met onze N. K. V. D., zodat
geroezemoes. 1 d?.z.® "acht de ontruiming kan plaats
sen dat klinken en ten en reactionnairen, dat een
toosten werd door opvoeding in nationale zin behi
P°or de rij van boogramen gulpte
het licht in bundels naar buiten, in
de zwarte nacht. Het wierp spiege
lingen over het donkere, trage wa
ter van de Moskwa, welke langs het
paleis stroomt, en moedeloos de lan
ge, lange reis begint naar de zee. Uit
de lichtschijn van de feestelijke boog
ramen gleed het water weg in de
duisternis van het met stomheid
geslagen land.
Men vernam nog slechts de zachte
klacht van het lijzig-vlietende water,
het verborgen snikken van de vele,
vele tranen, die de Moskwa moede
loos voortduwt naar de zilte doods-
kuil van de Kaspische Zee.
De feestzaal van het Kremlin schit-
teroe en glinsterde in de nacht als
een sieraad van briljanten, dat hard
vochtigheid gegespt heeft op de
rouw van een treurende weduwe, op
de zwarte mantel van een ziels-be-
droefde moeder.
„Kom, wees toch wat opgeruimder,
Igor!" riep een jolige, jonge offi
cier, die met een groepje dames en
heren aan een buffet zich goed deed.
En hij gaf de zware, onbeweeglijke
kapitein Igor, om zijn donker uiter
lijk de „nikker" genoemd, een ge
moedelijke por in de ribben.
De onverwachte stoot deed het
kristallen tulpje met wodka, dat
Igor in de hand had. overhellen. De
wodka ontvlood en liep tot een don
kere vlek uit op een zee-groene avond
japon.
„Igor. je bent een uilskuiken!" zei
het meisje snibbig.
„Wodka maakt geen vlekken!"
troostten de andere dames lachend.
„Igor is toch al in zo'n onzalige bui,
geef hem maar een verzoenings-zoen.
Maar wat scheelt eraan, Igor, hort er
wat. schort er iets. Je kijkt nog
zwarter dan je haar."
„Tjoemp eerst mijn glas vol!"
deed Igor opgewekt. Het ging in één
slok het keelgat in. „Het is natuur
lijk kinderachtig en aanstellerig van
me Hij hield plotseling in
en vroeg: „We zijn hier toch als ver
trouwde vrienden onder elkaar? Nu
dan het wil er niet bij me uit, dat
het zo aanstonds Kerstnacht is en
dit het paleis van Herodes. Ik heb
misschien al meer gedronken dan
goed voo'* me is, maar ik kan het niet
verkroppen."
De omstanders zeiden geen woord.
Iedereen dronk zijn glas leeg of liet
het haastig door een bediende bij-
schenken.
„Laten we een dansje maken,
Igor" nodigde het meisje met de
zee-groene japon uit.
„Denk aan je carrière, man!"
fluisterde de jonge, jolige luitenant
hem in het oor. Hij kon met zijn
blonde, sluike, glimmend achterover
gekamde haren en zijn fletse, blau
we ogen voor een edel-Germaan
doorgaan.
„Niet erg handig, hoor, in dit ge
zelschap" brombaste een met het
lover van vele eretekenen bespèlde ge
neraal, die op een korte romp een
wijnrood, vierkant hoofd met borste
lig peper-en-zout haar torste-
E'en half uur later bracht een stijve.
in blauwe livrei geklede be
diende aan elk van de drie heren een
gesloten enveloppe op een zilveren
schaal. Daarin werd hun opgedragen SWi.
zich onmiddellijk naar het bureau voorzichtig.
„Nog deze nacht?, kameraad"
vroeg Igor.
„Nog deze nacht. Het is een onbe
nullige opdracht. Het hele geval
heeft niets om het lijf. Maar bevel is
bevel. Ook in kleine dingen kan
men het vaderland nuttig zijn. Goe
den nacht' en de groeten in Ces-
ka!"
/"\ver de brede, rechte beton-baan
zoefde een wagen. De koplam
pen sneden hei-verlichte vakken in
het aanrukkende duister, dat zich
achter de voortglijdende lichten weer
aan-eensloot tot een eindeloze don
kerte. In de wagen smeulden de
rode oogjes van drie cigaretten.
„De pest-zooi!" gooide Igor er
uit. Hij zat achterin, met zijn handen
op de rugleuning van de voorbank
geklemd.
„Je hebt ons er mooi ingeluisd
Kerstmannetje!" zei de jonge lui
tenant luchtig, terwijl hij in het licht
van het dashbord op zijn pols-horloge
keek. „Een uur geleden zaten we
nog op het feest."
„Had je snavel maar gehouden"
gromde de borstelige prikkelbare ge
neraal „Mannen broeders, ik ver
trouw dit zaakje niet. Is het geen hin
derlaag?"
Igor zweeg en staarde gedachteloos
tussen de twee schouder-schaduwen
van de voor-inzittenden naar de ble
ke betonweg. Beton, beton, beton
borende lichten en aan-walmende
duisternis. Een uur waren ze voort-
gezoemd, nog een uur verdween in
gemelijk zwijgen en sigaretten-aan
steken. Er was geen levende ziel op
de weg. Geen dorp bracht afwisse
ling De autobaan was dwars door
het land. buiten iedere bebouwde
kom omgeleid.
De luitenant begon met een hees,
nagemaakt vrouwen-stemmetje:
Stille Nacht, heilige Nacht" te neu
riën.
„Hou je bek!" beval Igor grof.
„Mensen op de baan!" riep de
luitenant uit. „Kijk dat ventje met
zijn armen zwaaien. Zullen we hem
onderste boven rijden?"
Met wijd-uitstaande armen en van
angst vertrokken mond stond het
mannetje op de weg. terwijl de ver
blindende roofdier-ogen recht op hpm
afkwamen. Op het laatste ogenblik
zwierden zij met een handige zwaai
langs hem heen.
„Stop. ongeluk" dondyde de
generaal. De gierende waf«i schoof
scheef over het beton.
„Meeryen, vlug!" schreeuwde
de generaal bevelend over het por
tier-raam.
I Jit het donker kwam op een suk-
keidraf een man, kenne'iik een
arbeider. Zijn plunje-zak liet hij over
de v/eg slepen. Igor opende het por
tier, stapte uit. duwde de man in de
wagen en gooide de plunje-zak er
achter-aan. .Mijn vrouw! mijn
vrouw!" hijgde de man in het
donker van de wagen. Igor had zijn
benen reeds binnen boord eetrokken
en wilde het portier dichtklappen.
Daar kwam de vrouw opdagen een
jonge vrouw in een vale mantel en
een witte doek om het hoofd gesla
gen. Zij liep zeer bedachtzaam en
„Wil uwe koninklijke hoogheid deur-ruitje. Rep-rep-rep hoorden zij
misschien instijgen?" vroeg Igor
spottend, terwijl hij uitstapte en het
portier met een buiging open hield.
Hij had zich van woede op de wrede
lippen kunnen bijten, toen het
vrouwtje hem vriendelij k-dankend
aankeek en zich in de kussens liet
zakken, alsof zij al haar levensda
gen in auto's had rondgetoerd.
Rijen maar!" schreeuwe Igor
en kwakte het portier toe.
„Moeten jullie ook naar Ceska?"
vroeg de generaal over zijn
schouder heen, nadat hij het gesprek
in de engelenbak had afgeluisterd.
„Wij kregen opdracht van hoger
hand nog vandaag naar Ceska te
gaan. Mijn vrouw en ik hebben ze
ven uur aan een stuk gelopen. Ner
gens een lift. Iedereen snorde ons
voorbij."
„We zijn u erg dankbaar, heren"
zei de jonge vrouw in het duister
van de wagen. Om een onverklaar
bare reden voelden de drie officieren
zich met deze lofprijzing hoogst ver
eera.
„Ook wij hebben opdracht voor
Ceska" baste de generaal
,,'k Zou er maar buiten blijven. Weet
nooit, wat er gebeuren kan."
„Trouwens" bemerkte de luite
nant „we kunnen toch moeilijk
met dit vrachtje in Ceska uitstap
pen We zijn in groot-tenue en zou
den wel eens geduvel met de
N. K. V. D. kunnen krijgen, als we
Jan en alleman maar opnamen. Niet
dat we jullie niet vertrouwen zei
hij goedig achterom kijkend in de
wagen „maar we staan al niet in
reukeloos blaadje."
„Hoe oud ben je",vroeg Igor aan
de arbeider, die stil van verbazing
in zijn hoekje zat.
„De zestig al gepasseerd, me
neer
„Wees er maar blij om"
bromde de generaal „Je valt er net
buiten."
voetstappen de trap opsnellen. Toen
werd alles luister-stil.
„Dat wordt niets" zei de arbei
der stroef „De mensen zijn doods
benauwd voor de rode handlangers
van Herodes. Maar er zal wel een
herberg in het dorp zijn."
verder onder de duizenden schit
teroogjes van de sierren-hemel Zij
kwamen het slapende dorp binnen
In de dut scheef tegen elkaar-ge-
zakte huizei. De kale romp van een
door bombardement verniplde kerk
hol en uitgebrand als een doods
hoofd. Daarnaast een lage herberg
met een uithangbord en veriichte
streep-gordijnen.
„Hier is 't" zei de man. Hij deed
de deur open. De rinkelbel jengelde
oorverdovend in de stilte.
Een dikke zwetende kastelein in
hemdsmouwen stond achter het spie-
gelbuffet glazen om te spoelen. In een
hoek van het café zaten een stel
ernstige boerenknechten te kaarten
rond een tafel. De twee binnentre-
denden werden zwijgend aange
staard en opgenomen door de kaste
lein en de stamgasten.
„Er is geen piaats" beet de kas
telein^ hun toe. „Alles vol."
Df werkman boog zich over de
toonbank en fluisterde de herber
gier iets in het oor. „Nou nog mooier"
riep deze uit „Dat kan toch
niet in de toneelzaal gebeuren. Neen
maar, zeg!" En hij grinnikte, terwijl
zijn kolossale armen doorgingen met
glazen spoelen en afdrogen.
„Hebt u niet een glas water, ka
meraad?" vroeg de vrouw, die op
een stoel by de deur was neerge
zakt.
„Eén water voor mevrouw!"
galmde de grappige kastelein naar
de achterkamer. „Wenst u pomp- of
leidingwater?" Hij keek om bijval bij
de kaartende boerenknechten, maar
bemerkend, dat zijn grapje niet werd
gewaardeerd, bracht hij een glas wa
ter. „Ik kan jullie niet helpen, want
Dij de richting-pijl „Ceska 15 km."
verliet de wagen de beton-baan.
De auto bonkte door zijn veren op
de hobbelige zijweg met zijn vorst-
harde kuilen.
„Kunt u niet wat zachter gaan,
meneer?" smeekt het vrouwtje.
De bestuurder verlichtte de druk op
het pedaal. Als een deinende wieg
schommelde de wagen over de weg.
In het duister werden telkens de
vierkante oranje lampions van ver
lichte vensters zichtbaar. „De eerste
huizen van Ceska" zei de generaal.
„Het dorp is niet ver meer. Hier
scheiden onze wegen."
„Maar niet voor altijd!" zei de
jonge vrouw, toen zij buiten de wa
gen stond. „U weet niet. weik een
grote dienst u hebt bewezen." Zij
reikte aan ieder de hand. een kleine
hand met geen ander sieraad dan
een koperen trouwring. In een op
welling van hoffelijkheid drukte
ieder van de officieren er een kus
op.
,En nu gaan we de Kerst-groeten
brengen in Ceska' hoonde het
luiterantje.
„Neen, we tanken en proberen re
gelrecht door te rijden naar de
rens" besliste de generaal bitter.
jLIet echtpaar op de weg achterge-
bleven, stond het dansende rode
achterlichtje van de v/agen na te
kijken.
Eenmaal aan de donkerte gewend,
konden zij de hurkende schimmen
van de huizen onderscheiden. Het
was zeer stil rond de huizen en over
de zwarte aarde^ die overwulfd werd
door een zilveren schemering van
sterren, die in flonkerende diaman
ten raar de vage horizon dropen.
„Het uur is gekomen beste man"
- zeide vrouw. Rillend sloeg ze de
kraag van haar mantel op. „Maa"
O. I... Heer zal ons niet in de steek
laten We zullen wel ergens onder
dak vinden."
Zij gingen een hekje binnen, een
tergend-knersend grintpad op en
belden aan een huisdeur. Zij luister
den. Zij hoorden niets. „Alles slaapt"
zei de man hol. ,Een volgend
adres."
Weer een hekje, weer een grintpad.
Een verlicht venster onder het dak
maar toen hun voetstappen over de
kiezels kniesterden, werd het licht
uitgeknipt. Zij stonden voor de deur
en hcorden een ademhaling maken.
..Doe open, ter liefde Gods" riep
de man, en tikte bescheiden op het j
het is verboden vreemdelingen on
derdak te geven!" mompelde hij
hoofdschuddend, terwijl hij het glas
neerzette.
De vier boerenknechten hadden in
tussen de kaartpot bij elkaar geteld.
„Kastelein" sprak er een namens
allen „geef deze mensen wat ge
vulde koeken. Wij betalen!"
„Maar ik heb wel wat geld bij me"
zei de arbeider. Daar wilden zij
niet van hoi en. Het was en oieef
voor hun rekening. „Probeer het
maar eens verderop een onderdak te
krijgen" rieden ze aan. „Bij ons
ligt alles op een oor en we krijgen
toch al op ons baatje."
„Ik zal uw vriendelijkheid niet ver
geten" zei het vrouwtje. Rinke
lend viel de deur achter hen dicht.
ytij sloften gearmd het dorp in
twee zielige zwarte mensjes on
der de pralende pracht van Gods
hoge schepping.
Zij probeerden hier, zij probeerden
daar. Dichte deuren. Blaffende ket
tinghonden. Nijdige snauwen door
half-geopende raampjes.
„Ik kan n:et meer" zuchtte het
vrouwtje „ik kan niet meer".
„We worden aan ons lot overgela
ten' zei de arbeider nors. Een
wilde wanhoop v/oelde in zijn ge
moed. Er waren honderden bedden in
het dorp, honderden warme kachels.
„Men zegt, dat er geen God is, Maria,
en roms zou een mens ertoe komen.
Waar zijn nu al die schone beloften
van koningskroon en heerschappij.
Zou God u verlaten hebben?"
„Heeft Hij Abraham niet tot het
uiterste beproefd in diens enige
zoon?" verweerde vrouwe Maria
zacht „Moest Jozef niet weekla
gen in een hongerput? Wat God doet
is wel gedaan. Mij geschiede naar
zijn woord".
„Je bent de gezegende onder de
vrouwen, maar ook de meest ver
latene, Maria". Er klonk onver
holen bewondering in zijn stem over
zoveel Godsvertrouwen.
„Ik ben maar het dienstmeisje van
God." zei Maria zachtjes.
„En strajes zijn moeder".
„Mijn Heer en mijn God. mijn Zoon
en Verlosser!" zuchtte Maria en
zakte uitgeput neer tegen de borst
van haar bruidegom.
zijn sterke werkmans-armen
droeg hij haar van de weg af
een hek binnen.
In zijn radeloosheid drong het niet
O1
tot hem door, dat de nachtelijke om
geving verlicht werd door een klare
schijn, helder als de morgen, wanneer
de zon zich boven de kim gaat ver
heffen. Maar Jozef zag de schuur, een
bouwsel, wat boeren een til noemen:
een hooiberg, met daaronder een
stal.
„Een schuur, Maria!" en de goe
de man juichte, alsof hij een paleis
gevonden had.
„Mijn ziel prijst hoog de Heer
prevelde zy.
Hij rukte de deur open, een warme
as^rr. sloeg naar buiten, met snuivend
gerucht en rammelende kettingen van
koeien, die uit hun rust oprijzen. In
de onwezenlijke klaarte zag hij de
drie koeien-koppen met rollende
ogen boven hun voerbak naar buiten
kijken. Hij zag ook de hoop hooi. die
op de vloer was neergegooid, voer
voor de volgende dag.
Hij liet zijn tengere vracht van zijn
armen glijden en schikte het hooi
rondom haar
„Hoe is 't?" vroeg hij zich ver
heugd en bezorgd over haar heen
buigend „Ligt het hooi zacht?"
„Hij die machtig is heeft grote
dingen aan mij gedaan" sprak zy
dankbaar. „Een zacht bed en een
warme stal. wat kan een mens nog
meer verlangen. Het is, mijn goede
Jozef, of de hemel opengaat".
Het schoot Jozef te binnen, dat de
plunje-zak nog op de weg lag. Hij
sloot de staldeur achter zich en ver
bazing overviel hem. Had hij licht
aangestoken in de stal-lantaarn, die
aan de zolder hing? Waarom was het
zo helder om hem heen. Hij stond
met open mond te staren en keerde
op zijn schreden terug.
„Maria" zei hij. de klink van de
deur lichtend „Het is overal licht
in de duisternis".
Maria hoorde het niet. Zij had haar
hoofddoek afgenomen en knielde op
het hooi. de armen uitgestrekt in
geestverrukking.
„Dauwt, hemelen, dauwt
bewogen haar lippen.
Behoedzaam liet Jozef de klink
neer en ging op zoek naar de plunje-
zak.
jT\e stal, waar Jozef Maria had bin-
nengedragen, was eigendom van
een boer, die zijn huis meer aan de
weg had. 's Avonds toen de boer ging
afstallen had hij, v/at nooit zyn ge
woonte was. een duig hooi klaar ge
legd. Dat had hij gedaan met een
zegevierend gevoel. „Ze kunnen me
nog meer vertellen" zei hij tegen
zijn vrouw, toen hij op kousevoeten
weer in de huiskamer terugkeerde
„Maar Zond2g blijft voor mij Zon
dag. wat de hoge Moskouse heren ook
beweren en regeren. Ik heb alvast
hooi afgegooid voor morgen."
„Pas maar op" zei de boerin
onder het lamplicht, terwijl zij aan
dachtig voortging met kousen stop
pen „Ze liggen overal op de loer.
Waarom heb je op de markt geen koe
bij gekocht? Er is een plaats open op
stal".
„Dat is zo vreemd gegaan vrouw",
zei de boer „Ik had al gedon
gen en het was niet te duur, toen
iemand in mijn oor blies: „het is een
koe van een boer. die naar Siberië
is gestuurd" Toen ben ik met een
huichel-smoesje doorgelopen".
„Je bent toch een echte Joris Goed-
bloedt!' had de boerin geantwoord,
terwijl ze haar man goedig aan
keek.
Nu lagen zij in het echtelijk bed
en konden de slaap niet vatten.
Plotseling gaf de vrouw een gil en
zat recht op in de kussens: „Mijn
God. v/at een licht buiten. De til staat
in orand!" Maar tezelfder stond golfde
een vloed van licht de slaapkamer
binnen en een stem. juichend als een
trompet, zong uit het licht: Zie, ik
breng u een grote vreugde, die voor
het gehele volk is bestemd. Zo even
is in uw stal geboren de Zoon van
God. Venite adoremus! Kom, ga Hem
vlug aanbidden".
En de stem verdween.
Zij sprongen uit bed, sloegen de
dekens om zich heen en snelden naar
buiten, blootshoofds, op hun blote
voeten. „In de til" schreeuwde de
boer. Ja, in de til bij de koeien!"
schreeuwde de boerin terug. Struike
lend over hun deken-mantels, hun
tenen stotend aan de hard-bevroren
grond repten zij zich voort. Zij wer
den aangezogen door het licht dat in
een brede baan uit de hoogte dei-
hemelen neersidderde en rond de
stal zich plooide en vouwde en weer
jubelend en zingend opstoof als wie
rookwolken van licht en louter licht.
Buiten adem kwamen boer en
boerin aan de stal. De deur stond open
en ze liepen zo maar binnen „we
waren de kluts kwijt", vertelde de
boerin achteraf. Zij zagen een vrouw
in een donker-rode jurk op het hooi
zitten: als op een troon. Zij zaeen een
stevige arbeider, die in gedachten
verzonken staarde naar de voerbak.
Toen zagen ze het kindje in de voer
bak. sluimerend in een holletje van
hooi. En zij vielen op hun knieën
neer en bogen hun hoofd tot het de
grond raakte.
Waar is het? Waar is het!"
werd er buiten in de verklaarde
nacht geroepen. Stemmen liepen door
elkaar, mannenstemmen, vrouwen
stemmen. Nieuwsgierige hoofden,
zoekende ogen kwamen rond het
deu-gat kijken, en zodra zij de sla
pende baby aanschouwd hadden,
knikten hun knieën en bevangen van
eerbied, zegen zij aanbiddend neer.
De kastelein was er, die een dronk
water niet geweigerd had, de vier
boerenknechts, die op gevulde koeken
hadden getracteerd. Zij waren ieder
door de engel uitgenodigd; hadden
hun vrouwen en kinderen meegeno
men en hun buren uit bed geklopt
en hals-over-kop. hollend en dravend
of er brand was, waren zij op licht
schijn afgegaan.
„Mijn Joris Goedbloed" fluisterde
de boerin, die gastvrouw was ge
worden van het heilig gezin, toen
zij om plaats te maken voor de op-
dringenden, buiten de stal stonden.
„Het ligt op de open plaats van je
niet gekochte koe".
„En op mijn Zondagshooi" zei
de boer trots „Hoe bestaat 't!"
I angs de weg buiten Ceska stond
een wagen met gedoofde kop
lampen. Drie donkere schimmen
scharrelden er razend en tierend om
heen. „Ik kan niet ontdekken, wat
er hapert" zei de luitenant met
een gesmoord buiksprekers geli^l.
Hij stond voorover onder de opge
slagen motorkap te morrelen. „Of
interesseert het jullie niet meer"
viei hij woedend uit. Maar Igor en
de generaal staarden in sprakeloze
verbazing naar de wuivende en in
statige dans bewoger lichtzuil boven
Ceska een iichtglans zacht en teer.
maar zo he., dat de sterren ver
bleekt waren.
De luitenant keek op van zyn
prutserij en een verwensing ver
stomde in zijn mond.
„Koor!" fluistere Igor.
De golvende gordijnen van licht
zongen in de stilte van de nacht, nu
eens wegdwalend en verijlend, dan
weei aanstoimend als een millioenen-
voudig zege-koor, dat de zwijgende
aarde omhelsde en opvoerde in feest-
gejubel.
„Ere aan God vrede op aarde"
slikte hei luitenantje zijn ontroe
ring weg „Laat Herodes in zijn
paleis het maar niet horen".
„Het wordt zo licht om ons heen"
zei de generaal. „Kijk nog eens
naar de motor." „Maar hoe kan dat
moertje los gewurmd zijn?" vroeg
de luitenant, die bij de schijn van
het onwezeniijke licht zich weer over
de motor boog.
Hij keerde de wagen en, alsof het
iets vanzelfsprekends was, holderbol-
derden de officieren terug in de
ricüting van Ceska, aangetrokken
door het licht, dat in de duisternis
scheen.
|"\e komst van de grijze, glanzend-
gelakte v/agen. die met gedoofde
lampen voor 't stalletje reed verwekte
een paniek onder de biddende boe
ren. „We zijn verraden!" krijste
een vrouwer.-stem, en aangegrepen
door ontzettende angst, vluchtte men
naar alle kanten heen, struikelend,
vallend, opstaand.
De drie officieren hadden het niet
in de gaten, verslongen in het licht
waaruit een stem aanzegde: ,.Ge zult
een kindje vinden. Dat kindje is
God geboren om te sterven voor het
heil der mensen." En met een jui
chend. „Alleluja!" flitste de engel van
hen weg.
Met drieën stapten zij statig en
stram in gelijke pas naar de open
staldeur, de donkere reus Igor, het
korte generaaltje en de lange luite
nant. Zij klakten de hakken tegen
elkaar en bi achten de hand salué-
rend aan hun muts.
„Igor. jij het eerste" duwde de
generaal.
Zijn muts op de grond smijtend,
trad Igor naar binnen.
De twee anderen zagen, hoe hy
hen verwonderd wenkte. Zij namen
hun mutsen af en bleven als aan de
grond genageld staan. Op een hooi
hoop zat het vrouwtje, dat zij in hun
wagen hadden opgenomen, en naast
haar stond de werkman. Mqria had
haar slapend kindje in do armen. Zij
keek de drie, met ridderorden ge
tooide officieren moederlijk aan en
kon een glimlach niet onderdrukken.
Want de drie mannen steeg een blos
van verlegerheid en schaamte naar
de wangen.
Als op een onhoorbaar bevel ruk
ten zij hun gouden en briljante on
derscheidingstekenen af en legden ze
aan de voeten van Maria. En neer
knielend aanbaden zij het kind en
smeekten sprakeloos om vergeving.
In het warm-gestookte wachtlokaal
zaten in keurige, jachtgroene
uniformen en glanzend gepoetste
kaplaarzen de mannen van de volks-
politie vol verering naar een vijf
maal levensgroot portret van Hero
des te kijken. Tot een telefonische
mededeling bij het aanbreken van de
moigen gelastte op te breken. De
overval was mislukt. De officieren
waren ontsnapt- Er waren geen na
dere orders „Niets bijzonders" in
Ceska?" werd aan de andere zijde
van de lijn gevraagd „Niets bijzon
ders Goede morgen kameraad."
v. P.