het jong-QetRouwöe paar dat m de Kerstnacht op straat werd gezet Jt J ZATERDAG 24 DECEMBER 1949 DE LEIDSE COURANT VIERDE BLAD PAGINA 4 (q <3 Cs ■N DE BALZAAL VAN HET KREMLIN TE MOSKOU werd een avondpartij gegeven. De kristallen kronen draai den langzaam heen en weer in hun fonkelende diaman ten pracht en lieten hun lichtstraling ketsen en weer- w kaatsen in de juwelen, waarmede de dames hun slanke sleepgewaden hadden getooid en op de orden en onder scheidingstekenen, waarmede de officieren van het leger hun uniform overdadig hadden bevracht. Er heerste een vrolijke stemming. Er werd gelachen en gepraat. Er werd vrij veel wod ka en wijn gedron ken en kieskeurig geproefd van ka viaar en allerlei an dere in- en uit heemse lekkernijen, welke op de mar meren aanrechten waren uitgestald. Al dat praten en schert- van de chef-van-dienst te begeven. .Kameraden" zei de in eenvou dig tenu geklede overste, om zijn vleiende manieren bij de ingewijden als Juffrouw Judas bekend, „het spijt me uw feestavond te moeten ver gallen, maar er is een spoed-opdracht gekomen. Uw trouw aan de Partij kennend" hier boog hij minzaam „weet ik, dat ge de te geven orders stipt zult uitvoeren" Drie paar hakken klakten solda tesk „Dat kan niet gezegd worden" vervolgde de chef met een zoet lachje „van 't gehucht Ceska, een nest, een broei-nest van Trotzkyis- her- \~fW11 behoeft. het hoge. in licht j De mannelijke bevolking dient te verheven koepel-ge- j worden overgebracht naar enige, na- welf van de balzaal i der aan te duiden, fabrieken. Gij opgezogen tot eenkunt u ter plaatse in verbinding onbestemd en vaag j stellen met onze N. K. V. D., zodat geroezemoes. 1 d?.z.® "acht de ontruiming kan plaats sen dat klinken en ten en reactionnairen, dat een toosten werd door opvoeding in nationale zin behi P°or de rij van boogramen gulpte het licht in bundels naar buiten, in de zwarte nacht. Het wierp spiege lingen over het donkere, trage wa ter van de Moskwa, welke langs het paleis stroomt, en moedeloos de lan ge, lange reis begint naar de zee. Uit de lichtschijn van de feestelijke boog ramen gleed het water weg in de duisternis van het met stomheid geslagen land. Men vernam nog slechts de zachte klacht van het lijzig-vlietende water, het verborgen snikken van de vele, vele tranen, die de Moskwa moede loos voortduwt naar de zilte doods- kuil van de Kaspische Zee. De feestzaal van het Kremlin schit- teroe en glinsterde in de nacht als een sieraad van briljanten, dat hard vochtigheid gegespt heeft op de rouw van een treurende weduwe, op de zwarte mantel van een ziels-be- droefde moeder. „Kom, wees toch wat opgeruimder, Igor!" riep een jolige, jonge offi cier, die met een groepje dames en heren aan een buffet zich goed deed. En hij gaf de zware, onbeweeglijke kapitein Igor, om zijn donker uiter lijk de „nikker" genoemd, een ge moedelijke por in de ribben. De onverwachte stoot deed het kristallen tulpje met wodka, dat Igor in de hand had. overhellen. De wodka ontvlood en liep tot een don kere vlek uit op een zee-groene avond japon. „Igor. je bent een uilskuiken!" zei het meisje snibbig. „Wodka maakt geen vlekken!" troostten de andere dames lachend. „Igor is toch al in zo'n onzalige bui, geef hem maar een verzoenings-zoen. Maar wat scheelt eraan, Igor, hort er wat. schort er iets. Je kijkt nog zwarter dan je haar." „Tjoemp eerst mijn glas vol!" deed Igor opgewekt. Het ging in één slok het keelgat in. „Het is natuur lijk kinderachtig en aanstellerig van me Hij hield plotseling in en vroeg: „We zijn hier toch als ver trouwde vrienden onder elkaar? Nu dan het wil er niet bij me uit, dat het zo aanstonds Kerstnacht is en dit het paleis van Herodes. Ik heb misschien al meer gedronken dan goed voo'* me is, maar ik kan het niet verkroppen." De omstanders zeiden geen woord. Iedereen dronk zijn glas leeg of liet het haastig door een bediende bij- schenken. „Laten we een dansje maken, Igor" nodigde het meisje met de zee-groene japon uit. „Denk aan je carrière, man!" fluisterde de jonge, jolige luitenant hem in het oor. Hij kon met zijn blonde, sluike, glimmend achterover gekamde haren en zijn fletse, blau we ogen voor een edel-Germaan doorgaan. „Niet erg handig, hoor, in dit ge zelschap" brombaste een met het lover van vele eretekenen bespèlde ge neraal, die op een korte romp een wijnrood, vierkant hoofd met borste lig peper-en-zout haar torste- E'en half uur later bracht een stijve. in blauwe livrei geklede be diende aan elk van de drie heren een gesloten enveloppe op een zilveren schaal. Daarin werd hun opgedragen SWi. zich onmiddellijk naar het bureau voorzichtig. „Nog deze nacht?, kameraad" vroeg Igor. „Nog deze nacht. Het is een onbe nullige opdracht. Het hele geval heeft niets om het lijf. Maar bevel is bevel. Ook in kleine dingen kan men het vaderland nuttig zijn. Goe den nacht' en de groeten in Ces- ka!" /"\ver de brede, rechte beton-baan zoefde een wagen. De koplam pen sneden hei-verlichte vakken in het aanrukkende duister, dat zich achter de voortglijdende lichten weer aan-eensloot tot een eindeloze don kerte. In de wagen smeulden de rode oogjes van drie cigaretten. „De pest-zooi!" gooide Igor er uit. Hij zat achterin, met zijn handen op de rugleuning van de voorbank geklemd. „Je hebt ons er mooi ingeluisd Kerstmannetje!" zei de jonge lui tenant luchtig, terwijl hij in het licht van het dashbord op zijn pols-horloge keek. „Een uur geleden zaten we nog op het feest." „Had je snavel maar gehouden" gromde de borstelige prikkelbare ge neraal „Mannen broeders, ik ver trouw dit zaakje niet. Is het geen hin derlaag?" Igor zweeg en staarde gedachteloos tussen de twee schouder-schaduwen van de voor-inzittenden naar de ble ke betonweg. Beton, beton, beton borende lichten en aan-walmende duisternis. Een uur waren ze voort- gezoemd, nog een uur verdween in gemelijk zwijgen en sigaretten-aan steken. Er was geen levende ziel op de weg. Geen dorp bracht afwisse ling De autobaan was dwars door het land. buiten iedere bebouwde kom omgeleid. De luitenant begon met een hees, nagemaakt vrouwen-stemmetje: Stille Nacht, heilige Nacht" te neu riën. „Hou je bek!" beval Igor grof. „Mensen op de baan!" riep de luitenant uit. „Kijk dat ventje met zijn armen zwaaien. Zullen we hem onderste boven rijden?" Met wijd-uitstaande armen en van angst vertrokken mond stond het mannetje op de weg. terwijl de ver blindende roofdier-ogen recht op hpm afkwamen. Op het laatste ogenblik zwierden zij met een handige zwaai langs hem heen. „Stop. ongeluk" dondyde de generaal. De gierende waf«i schoof scheef over het beton. „Meeryen, vlug!" schreeuwde de generaal bevelend over het por tier-raam. I Jit het donker kwam op een suk- keidraf een man, kenne'iik een arbeider. Zijn plunje-zak liet hij over de v/eg slepen. Igor opende het por tier, stapte uit. duwde de man in de wagen en gooide de plunje-zak er achter-aan. .Mijn vrouw! mijn vrouw!" hijgde de man in het donker van de wagen. Igor had zijn benen reeds binnen boord eetrokken en wilde het portier dichtklappen. Daar kwam de vrouw opdagen een jonge vrouw in een vale mantel en een witte doek om het hoofd gesla gen. Zij liep zeer bedachtzaam en „Wil uwe koninklijke hoogheid deur-ruitje. Rep-rep-rep hoorden zij misschien instijgen?" vroeg Igor spottend, terwijl hij uitstapte en het portier met een buiging open hield. Hij had zich van woede op de wrede lippen kunnen bijten, toen het vrouwtje hem vriendelij k-dankend aankeek en zich in de kussens liet zakken, alsof zij al haar levensda gen in auto's had rondgetoerd. Rijen maar!" schreeuwe Igor en kwakte het portier toe. „Moeten jullie ook naar Ceska?" vroeg de generaal over zijn schouder heen, nadat hij het gesprek in de engelenbak had afgeluisterd. „Wij kregen opdracht van hoger hand nog vandaag naar Ceska te gaan. Mijn vrouw en ik hebben ze ven uur aan een stuk gelopen. Ner gens een lift. Iedereen snorde ons voorbij." „We zijn u erg dankbaar, heren" zei de jonge vrouw in het duister van de wagen. Om een onverklaar bare reden voelden de drie officieren zich met deze lofprijzing hoogst ver eera. „Ook wij hebben opdracht voor Ceska" baste de generaal ,,'k Zou er maar buiten blijven. Weet nooit, wat er gebeuren kan." „Trouwens" bemerkte de luite nant „we kunnen toch moeilijk met dit vrachtje in Ceska uitstap pen We zijn in groot-tenue en zou den wel eens geduvel met de N. K. V. D. kunnen krijgen, als we Jan en alleman maar opnamen. Niet dat we jullie niet vertrouwen zei hij goedig achterom kijkend in de wagen „maar we staan al niet in reukeloos blaadje." „Hoe oud ben je",vroeg Igor aan de arbeider, die stil van verbazing in zijn hoekje zat. „De zestig al gepasseerd, me neer „Wees er maar blij om" bromde de generaal „Je valt er net buiten." voetstappen de trap opsnellen. Toen werd alles luister-stil. „Dat wordt niets" zei de arbei der stroef „De mensen zijn doods benauwd voor de rode handlangers van Herodes. Maar er zal wel een herberg in het dorp zijn." verder onder de duizenden schit teroogjes van de sierren-hemel Zij kwamen het slapende dorp binnen In de dut scheef tegen elkaar-ge- zakte huizei. De kale romp van een door bombardement verniplde kerk hol en uitgebrand als een doods hoofd. Daarnaast een lage herberg met een uithangbord en veriichte streep-gordijnen. „Hier is 't" zei de man. Hij deed de deur open. De rinkelbel jengelde oorverdovend in de stilte. Een dikke zwetende kastelein in hemdsmouwen stond achter het spie- gelbuffet glazen om te spoelen. In een hoek van het café zaten een stel ernstige boerenknechten te kaarten rond een tafel. De twee binnentre- denden werden zwijgend aange staard en opgenomen door de kaste lein en de stamgasten. „Er is geen piaats" beet de kas telein^ hun toe. „Alles vol." Df werkman boog zich over de toonbank en fluisterde de herber gier iets in het oor. „Nou nog mooier" riep deze uit „Dat kan toch niet in de toneelzaal gebeuren. Neen maar, zeg!" En hij grinnikte, terwijl zijn kolossale armen doorgingen met glazen spoelen en afdrogen. „Hebt u niet een glas water, ka meraad?" vroeg de vrouw, die op een stoel by de deur was neerge zakt. „Eén water voor mevrouw!" galmde de grappige kastelein naar de achterkamer. „Wenst u pomp- of leidingwater?" Hij keek om bijval bij de kaartende boerenknechten, maar bemerkend, dat zijn grapje niet werd gewaardeerd, bracht hij een glas wa ter. „Ik kan jullie niet helpen, want Dij de richting-pijl „Ceska 15 km." verliet de wagen de beton-baan. De auto bonkte door zijn veren op de hobbelige zijweg met zijn vorst- harde kuilen. „Kunt u niet wat zachter gaan, meneer?" smeekt het vrouwtje. De bestuurder verlichtte de druk op het pedaal. Als een deinende wieg schommelde de wagen over de weg. In het duister werden telkens de vierkante oranje lampions van ver lichte vensters zichtbaar. „De eerste huizen van Ceska" zei de generaal. „Het dorp is niet ver meer. Hier scheiden onze wegen." „Maar niet voor altijd!" zei de jonge vrouw, toen zij buiten de wa gen stond. „U weet niet. weik een grote dienst u hebt bewezen." Zij reikte aan ieder de hand. een kleine hand met geen ander sieraad dan een koperen trouwring. In een op welling van hoffelijkheid drukte ieder van de officieren er een kus op. ,En nu gaan we de Kerst-groeten brengen in Ceska' hoonde het luiterantje. „Neen, we tanken en proberen re gelrecht door te rijden naar de rens" besliste de generaal bitter. jLIet echtpaar op de weg achterge- bleven, stond het dansende rode achterlichtje van de v/agen na te kijken. Eenmaal aan de donkerte gewend, konden zij de hurkende schimmen van de huizen onderscheiden. Het was zeer stil rond de huizen en over de zwarte aarde^ die overwulfd werd door een zilveren schemering van sterren, die in flonkerende diaman ten raar de vage horizon dropen. „Het uur is gekomen beste man" - zeide vrouw. Rillend sloeg ze de kraag van haar mantel op. „Maa" O. I... Heer zal ons niet in de steek laten We zullen wel ergens onder dak vinden." Zij gingen een hekje binnen, een tergend-knersend grintpad op en belden aan een huisdeur. Zij luister den. Zij hoorden niets. „Alles slaapt" zei de man hol. ,Een volgend adres." Weer een hekje, weer een grintpad. Een verlicht venster onder het dak maar toen hun voetstappen over de kiezels kniesterden, werd het licht uitgeknipt. Zij stonden voor de deur en hcorden een ademhaling maken. ..Doe open, ter liefde Gods" riep de man, en tikte bescheiden op het j het is verboden vreemdelingen on derdak te geven!" mompelde hij hoofdschuddend, terwijl hij het glas neerzette. De vier boerenknechten hadden in tussen de kaartpot bij elkaar geteld. „Kastelein" sprak er een namens allen „geef deze mensen wat ge vulde koeken. Wij betalen!" „Maar ik heb wel wat geld bij me" zei de arbeider. Daar wilden zij niet van hoi en. Het was en oieef voor hun rekening. „Probeer het maar eens verderop een onderdak te krijgen" rieden ze aan. „Bij ons ligt alles op een oor en we krijgen toch al op ons baatje." „Ik zal uw vriendelijkheid niet ver geten" zei het vrouwtje. Rinke lend viel de deur achter hen dicht. ytij sloften gearmd het dorp in twee zielige zwarte mensjes on der de pralende pracht van Gods hoge schepping. Zij probeerden hier, zij probeerden daar. Dichte deuren. Blaffende ket tinghonden. Nijdige snauwen door half-geopende raampjes. „Ik kan n:et meer" zuchtte het vrouwtje „ik kan niet meer". „We worden aan ons lot overgela ten' zei de arbeider nors. Een wilde wanhoop v/oelde in zijn ge moed. Er waren honderden bedden in het dorp, honderden warme kachels. „Men zegt, dat er geen God is, Maria, en roms zou een mens ertoe komen. Waar zijn nu al die schone beloften van koningskroon en heerschappij. Zou God u verlaten hebben?" „Heeft Hij Abraham niet tot het uiterste beproefd in diens enige zoon?" verweerde vrouwe Maria zacht „Moest Jozef niet weekla gen in een hongerput? Wat God doet is wel gedaan. Mij geschiede naar zijn woord". „Je bent de gezegende onder de vrouwen, maar ook de meest ver latene, Maria". Er klonk onver holen bewondering in zijn stem over zoveel Godsvertrouwen. „Ik ben maar het dienstmeisje van God." zei Maria zachtjes. „En strajes zijn moeder". „Mijn Heer en mijn God. mijn Zoon en Verlosser!" zuchtte Maria en zakte uitgeput neer tegen de borst van haar bruidegom. zijn sterke werkmans-armen droeg hij haar van de weg af een hek binnen. In zijn radeloosheid drong het niet O1 tot hem door, dat de nachtelijke om geving verlicht werd door een klare schijn, helder als de morgen, wanneer de zon zich boven de kim gaat ver heffen. Maar Jozef zag de schuur, een bouwsel, wat boeren een til noemen: een hooiberg, met daaronder een stal. „Een schuur, Maria!" en de goe de man juichte, alsof hij een paleis gevonden had. „Mijn ziel prijst hoog de Heer prevelde zy. Hij rukte de deur open, een warme as^rr. sloeg naar buiten, met snuivend gerucht en rammelende kettingen van koeien, die uit hun rust oprijzen. In de onwezenlijke klaarte zag hij de drie koeien-koppen met rollende ogen boven hun voerbak naar buiten kijken. Hij zag ook de hoop hooi. die op de vloer was neergegooid, voer voor de volgende dag. Hij liet zijn tengere vracht van zijn armen glijden en schikte het hooi rondom haar „Hoe is 't?" vroeg hij zich ver heugd en bezorgd over haar heen buigend „Ligt het hooi zacht?" „Hij die machtig is heeft grote dingen aan mij gedaan" sprak zy dankbaar. „Een zacht bed en een warme stal. wat kan een mens nog meer verlangen. Het is, mijn goede Jozef, of de hemel opengaat". Het schoot Jozef te binnen, dat de plunje-zak nog op de weg lag. Hij sloot de staldeur achter zich en ver bazing overviel hem. Had hij licht aangestoken in de stal-lantaarn, die aan de zolder hing? Waarom was het zo helder om hem heen. Hij stond met open mond te staren en keerde op zijn schreden terug. „Maria" zei hij. de klink van de deur lichtend „Het is overal licht in de duisternis". Maria hoorde het niet. Zij had haar hoofddoek afgenomen en knielde op het hooi. de armen uitgestrekt in geestverrukking. „Dauwt, hemelen, dauwt bewogen haar lippen. Behoedzaam liet Jozef de klink neer en ging op zoek naar de plunje- zak. jT\e stal, waar Jozef Maria had bin- nengedragen, was eigendom van een boer, die zijn huis meer aan de weg had. 's Avonds toen de boer ging afstallen had hij, v/at nooit zyn ge woonte was. een duig hooi klaar ge legd. Dat had hij gedaan met een zegevierend gevoel. „Ze kunnen me nog meer vertellen" zei hij tegen zijn vrouw, toen hij op kousevoeten weer in de huiskamer terugkeerde „Maar Zond2g blijft voor mij Zon dag. wat de hoge Moskouse heren ook beweren en regeren. Ik heb alvast hooi afgegooid voor morgen." „Pas maar op" zei de boerin onder het lamplicht, terwijl zij aan dachtig voortging met kousen stop pen „Ze liggen overal op de loer. Waarom heb je op de markt geen koe bij gekocht? Er is een plaats open op stal". „Dat is zo vreemd gegaan vrouw", zei de boer „Ik had al gedon gen en het was niet te duur, toen iemand in mijn oor blies: „het is een koe van een boer. die naar Siberië is gestuurd" Toen ben ik met een huichel-smoesje doorgelopen". „Je bent toch een echte Joris Goed- bloedt!' had de boerin geantwoord, terwijl ze haar man goedig aan keek. Nu lagen zij in het echtelijk bed en konden de slaap niet vatten. Plotseling gaf de vrouw een gil en zat recht op in de kussens: „Mijn God. v/at een licht buiten. De til staat in orand!" Maar tezelfder stond golfde een vloed van licht de slaapkamer binnen en een stem. juichend als een trompet, zong uit het licht: Zie, ik breng u een grote vreugde, die voor het gehele volk is bestemd. Zo even is in uw stal geboren de Zoon van God. Venite adoremus! Kom, ga Hem vlug aanbidden". En de stem verdween. Zij sprongen uit bed, sloegen de dekens om zich heen en snelden naar buiten, blootshoofds, op hun blote voeten. „In de til" schreeuwde de boer. Ja, in de til bij de koeien!" schreeuwde de boerin terug. Struike lend over hun deken-mantels, hun tenen stotend aan de hard-bevroren grond repten zij zich voort. Zij wer den aangezogen door het licht dat in een brede baan uit de hoogte dei- hemelen neersidderde en rond de stal zich plooide en vouwde en weer jubelend en zingend opstoof als wie rookwolken van licht en louter licht. Buiten adem kwamen boer en boerin aan de stal. De deur stond open en ze liepen zo maar binnen „we waren de kluts kwijt", vertelde de boerin achteraf. Zij zagen een vrouw in een donker-rode jurk op het hooi zitten: als op een troon. Zij zaeen een stevige arbeider, die in gedachten verzonken staarde naar de voerbak. Toen zagen ze het kindje in de voer bak. sluimerend in een holletje van hooi. En zij vielen op hun knieën neer en bogen hun hoofd tot het de grond raakte. Waar is het? Waar is het!" werd er buiten in de verklaarde nacht geroepen. Stemmen liepen door elkaar, mannenstemmen, vrouwen stemmen. Nieuwsgierige hoofden, zoekende ogen kwamen rond het deu-gat kijken, en zodra zij de sla pende baby aanschouwd hadden, knikten hun knieën en bevangen van eerbied, zegen zij aanbiddend neer. De kastelein was er, die een dronk water niet geweigerd had, de vier boerenknechts, die op gevulde koeken hadden getracteerd. Zij waren ieder door de engel uitgenodigd; hadden hun vrouwen en kinderen meegeno men en hun buren uit bed geklopt en hals-over-kop. hollend en dravend of er brand was, waren zij op licht schijn afgegaan. „Mijn Joris Goedbloed" fluisterde de boerin, die gastvrouw was ge worden van het heilig gezin, toen zij om plaats te maken voor de op- dringenden, buiten de stal stonden. „Het ligt op de open plaats van je niet gekochte koe". „En op mijn Zondagshooi" zei de boer trots „Hoe bestaat 't!" I angs de weg buiten Ceska stond een wagen met gedoofde kop lampen. Drie donkere schimmen scharrelden er razend en tierend om heen. „Ik kan niet ontdekken, wat er hapert" zei de luitenant met een gesmoord buiksprekers geli^l. Hij stond voorover onder de opge slagen motorkap te morrelen. „Of interesseert het jullie niet meer" viei hij woedend uit. Maar Igor en de generaal staarden in sprakeloze verbazing naar de wuivende en in statige dans bewoger lichtzuil boven Ceska een iichtglans zacht en teer. maar zo he., dat de sterren ver bleekt waren. De luitenant keek op van zyn prutserij en een verwensing ver stomde in zijn mond. „Koor!" fluistere Igor. De golvende gordijnen van licht zongen in de stilte van de nacht, nu eens wegdwalend en verijlend, dan weei aanstoimend als een millioenen- voudig zege-koor, dat de zwijgende aarde omhelsde en opvoerde in feest- gejubel. „Ere aan God vrede op aarde" slikte hei luitenantje zijn ontroe ring weg „Laat Herodes in zijn paleis het maar niet horen". „Het wordt zo licht om ons heen" zei de generaal. „Kijk nog eens naar de motor." „Maar hoe kan dat moertje los gewurmd zijn?" vroeg de luitenant, die bij de schijn van het onwezeniijke licht zich weer over de motor boog. Hij keerde de wagen en, alsof het iets vanzelfsprekends was, holderbol- derden de officieren terug in de ricüting van Ceska, aangetrokken door het licht, dat in de duisternis scheen. |"\e komst van de grijze, glanzend- gelakte v/agen. die met gedoofde lampen voor 't stalletje reed verwekte een paniek onder de biddende boe ren. „We zijn verraden!" krijste een vrouwer.-stem, en aangegrepen door ontzettende angst, vluchtte men naar alle kanten heen, struikelend, vallend, opstaand. De drie officieren hadden het niet in de gaten, verslongen in het licht waaruit een stem aanzegde: ,.Ge zult een kindje vinden. Dat kindje is God geboren om te sterven voor het heil der mensen." En met een jui chend. „Alleluja!" flitste de engel van hen weg. Met drieën stapten zij statig en stram in gelijke pas naar de open staldeur, de donkere reus Igor, het korte generaaltje en de lange luite nant. Zij klakten de hakken tegen elkaar en bi achten de hand salué- rend aan hun muts. „Igor. jij het eerste" duwde de generaal. Zijn muts op de grond smijtend, trad Igor naar binnen. De twee anderen zagen, hoe hy hen verwonderd wenkte. Zij namen hun mutsen af en bleven als aan de grond genageld staan. Op een hooi hoop zat het vrouwtje, dat zij in hun wagen hadden opgenomen, en naast haar stond de werkman. Mqria had haar slapend kindje in do armen. Zij keek de drie, met ridderorden ge tooide officieren moederlijk aan en kon een glimlach niet onderdrukken. Want de drie mannen steeg een blos van verlegerheid en schaamte naar de wangen. Als op een onhoorbaar bevel ruk ten zij hun gouden en briljante on derscheidingstekenen af en legden ze aan de voeten van Maria. En neer knielend aanbaden zij het kind en smeekten sprakeloos om vergeving. In het warm-gestookte wachtlokaal zaten in keurige, jachtgroene uniformen en glanzend gepoetste kaplaarzen de mannen van de volks- politie vol verering naar een vijf maal levensgroot portret van Hero des te kijken. Tot een telefonische mededeling bij het aanbreken van de moigen gelastte op te breken. De overval was mislukt. De officieren waren ontsnapt- Er waren geen na dere orders „Niets bijzonders" in Ceska?" werd aan de andere zijde van de lijn gevraagd „Niets bijzon ders Goede morgen kameraad." v. P.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1949 | | pagina 15