Peter van Straaten kreeg tekenen met de paplepel ingegoten
[inn luT~!;
II. ...«••IIWj
ZATERDAC
19 MAAüj
2005
E
B
Glimlachen
om een treurige grap
Peter van Straaten wordt op 25 maart 70.
De meester die niet zo genoemd wil
worden, krijgt tekeningen van eigen hand
voorgelegd. „Om de status van kunstenaar
ging het mij niet. ik wilde er echt geld mee
verdienen."
door Jos Bloemkolk ,0-
We beginnen bij het begin. De
oudst bekende tekeningen.
Dat stripje met die wolven
(1). Hoe oud was u toen?
„Ik moet zes zijn geweest. Die lettertjes
zijn van het leesplankje. Die had ik net
geleerd. Zie je, onder de 'f staat een raar
streepje, net als op het leesplankje, al zou
ik niet meer weten waarom dat was. Ik
gold op de kleuterschool als de tekenaar.
Het was een beetje gewoon in de familie.
Ik heb vier broers en ze tekenden alle
maal. Mijn broer Gerard is de beroemde
illustrator van de Kameleon-reeks. Het
werd erg gestimuleerd bij ons thuis. We
lagen altijd op de grond te tekenen."
Romantisch beeld, dat liggend tekenen.
Als jongen maakte u ook een logboek
waaruit uw liefde voor de natuur sprak (2)
„Dit is duidelijk van een foto getekend.
Marte Röling avant la lettre: tekeningen
van de lichtbak, wat helemaal niet erg is.
Ik vond de natuur geweldig, maar alleen
de vogeltjes. Van de plantjes wist ik niks.
Toen ik in 1973 in Giethoorn ging wonen,
irriteerde dat me zo dat ik een flora heb
gekocht om bloemen en planten te deter
mineren: Ik teken eigenlijk nooit vogels.
Peter Vos tekent ze graag. Ik vroeger ook,
als een bezetene. Nu alleen nog aan de
telefoon, als een soort droedel."
„Ook de natuur is een familietraditie.
Twee van mijn broers zijn vogelaars. Wij
kunnen eindeloos zeuren over vogels. Ik
heb jaren de verrekijker als bril gebruikt.
Pas op mijn achtste, op school, werd ont
dekt dat ik slechte ogen had. Op mijn ze
ventiende kreeg ik mijn eerste bril. Ik heb
een tijd op de tast geleefd. Bij de Slag om
Arnhem moesten we weg en daarna zijn
we het vergeten. Nou ja, ik had maar één
heel slecht oog. Dat is nu min-dertien.
Het andere was wel lui. Dat ik zo laat een
bril kreeg, was niet uit geldgebrek, maar
ook niet uit gebrek aan aandacht. Het
kwam er gewoon niet van."
Na uw tekenopleiding in Amsterdam
kwam u bij Het Parool terecht. Maar uw
eerste tekening, in 1958, werd geweigerd
(3). I
„LexMetz, mijn leraar aan de Kunstnij
verheidsschool, zei: 'Je moet zien dat je
bij een krant komt te werken*. Metten
Koornstra, die de aankleding van het
Boekenbal verzorgde, had assistenten no
dig, en als je dat werd, kreeg je een kaartje
voor het Boekenbal. Zo kwam ik aan een
kaartje. Metz stelde me op het Boekenbal
voor aan Theo Ramaker van Het Parool.
Ik sprak met Ramaker af een andere keer
in Hoppe een borreltje te dhnken."
„Ik was geen geoefende drinker en werd
mateloos dronken. Diezelfde avond belde
Ramaker me op. Hij zei: 'G;a maar naar
het Olympisch Stadion. Daar is een wie
lerwedstrijd bezig. Ga dat maar tekenen.'
Ik dronk acht koppen koffie om te ont
nuchteren en ik ging. Hij Vond de teke
ning te artistiekerig. En daar had hij gelijk
in. Niet echt journalistiek."
U zocht in het begin nog naar uw stijl. De
Elfstedentocht in 1963 is duidelijk nog
geen echte Peter (4).
„Ramaker zei dat ik eens moest kijken
hoe Jo Spier het deed. Ik dacht: wat een
gezeur, dan maak ik een Jo Spier. Rama
ker was dolenthousiast, toen hij die teke
ningen van de Elfstedentocht zag."
„Ik zat op de Kunstnijverheidsschool, wat
later de Gerrit Rietveld Academie zou
gaan heten. Officieel was die voor toege
paste kunst, maar ik was de enige die wil
de illustreren. De anderen gingen vrij
schilderen. Dat werd daar enorm gesti
muleerd. Ik wist nooit wat er op zo'n
doek moest. Ik vind schilderen afschuwe
lijk. Het wordt altijd een smeerboel met
die olieverf. Alleen aquarelleren ging wel
een beetje, hoewel dat eigenlijk moeilijker
is. (5)
„Wat smaak betreft, was ik blijven steken
bij de Impressionisten. Picasso ben ik pas
later een grootmeester gaan vinden. Maar
nog steeds zie ik veel aanstellerij in de
moderne kunst. Om de status van kunste
naar ging het mij niet. Ik wilde er echt
geld mee verdienen. Je doet iets wat je
leuk vindt en je verdient er geld mee. Dat
vind ik nog steeds een opwindend idee."
Eind jaren zestig, begin jaren zeventig,
bent u begonnen met de Vader Zoon-
strip (6), over een rechtse vader met zijn
linkse zoon.
„Ik ben er in 1987 mee opgehouden. Ik
wilde zo graag van ze af! Er valt weinig
aan te tekenen. Ik kon het op den duur
blind. Ik liet ook alle achtergronden weg.
Je komt zo veel te kort als tekenaar."
U illustreerde in de jaren tachtig de stuk
jes van Carmiggelt op zaterdag, Een zee
van tijd, maar toen hij daarmee ophield,
nam u ook het schrijven over.
„Ja, maar op een gegeven moment stelde
Lambiek Berends van Het Parool de ver
schrikkelijke vraag: 'Peter, wat vind je er
zelf van?' Hij zei ook: 'Moet dat nou elke
week, die ellende? Ik word er zo treurig
van.' Dat kwam hard aan. Ik kreeg er een
enorm writer's block van."
Daarna begon u met de cartoon Dagelijks
Leven (7). Dat is ook wat waard.
„Ik was ontzettend blij dat ik die cartoons
ging maken. Dat was echt iets van mezelf.
Zulke realistische tekeningen waren ne-
gentiende-eeuws: Punch. Toen ik ermee
begon, was het bijna verboden onder
schriften bij de tekeningen te zetten. Ik
vond het jammer dat dat verloren dreigde
te gaan. Peter Arno in The New Yorker
deed het. Dat moest terug in Nederland,
vond ik."
Laten we naar een treurige grap kijken (8)
„Dit is een van mijn lievelingscartoons.
Die melancholieke sfeer. Zo'n tekening
maak je niet elke week. Het enige wat we
nog doen is wandelen in dat treurige bos.
Een van mijn favorieten is ook een vrouw
die haar man omhelst in een achtertuin
tje in een nieuwbouwwijk: 'Wat zullen we
hier gelukkig worden, Jan'. Zó'n treurige
grap. Dat vind ik de leukste cartoons om
te maken. Mijn kracht ligt niet in de scha
terlach. Dat moet ik ook vergeten."
Hard lachen om uw cartoons komt echt
voor. Probeert u uw eigen melancholie te
bezweren met die tekeningen?
„Het is allemaal bezwering van leed dat je
zou kunnen overkomen en af en toe ook
overkomt. Ik kom soms zelf voor in een
tekening, ja. (9) Maar het is niet echt the
rapeutisch. Ik vind het gewoon leuk om te
doen."
U bent ook nog politiek tekenaar.
„Met die politieke prenten ben ik begon
nen uit een behoefte om eens wat te zeg
gen. Ik heb het heel moeizaam moeten
leren. Mijn irritatie was dat ik geen eigen
stijl heb. Dat vind ik niet zo erg meer.
Maar ik heb niet een echte stijl zoals Len
Munnik. Joep Bertrams heeft ook zijn ei
gen stijl."
„Lubbers vond ik een goede minister
president. Aan Dries van Agt had ik een
hekel. Die gaf de politiek echt een slechte
naam. Ga dan niet in de politiek, als je er
zo'n hekel aan hebt! Maar hij was wel
heerlijk om te tekenen (10). Lubbers ook.
Gerrit Zalm is niet te tekenen. Ik heb het
vaak gedaan, maar hij lijkt nooit. Wouter
Bos is ook waanzinnig moeilijk. Joop den
Uyl was heerlijk, Wiegel verrukkelijk. Jo-
zias van Aartsen gaat dan wel weer, met
die kuif."
Schrijvers zijn heel anders dan tekenaars.
Doordat u ook de auteur van Agnes (11)
bent, kent u beide groepen. Tekenaars
zijn hartelijker, socialer?
„Schrijvers, dat is haat en nijd. Bij stripte
kenaars was dat vroeger ook wel zo. Die
wilden allemaal een pagina in de Eppo.
Ordinaire tekenaars zoals ik hebben dat
niet. Tekenaars en muzikanten gaan ont
zettend leuk met elkaar om. We hebben
allemaal onze eigen plek, maar als er een
nieuwe bij komt, schuiven we op. Dat
vinden we juist leuk."
„Ik vind het een verrukking te praten over
welk pennetje je gebruikt. Er wordt ook
geroddeld, hoor: die en die kan nog geen
potlood vasthouden. Maar het blijft goed
moedig. Twee keer per jaar zien wel el
kaar: bij de uitreiking van de Inktspotprijs
en bij een jaarlijks diner in Kaatje bij de
Sluis. Het is een feest als we elkaar ont
moeten."
WOEVSIMC 16 WiVARI 1963
ELFSTEDENTOCHT?
.Vl'lh:
"Impressies van onze tekenaar Peter van Straaten. tijdens een tocht
Heitelén" in Het Parool, 16 januari 1963
'ah^EU/ktcte! of\A(*. \s~Musi PEftrtjae
,'é.n we. vvAMptiew
9F