EEN HALVE EEUW IS 5)e Ocoanó&eóiifgitify in 1898 dom JConingin WMAeünina 1898-1948 ZATERDAG 5 JUNI 1948 DE LEIDSE COURANT TWEEDE BLAD PAGINA 1 Ontevreden autorijders HET ZONDAGS-VERBOD EN DE WEELDEBELASTING Op de jaarvergadering van de K.N.A.C. werd bij de rondvraag uit de boezem der vergadering vooral critiek geoefend op de voorgestelde weeldebelasting op auto's ei\ op het instituut dec Zondagsrijvergunnin gen. Wat de weeldebelasting betreft zou de toe&tand ingeval van aanne ming zo worden dat bij aankoop Van een nieuwe auto ongeveer vijf tig percent aan belasting zou wor den geheven, wat een wanverhou- ding zou zijn, te mper daar in ver reweg de meeste gevallen de auto bezitters niet voor hun plezier rij den maar voor de uitoefening van «hun beroep. Geprotesteerd moet worden tegen de opvatting als zou een auto een luxe betekenen. Tevens laakte een der aanwezigen onder betuigingen van instemming het werk der verkeersinsjiecties die hij het liefst afgeschaft zou willen zien aangezien er toch slechts zeer weinig wagens worden toegewezen, zodat het altijd door deze ambtelijke instanties aangevoerde motief van drukte een dooddoener moet heten, terwijl men vaak bovendien nog op onhebbelijke wijze wordt te woord gestaan. Te denken geeft het feit, dat steeds vrijwel nieuwe wagens te koop zijn, zij het tegen exorbitante prijzen, waaruit blijkt dat tal van toewijzingen zijn verleend aan men sen die eigenlijk geen nieuwe wa gen nodig hadden. Een ander lid was het echter niet eens met deze aanval op de verkéersinspecties. De voorzitter jhr. nrr. Smits van Oyen verklaarde dat de toestand pas goed zal ?ijn wanneer de auto's worden vrijglgeven. Hij zag er wei nig heil in zich thans over deze kwestie tot de minister te wenden, aangezien de verkiezingen voor de deur staan. Zodra die achter de rug zijn zal het bestuur contact moeten zoeken met de minister. Het meest urgent is evenwel de kwestie van de weeldebelasting, waarvan de in voering voorkomen rhoet worden. De vergadering besloot aan het bestuur opdracht te geven zich tot de regering en het parlement te. wenden met het verzoek dit belas- tingontwerp in te trekken c.q. niet goe<^ te keuren. Inzake de Zondagsrijvetguhningen meenden verschillende leden dat deze voor vele autobezitters een on billijkheid inhouden. En dan vooral voor de minder gefortuneerden want wie wel gfeed bij kas is kan immers toch op Zondag rijden.door een taxi te nemen. Teneinde het plezierrijden' te be moeilijken zou een oplossing hierin kunnen bestaan dat op Zondagen de henzin everkoop werd stop gezet, wat tevens het voordeel mee zou brengen dat het aan buitenlandse automobilisten onmogelijk werd ge maakt op Zondagen in Nederland benzine in te slaan en die nret zwart gekochte guldens, te betalen. Besloten werd dat het bestuur zich tot de regering" zal wenden met verschillendesuggesties strekkende tot opheffing van het Zondags-rij verbod. Behalve een verbod voor benzinieverkoop op Zondagen zoii ook een regeling kunnen worden getroffen volgens welke een op die dagen rijdende automobilist bij controle zou dienen te bewijzen dat hij zijn wagen gébruikte in een werkelijk geval van noodzaak en niet voor zijn genoegen. VOORTZETTING TRIBUNAAL ZAKEN. In verband met de voortzetting van tribunaalzaken, nu de tribunaals zijn opgeheven, zijn tpt kantonrech- „ter-plaatsvervangers benoemd in het vroeger tribunaal Den Haag e.o. mr. A. W. J. van Vryberghe de Coningh, mr. E. G. Bisselick, mr. H. Anema, en voor de Leidse zaken mr. de Ruyter de Wil^t. PROCLAMATIE EN KLOKGELUI NU DE DATUM van de inhuldiging van H. K. H. de Prinses-Regentes als Koningin Ju liana is vastgesteld, moge herinnerd worden aan die dag, straks vijftig jaar geleden, 6 Septem ber 1898 toen haar koninklijke moeder in de Nieuwe Kerk te Amsterdam is ingehuldigd. Op 31 Augustus van dat jaar had H. iM. Ko ningin Wilhelmina bij het bereiken Van de acht tienjarige leeftijd de regering aanvaard. Zij vaardigde daarbij de volgende proclamatie uit: „Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Ko ningin der Nederlanden, Prinses van Oran- je-Nassau enz. enz. enz. Aan mijn volk. Op deze voor u en mij gewiqhtigen dag gevoel ik mij gedrongen eenige woorden 'tot u te richten. Allereerst een woord van warme dank baarheid. Sedert mijn vroegste jeugd hebt gij mij omgeven met uwe liefde. Uit alle deelen van het koninkrijk, uit alle kringen der maatschappij, van ouden en jongen, ontving ik steeds de treffendste blijken van gehechtheid. Nadat mijn beminde vader mij was ontvallen, werd al uwe aanhankelijkheid aan mijn stamhuis op mij overge bracht. Thans nu ik gereed sta de schoone, doch zware taak, waartoe ik geroepen ben, te aanvaarden, gevoel ik mij als gedragen door uw trouw. Ontvangt mijnen dank. Hetgeen ik tot dusver mocht ondervinden liet onuitwisch- bare indrukken bij mij na. Het is mij een waarborg voor de toekomst. Mijn innig geliefde moeder, aan wie ik onuitsprekelijk, veel Ver schuldigd ben, gaf mij het voorbeeld van een edele en verhevene opvatting der plichten, die op mij rusten. Ik stel mij tot levensdoel dat' voorbeeld na te volgen, te regeeren zooals van een vorstin uit het Huis van Oranje wordt verwacht. Aan de Grondwet getrouw wensch ik den eerbied voor dén Nederlandschen naam en de Nedèrlandsche Vlag te bevestigen. Ik wensch bij het opperbestuur over de be zittingen en koloniën in Oost en West rechtvaardig heid te betrachten en naar mijn vermogen'bij te dragen tot verhoging van uw gees telijk en stoffelijk welzijn. Ik hoop en verwacht, dat uw aller steun in welken ambtelijken of maatschap- pelijken werkkring binnen of buiten het koninkrijk gij zijt geplaatst mij daarbij nooit ontbreken zal. Op God vertrouwende en met de bede, dat Hij mij sterke, aanvaard ik de regeering. Lasten en bevelen, dat deze proclamatie in de Staatscourant en het Staatsblad op genomen en ter plaatse, waar zulks gebrui kelijk is, aangeplakt zal worden. Gedaan te 's-Gravenhage, op heden den 31sten Augustus 1898. WILHELMINA". Op 5 September 1898 had H. M, Koningin Wil helmina haar plechtige intocht in Amsterdam gehouden. Op 6 September geschiedde üe inhul diging. Op die dag hadden zicli reeds te kwart over tien in de Nieuwe Kerk ve'rzameld de le den van de Staten Generaal met de griffiers en de commiezen-griffiers der beide Kamers. Mr. van Naamen van Eemnes presideerde de Verenigde Vergadering van Eerste en Tweede Kamer: hij deed voorlezing geven van het Ko ninklijk Besluit van 5 Augustus 1898, waarbij H. M. de Koninigri-Regentes de Staten-Generaal had bijeengeroepen ter plechtige beëdiging van H. M. Koningin Wilhelmina. Toen de ministers, de leden van de Raad van State, de leden van het corps diplomatique, de vorstelijke genodigden en een deputatie van In dische vorsten hadden plaats genomen deed H. M. de Koningin-Moeder haar intrede in het kerkgebouw. Om elf uur begaf H. M. Koningin Wilhelmina zich-in plechtige stoet te voet van het paleis op de Dam naar de Nieuwe Kerk. Zodra zij het pa leis verliet viel het eerste kanonschot van de sa- luutbatterijalle klokken van de hoofdstad en. de Amsterdamse carillons mengden hun klan ken in het algemene feestgerucht. Begeleid door de leden van dé commissie van ontvangst betrad Koningin Wilhelmina, die de hermelijnen riante! en de diadeem als de teke nen van haar koninklijke waardigheid droeg, het kerkgebouw. Voor het koperen koorhek was de troonzetel geplaatst, welke ook bij de inhuldiging van ko ning Willem II en koning Willem ni was ge bruikt. Voor de zetels, waarop de beide* vorstinnen plaats namen, lagen op rood fluwelen kussens de kroon, de scepter, de rijksappel en de grond wet. Ter refchterzijde stond vice-admiraal P. ten Bosch met de standaard van het Koninkrijk en ter linkerzijde de luitenant-generaal van het Nederlands-Indische leger,. K. van der Heyden. Alvorens de eed op de Grondwet af te leggen hield de jonge Koningin de volgende toespraak: „Mijne heéren, leden der Staten-Generaal. Reeds op jeugdigen leeftijd heeft God mij door het overlijden van mijn onvergetellj- ken vader tot den troon geroepen, dien ik onder het zoo wijze en zegenrijke regent schap mijner'innig geliefde moeder beklom. Na de vervulling van mijn achttiende le vensjaar, héb ik de regeering aanvaard; mijne proclamatie heeft dit aan mijn dier baar volk bekend gemaakt. Thans is de ure gekomen, waarin ik mij, te midden van mijn trouwe Sfatcn-Gene- raal, onder aanroeping van Gods Heiligen Naam zal verbinden aan het Nederlandsche volk, tot instandhouding van zijn dierbaar ste rechten en vrijheden. Zoo bevestig ik heden den hechten band, die tusschen mij en mijn volk bestaat, en wordt het aloude verbond tusschen Neder land en Oranje opnieuw bezegeld. Hoog is mijn roeping, schoon de taak, die Qod op mijn schouders gelegd heeft. Ik ben gelukkig en dankbaar, het voik van Neder land te mogen regeeren, een volk klein in zielental, doch groot in deugden, krachtig door aard. en karakter. Ik acht het een groot voorrecht, dat het mijn levenstaak en plicht is, al mijn krach ten te wijden aan het welzijn en den bloei van^mijn dierbaar vaderland. De woorden van mijnen beminden vader maak ik tot de mijne: „Oranje kan nooit, ja nooit genoeg voor Nederland doen". Bij de vervulling van mijne taak heb ik uwe hulp en medewerking noodig. Mijne heeren leden der volksvertegenwoordiging: ik ben overtuigd, dat gij mij die in ruime mate zult verleenen. Laat ons samen arbeiden voor het geluk en den voorspoed van het Nederlandsche volk. Dat zij ons aller levensdoel. God zegene uwen en mijnen arbeid, dat hij strekke tot heil van ons vaderland". Hierna legde H. M. de volgénde eed af: „Ik zjveer aan het Nederlandsche volk, dat ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer, dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn ver mogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de rechten van al mijn onderdanen zal be schermen en tot instandhouding en bevor dering van de algemeene en bijzondere wel vaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten te mijner beschikking stellen, zoals een goede koning schuldig is te doen. Zoo waarlijk helpe mij God almachtig." Kroningsplechtigheid van H. M. de Koningin in de Nieuwe Kerk te Amsterdam Uitvoer van groenteii en fruit in 1947 niet ongunstig Hel kevertje moet dood Aan het jaarverslag van het uit- voer-controlebureau voor tuinbouw producten over 1947 is het volgende ontleend: Op 31 December 1947 bedroeg het aantal aangesloten exporteurs 729 en het aantal erkende veilingen 165. De totale uitvoer van groanten, fruit en aardappelen-is in 1947 be langrijk groter geweest dan in 1946. Wij exporteerden ruim 239.000 ton tegen 148.000 ton in het voorafgaan de jaar. In 1947 zijn o.m. uitgevoerd alles in kg.): Vr. aardappelen 9.742.386, Appelen 4.359.408, Bloemkool 1.837.928, Bonen 2.451.098. Druiven 4.845.419, Komkommers 8.344.156, Rodekool 6 048.992, Savoyekool 15.0.33.637 Wittekool 19.884.972. Koolrapen 10.473.131, Kroten 7.033.637. Meloenen 2.245.037, Bre^kpeen 13.798.058, Waspeen 2.458.191, Peren 15.032.736, Sla 3.502.868, Spitskool 1.671.985, Spruiten 1.020.301, Tomaten 14.996.80J, Uien 8$.695.776. Over het algemeen genomen heb ben wij, gezien de nog allerminst nor. male omstandigheden over de resul taten van onze export geen reden tot klagen. Wij blijven echter het gemis voelen van het ontbreken van af zetmogelijkheid naar onze oosterbu ren. Thans staat onze uitvoer prac- tisch op één kaart en dit is n<>g niet eei^ een sterke troef. De economische toestand van Engeland toch is zwak en er hangen onze export, dat heeft 1947 wel bewezen, onverwachte on gunstige maatregelen boven het hoofd, die tot grote onaangename verrassin gen kunnen leiden. De maatregelen door Engeland ge nomen tot wering van het colorado kevergevaar, zqn en blijven voor on ze export een ernstige handicap* en belemmeren de uitv^T- v— of geheel of gedeeltelijk. Een Engelse commissie heeft zich hier te lande in het afgelopen jaar op de hoogte ge steld hoe wij de bestrijding van de coloradokever hebben aangepakt en wij kunnen niet aan de indruk ontko men, dat bij deze commissie zich een gunstige mening te d!en aanzien moet hebben gevormd, hetwelk ons doet hopen of een preferente behandeling van de invoer van onze groenten in 1948. Ondanks het feit, dat er van ver schillende zijden bij herhaling met nadruk op gewezen is, dat de enige kans voor onze tuinbouw gelegen is in het produceren van kwaliteitspro ducten, schijnt' bij velen nog de ge dachte te leven, dat het er niet zo precies óp aankomt. Zien wij op de buitenlandse mark ten de producten van onze concurren ten, dan kunnen wij daaruit lering trekken en constateren, dat alleen het beste maar goed genoeg is. Het afgelopen jaar is voor de ver zending der producten niet ideaal ge weest. Houdt men bovendien hierbij rekening met de nog onvoldoende transportmiddelen dan zal het duide lijk zijn, dat onze producten meerma len in een ongewenste toestand op de markten aankwamen. De bedoelde transportmiddelen, zijn de zeeschepen die de diensten op En geland onderhouden. Meer dan ooit hebben wq het „afgelopen jaar be hoefte gehad aan geventileerde rui men. terwijl slechts een enkel sChip ons deze zoo dringend noodzakelijke service kon bieden. Dit is aanleiding geweest de betreffende rederijen in een vergadering bijeen te roepen en hen voor te stellen in de'schepen, die regelmatig groenten en fruit vervoe ren, een ventilatiesysteem aan te brengen. Over het algemeen ziet men bij de reders het nut van ge ventileerde ruimen wel in en er is besloten, dat door hen met deskundi gen overleg zal worden gepleegd en een project gemaakt, waarna zal wor den bezien of de kosten niet te hoog zijn om dit uit te voeren. EEN ROMAN VAN HET WOUD Paul Keiler 39) De twee honden slapen van 's mor gens tot 's avonds en van 's avonds tot 'smorgens. Dergelijk tuig wordt gemeenlijk; twaalf jaar oud. Van die levenstijd verslaapt het er elf. Waar voor komt het eigenüijk nog op de wereld!? Als 'n dergelijke, niet overmatig interessante overpeinzing me op een gegeven moment al te zeer ergert, geef ik de honden een bad. Die ge beurtenis voltrekt zich in de hof in een badkuip. Dat brengt altijd een heidens spektakel mee; want zodra merken de honden dat vrouw Sturz de kuip naar buiten draagt, of ze zijn .verdwenen. Dan begint er een ge zoek en gejaag, waarbij vrouw Sturz zo te keer gaat, dat ik mij voor de buren geneer. De poedel wordt altijd het eerst gevangen. Sidderend a's een espen blad zit hij.in de kuip, laat zich met warm water inzepen en vervolgens met een koel stortbad jifwassen. Dat stortbad breng ijc eerst gewetensvol op temperatuur: 20 graden Celsius. Vrouw Sturz, dat gevoelloze schepsel denkt er niet aan de thermome^r te halen, ze wil de gieter eenvoudig uit de pomp vullen. Nu, dat praat ik haar energiek uit het hoofd. De taks vangen we later en dik wijls ha'emaal niet. Hij is heftig anti-borstel. Terwijl de poedel na het bad goedmoedig met zijn lange rode tong mijn natte broek belikt, trekt de taks een allernijdigst gezicht, ne geert me en spreekt om zo te zeggen in geen drie dagen meer een woord tegen me. Maar na het bad rennen beide hon den als bezeten in het rond en wen telen zich in het stof, met het ge volg dat de hele behandeling wat haar zindelijkheidsdoel betreft, eigenlijk overbodig is geworden. Timm heeft me een brief geschre ven. Hij bedankt -voor al het goe de, dat hij van mij heeft ontvangen en vraagt me vergeving, dat hij ge vlucht is. Maar hij kon niet anders aangezien hij de liefste mond ter wereld een smadelijke verdenking tegen hem had horen uitspreken. In de „Woudibode" verschgen een ge dicht „Aan de Trouweloze", een uit werking van de gedachte, dat alleen een grenzeloos vertrouwen het fun dament der liefde is; het eindigde: „Zonder schuld en zonder wroeging zwerf ik thans de wereld door; ondervindt nu trouweloze, hoe mijn heengaan u doorboort." Het ggdicht was ondertekend met Max Timm, Berlijn. Mieltje had toen op goed geluk een wanhopige brief gestuurd aan Max Timm in Ber lijn en op een goede dag een onbe schofte v briefkaart teruggekregen met de mededeling, dat de afzender ijzergieter was, vader van een ge zin, en dat hij met dergelijke over spannen juffers ginds in de bossen niets te maken had. Emilia's harte- kreet was dus aan een verkeerd adres terecht gekomen. Onze postbode had de-kaart uit het hoofd geleerd en de inhoud overal rondgebazuind. Met het gevolg, dat Mieltje ziek werd, en al was zij dan niet zoals Maaltje snikkend vertelde het slachtoffer van een dodelijke zenuwkoorts, zij verkeerde toch in een deerniswek kende toestand. Stralende zomertijd. De wereld vol weelde en overvloed. En mensen harten, die pijn deden. Ik maakte me intussen weinig zorg over die onheilen en smarten; ik hield het met de zon. Ik houd van haar gulden pracht meer dan van al het geschapene. Als kind lag ik dikwijls in de vreide door een zwart gemaakt glas naar de zon omhoog te turen. Ik was er vast vftn over tuigd, dat de zon in de hemel koi) kijken, waar vader en moeder waren en ik wilde weten, hoe zij er uitzag, daar zij toch getuige was van het schoonste dat er bestond:, de hemel en mijn ouders. Van alles, wat ik op school hoorde had niets me zozeer getroffen als de bijzonderheden over de zon, haar grootte, haar verre af stand e# hoe zij met haar gloed al het levende .op aarde voedde en in stand hield. En ook: hoe eens dit on metelijke hart uit zou doven en hoe dan alle aardekinderen zouden moe ten sterven:, de mensen, de dieren en de planten. Later, toen ik een grotestadsleven leidde, zag ik de zon zelden. Het to neel houdt van lamplicht: zowel het toneel van de schouwburg als de comedie van het gezelschapsleven.' En daar toefde ik altijd, en overdag sliep ik. Alleen als ik te moe werd, vluchtte ik naar een zonnig strand en zocht daar met andere zieken het troostvolle licht der gulden moeder. Thans nu ik 'n stille Hubertus ben geworden, staar ik dikwijls naar de sterrenhemel. Ik heb me enige boe ken aangeschaft, kleine populaire en practische werkjes, waarmee ik me gemakkeüjk aan de hemel oriën teer; want op de duizend ontwikkel de lieden zijn er misschien precies twee, die iets van het zilveren won derrijk boven hun hoofd afweten. Wanneer ik nu de bleke Plejaden beschouw of het schoonste hemel- kruis van Orion of andere vaste ster ren en we|t, dat het allemaal zon nen zijn, groter dan de onze en zo ver van ons verwijderd dat duizend lichtjaren voorbijgaan eer de stralen tot ons doordringen, dan sluit ik dik wijls verschrikt de ogen en houd ik, kind der aarde, me toch liever bij „mijn" zon, bij dit heerlijkste wonder der wereld. Dikwijls overmeestert me in deze zonnevreugde een diep verlangen naar liefde. Het beweegt zich steeds in dezelfde richting en sterft met het avondrood. Gedurende de koele nacht zit ik aan mijn piano of bij mijn boeken of staar dromend door het raam naar buiten over de ruisende wouden. De vorige Dinsdag is de rechts zaak tegen de oude Krügel voorge- weest. Ik heb het niet oveli: me kun nen verkrijgen, er bij tegenwoordig te zijn. Balthassar was jurylid. Bijna het hele dorp wendde zich toen tot hem om toegangskaarten, brandend van nieuwsgierigheid. -Hij heeft allen afgewezen. Hij heeft een plakkaat aan het brandspuithuisje laten aan brengen en daarin stond duidelijk te lezen, dat het een „onchristelijke schoftigheid" was, uit nieuwsgierig-* heid bij de veroordeling vaneen ge- meenWid tegenwoordig te' willen zijn; de mensen moesten maar lie ver aan hun oogstarbeid gaan, dat was nuttiger. Balthassar's ambtstijd is patriar chaal. Maar hij is toch een kapitale kerel. Ik ben blij, dat hij mijn vriend Is. Door Balthassar en ook door het verslag in de krant ben ik nu op de hoogte van het treurig verloop van het proces. De voorzitter heeft aan de 'hand van de resultaten, die het voor-onderzoek had opgeleverd, de oude Krügel over zijn schuld onder vraagd en Krügel heeft alles bekend BaHhassar had als gezworene van zijn recht tot interruptie rijkelijk en, zoals ik vermoed, in een enigszins ruwe vormj gebruik gen>aakt; hij had Jb.v. de aangeklaagde een oude „warhoofd" genoemd, die niet meer wist wat hij „daasde'.', zodat Bal thassar zich een scherpe terechtwij zing van de president op de hals haalde; deze'beweerde, dat de opwer pingen van mijnheer de gezworene slechts tén doel hadden de beklaag de in de war te brengen en .hem af te hoi^en van zijn loffelijke en hem slechts ten goede komend voorne men, zijn schuld te bekennen. „Ziet u," zei Balthassar, „dat heb ik niet op me .laten zitten; ik heb me het recht, om me als gezworene te laten gelden, niet willen laten ont nemen. Met het gevolg, dat er een heidense herrie ontstond. De orde van de Rode Adelaar krijg ik nu be slist niet. Maar dat hindert me nog altijd minder dan wanneer ze de oude Krügel onschuldig de kast in draaien, 'ik Heb Krügel wel nooit kunnen zetten, alleen al omdat hij in de moerashut wonde en het Do minium het proces tegen hem ver loren heeft. Maar daarvan is minder de oude Krügel dan wel MJzowski de schuld. Dat was onze advokaat, en hij was nu ook de advocaat van de oude Krügel. Mizowski is trouwens de advokaat van de hele gemeente; daarom wordt er bij ons nooit een proces gewonnen. Nu had die ke rel met z'n schilderachtige tabberd me toch moeten bijspringen, want hij zag dat ik zijn cliënt, de beklaagde wilde weerhouden dergelijke dwaze nonsens uit te kramen. Kun je den ken! De verdediger was het hele maal met de voorzitter eens. Toen was ik natuurlijk gesjochten en de oude Krügel eveneens. De officier van justitie, een jonge man, „bewees in een kranige redevoering", dat Krü gel de moordenaar was. Hij wierp echter de vraag op moord of dood slag? Nota bene, mij persoonlijk zou het volkomen koud laten of ik ver moord of slechts doodgeslagen. En fin, de officier vgfi justitie bracht dus het onderscheid tussen moord of doodslag ter sprake. Mijnheer Hu bertus doodslag is iets ander dan moord; dat is een spontane handeling tengevolge van een bepaalde ge moedsgesteldheid en voor doodslag kan je kop er niet aangaan. Daarop begavfen wij ons naar de raadskamer. Maar feerst kiek ik nog eens in de richting van de oude Krü gel. Die zat daar op de beklaagden bank als een hoopje ellende en be roerdigheid. In deraadskamer deed ik mijn standpunt gelden. Ik zei: (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1948 | | pagina 5