Atjeh krabbelt op uit de puinhopen Zwaar getroffen Indonesische provi krijgt hulp uit de hele wereld ZATERDA 15 JANU/l 2005 Een inwoner van Banda Atjeh zoekt met een scootertje in het zwaar getroffen gebied naar bruikbare materialen. De tsunami die volgde op de zeebeving voor de kust van Sumatra heeft het noorden van het Indonesische eiland in diepe ellende gedompeld. In de provincie Atjeh kwamen naar schatting 130.000 mensen om, van wie pas de helft is geborgen. Dat drama wordt na ruim twee weken verdrongen door het leed van bijna een half miljoen mensen dat alles heeft verloren. Tekst: Theo Haerkens, Foto's: CPD/Phil Nijhuis e kunnen niets doen, we wf moeten wachten, net als de WÊ anderen hier'. Amin en zijn vrouw Halima schuilen onder luttele vier kante meters zwart landbouwplastic, samen met hun kinderen en nog een gezin. In to taal zijn ze met tien mensen. De grond sopt van de tropische hoosbuien die dagelijks gedurende enkele uren neer kletteren in Atjeh. Onder het afdakje staan alleen wat kookspulletjes, verder hebben Amin en Halima niets meer. Hun huis is weg. In een tent in een van de talloze opvangkampen wordt op primitieve wijze eten klaargemaakt. Overlevenden van de tsunami bekijken de schade aan hun huis na de ramp. „We krijgen elke dag rijst, eieren en mie, maar dat is te weinig. Olie en suiker moeten we zelf kopen. Geld hebben we niet", aldus Junaidi, die het woord voert voor de groep die ook twee kleuters telt. Zo vergaat het de meeste mensen in opvang kamp Lampeneurut rond een moskee in aanbouw in een buitenwijk van Banda Atjeh. Een groep kleuters wordt op het bordes ge vaccineerd tegen waterpokken. Een likje na gellak voorkomt dat ze twee prikken krijgen. Aan een zuiltje hangen de fotokopieën van portretten van Fitri Marya Anwar en Nurjan- nah Daud uit Siron en Birreuen, beiden ver mist. Jasni Surhasana uit Ujung Pancu is tevreden over het eten en de kleren die hij krijgt. Hij wil echter de tent uit die hij met negen ande ren deelt. „We zijn niet bang om terug te gaan, we wonen dicht bij de bergen, dat is veilig. We vragen Allah om dit niet nog een keer te laten gebeuren", zegt hij, „maar we moeten wachten, ik heb geen huis en mijn gereedschap is weg. Ik kan niet werken." De Indonesische regering beseft dat dit pro bleem niet snel is opgelost. Ze wil 24 tijdelij ke opvangkampen bouwen, voor 20.000 mensen elk. Over een maand moet iedereen in een houten barak zitten. „Ik ga ervan uit dat 450.000 mensen daar zeker een jaar wo nen", zegt minister van welzijn Alwi Shihab. Eind januari moeten ook de scholen weer draaien, al zijn er honderden verwoest en bi vakkeren ontheemden in de gebouwen die er nog staan. Er zijn schooluniformen nodig, leermiddelen en vervanging voor de ruim 1500 leerkrachten die sinds de ramp worden vermist. Niet iedereen staat te popelen om terug te keren. Veel ontheemden zitten bij familie, elders in het land. Nogal wat rijken zouden hun grond willen verkopen en nooit meer een voet in Atjeh zetten. Jongeren die hun familie verloren denken over een nieuw be staan, ver van hier. Winkelier Jamal in het dorpje Ajun wist maar net aan de klauwen van de dood te ontglip pen. Zijn huis is verwoest en zijn winkeltje ondergelopen. „Het water stond tot aan mijn heupen." Bang is hij niet. „Dit is mijn dorp", zegt hij in alle eenvoud. Jamal verkoopt alles van zeep tot koek en ei eren. Ook al zit de winkel nog vol slijk, de klanten verdringen zich. „De economie moet op gang komen", meent de winkelier en rekent een druipend pakje in plastic ver pakte biscuits af. „Ik moet geld verdienen, zonder betaling vooraf krijg ik niets van mijn leverancier." Ook in de stad gaan overdag mondjesmaat winkels en eethuisjes open, en 's avonds de warungs of eetstalletjes. „Ik kon net op tijd mijn voorraad op een hoog schap gooien toen het water kwam", grijnst Yulkifli voor zijn kledingzaakje. „We hebben de kleren niet hoeven wassen." Hij is de eerste in zijn straat, op de grens van het rampgebied, die zijn winkel heropende. „Ik kon maar net ontsnappen, maar heb ook m'n scooter nog weten te redden", glimt hij. De tegels blinken en de kasten tegen de Twee weken na de zeebeving liggen overal nog lijken langs de weg. muur zijn schoon geboend. „We hebben al tien klanten gehad. Jazeker, ze hebben ook dingen gekocht." Kleine scharrelaars kennen de harde wetten van de economie net zo goed en storten zich tussen de puinhopen op aluminium en an dere metalen. Er zijn ook lijkenpikkers be trapt op zoek naar goud en zilver. De meeste mensen die ternauwernood aan de tsunami ontsnapten hebben letterlijk niets meer. Het water verpulverde hun hui zen. De vloedgolf walste in een kwartier tijd een alleraardigste stad met veel groen en ruime lanen, plat. De ravage tart het voor stellingsvermogen. Op de parkeerplaats voor hotel Medan ligt het schip Ikan Terbang, Vliegende Vis, het meet een meter of twintig. De Atjeh-rivier ligt honderden meters verderop. Ook mid den in een winkelstraat, een paar blokken verder van de rivier, liet het water een schip achter. Van een huizenblok tegenover hotel Medan is de voorgevel weggeslagen, maar de bed den van Losmen Pacific staan nog keurig op hun plaats. Zo zijn er meer raadsels. De sportvelden van de stad zijn omgeploegd, maar het vliegtuig dat Indonesië zich kort na zijn onafhankelijkheid kon aanschaffen om dat de vrouwen van Atjeh hun gouden siera den inleverden, staat ongeschonden op zijn sokkel in het sportpark. Met man en macht wordt gewerkt aan het opruimen van die eindeloze ravage. Vijfhon derd man extra zijn deze week nog ingevlo gen om de tienduizenden lijken te ruimen die nu al meer dan twee weken in de tropi sche hitte liggen te broeien. Pas de helft van de slachtoffers zou zijn geborgen. Tientallen groepjes vrijwilligers - meest jon geren - trekken er 's ochtends op uit voor deze onaangename klus. Soms doen ze dat zelfs met blote handen. „Ik zou het niet doen", huivert een Franse arts, geroerd door hun inzet. „Ik probeer spullen en psycholo gische hulp te regelen. Dat hebben ze beslist nodig, dat beseffen ze zelf ook." Het aantal doden wordt officieel geraamd op 130.000, maar iemand rekent voor dat het er twee keer zoveel moeten zijn. Veel wegen in Atjeh zijn weer begaanbaar, al liggen aan weerszijden metershoge bergen hout, bomen en rommel. Steeds meer stra ten in de hoofdstad Banda Atjeh zijn ont daan van de dikke laag modder en slijk. Te kort aan brandstof is er niet meer: benzine werd zelfs niet duurder. Ook de telefoonver bindingen winnen aan betrouwbaarheid, er is drinkwater en stroom, al valt die nog da gelijks uit. Nu is het hulp uit de hele wereld die Atjeh overstroomt. In de stad liggen de ziekenhui zen vol en bezwijken nogal wat slachtoffers. Dokters en verpleegkundigen trekken naar nog steeds slecht bereikbare plaatsen als Meulaboh aan de westkust, waar de Indi sche Oceaan stukken weg opslokte en waar nog gebrek aan veel spullen is. De eilanden voor de kust zijn nog vrij wel onbe reikbaar. Ze ventig pro cent van de overleven den zou diar ree hebben, waardoor gevaarlijke ziekten op de loer liggen. Hulpgoederen komen met vliegtuigladingen en karavanen van vracht wagens de provincie in. Veel ligt nog in Jakarta en Medan omdat de capaciteit van de luchthavens te klein is. Nieuwe distributiecentra worden geopend. De donors zoeken naar een antwoord op corruptie, dat hier geen zorg is, maar een ge geven. Niet iedereen is onverdeeld gelukkig met de gulle hulp vanuit het Westen. Radicale mos lims zien die ondanks sussende woorden van de regering als een nieuw soort imperia lisme. Maar, zo weet een buitenlander die al decennia in Atjeh woont, „Atjeeërs zijn prag matisch. Ze aanvaarden de hulp, maar wil len baas blijven in eigen huis." Een van de vele kinderen in de opvangkampen voor de fers van de tsunami in de provincie Atjeh.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2005 | | pagina 6