Vroomheid en verbittering
Intense lotsverbondenheid
Zwartste jaar van t
oorlog bracht ook
nog kerkscheuring
Van saamhorigheid
bleef na de oorlog
weinig meer over
bij." Sanders weet nog dat zijn parochianen tegen hem
zeiden: kapelaan, pas toch op met wat u zegt. De deken
van Alphen was tenslotte ook onopgemerkt weggehaald,
'gewoon verdwenen'. „Waarom weet niemand, maar
waarschijnlijk omdat hij zich ergens over uitgelaten had.
In de Petruskerk in Leiden riep iemand tijdens de mis
ineens met harde stem: 'Geen dictator kan dit christen
dom van ons wegnemen!' Die man is gelukkig niets
overkomen. "In het verzet waren hervomden, gerefor
meerden en katholieken bereid hun verschillen tijdelijk
te vergeten. Toch was er - misschien wel onder invloed
van het gebrek - iets geks aan de hand met het oplevend
religieus gevoel. De kerkgangers verbroederden, ander
zijds kon de verdeeldheid juist oplaaien. „De tegenstel
lingen tussen hervormden, gereformeerden en katholie
ken waren voor negentig procent weggevallen", zegt
Stroo. „Niet dat ze nou bij elkaar in de kerk zaten. Maar
in het dagelijks leven stonden ze naast elkaar. Na de oor
log was dat alweer snel afgelopen. Ik ben zelf als her
vormde jongen in 1956 getrouwd met een gereformeerd
meisje: ik moet even niet meer denken aan de proble
men die dat gaf."
Niet alle gereformeerden hadden tijd om te verbroede
ren. Terwijl de bommen op Berlijn vielen, Amerikanen
ten koste van duizenden levens probeerden de grote ri
vieren over te steken, en de eerste hongerdoden vielen in
de Randstad, maakten gereformeerden zich druk over de
betekenis van de doop
en de 'veronderstelde
wedergeboorte'.
Het is een kwestie die zó
theoretisch is dat het
nauwelijks is uit te leg
gen, maar het leidde wel
tot een dramatische
scheuring. Over de vraag
hoe een van de meest
traumatische gebeurte
nissen in de twintigste-
eeuwse kerkgeschiedenis uitgerekend tijdens het zwart
ste oorlogsjaar kon plaatsvinden, verschillen de menin
gen.
Er is wel geopperd dat het juist door de knagende hon
ger was dat de gemoederen zo hoog opliepen. „Dan
hadden de zaken onder een gezellige maaltijd met een
goed glas wijn kunnen worden uitgepraat", schrijft jour
nalist Agnes Amelink in haar boek De Gereformeerden.
Ze noemt voorzichtig ook de mogelijkheid dat de kerk
strijd als bliksemafleider diende, of als excuus om maar
niet aan het verzet tegen de bezetters te hoeven mee
doen. „De Duitsers zouden, al dan niet bewust, de Vrij
making zelfs in de hand hebben gewerkt", suggereert ze.
Mevrouw J. Ouwersloot maakte de Vrijmaking mee als
jong meisje in Leiden. „Onze dominee was afgezet, zijn
eerste preek daarna staat me nog precies voor de geest.
Het was vreselijk, mensen keken elkaar opeens niet meer
aan." „De oorlog was een snelkookpan", verzucht Ver-
heij. „Enerzijds was de tijd tot stilstand gekomen. Ander
zijds versterkte het alles. Vroomheid, maar ook verbitte
ring."
24 DECEE
2004
De kerken zaten in de hongerwinter bomvol. De bevolking zocht houvast. Foto: Privébezit
De magen waren leeg, de kerken zaten
vol. Het jaar 1944 was een dieptepunt in
de geschiedenis van Nederland, maar een
hoogtepunt voor het geloof. In het heetst
van de oorlog vonden gereformeerden
zelfs nog de tijd voor een kerkscheuring.
door Sylvan Schoonhoven
I e wist niets meer zeker. Of de geallieerden van-
I middag kwamen of helemaal nooit. Of er iets te
90 eten zou zijn. Of het nog een graadje kouder zou
worden. Of je de ochtend zou halen. Alleen dat Hij voor
je zonden was gestorven, dat was zeker."
P. Verheij (84) zat toch al nooit lekker op de hardhouten
kerkbanken, maar tijdens de vreselijke winter van 1944
zat het kerkvolk helemaal opeengepakt, wat op gezette
tijden tot gesnauw en geduw leidde tijdens de preek. Het
geloof was voor de uitgehongerde bevolking de laatst
overgebleven zekerheid in het bestaan. „Als je hevig bad,
vergat je de honger. Niet altijd, maar soms, voor een mo
mentje."
„De kerken zaten hartstikke vol", herinnert S. Stroo uit
Leiden. De bevolking zocht naar houvast. Vooral tijdens
de kersttijd was dat voelbaar. „In moeilijke periodes van
het leven voelen mensen zich thuis in de kerk", vertelt
Jan Sanders (86), die in 1943 als priester in Heemstede
werd gewijd. Zijn geheugen is nog 'als een ijzeren pot'
en hij herinnert zich: „De kerk was je huis. Het altaar
was een baaierd van kaarsen, je hoorde de klokken lui
den. Als we die sfeer nu toch weer terug konden hebben.
Na de oorlog ebde de saamhorigheid weg. Nu hangen er
niet eens meer naambordjes naast de deuren, niemand
loopt meer op straat."
De pineut
Toch was van echte kerstsfeer geen sprake tijdens de
hongerwinter. Alles wat op een kerstboom leek, eigenlijk
alles wat van hout was, ging onverbiddellijk op het vuur.
Sommigen hadden wat restjes luxe-voedsel opgespaard
voor het kerstdiner, maar veel was het meestal niet. W.
Pieterse (71), tijdens de hongerwinter misdienaar in Lei
den: „Tijdens de nachtmis kregen we gewoonlijk be
schuit met muisjes. Nu kregen we een tarweboterham
met thee. "De volgelopen kerken waren broeinesten van
protest. Niet voor niets waren - net als communisten -
christenen de meest actieve mensen in het verzet. „Er
waren wel dominees die tijdens de dienst in bedekte ter
men spraken over de invasie en de bevrijding", herin
nert Stroo. „Toch moest je uitkijken met wat je zei in de
kerk, anders was je de pineut. Eén NSB'er en je was er-
Kerstmis naderde. Opnieuw was moeders hoofd vol zorgen.
Vermagerd en uitgeput wist ze niet meer hoe ze de eindjes
voor haar grote gezin en onderduikers aan elkaar moest kno
pen. Maar ze bleef de hoop koesteren dat het gauw afgelo
pen zou zijn. Watertanden deed haar wel eens de trap naar
de kelder afdalen, want op houten planken stond daar een
kleine ingemaakte voorraad die ze pas wilde aanspreken in
tijden van grote nood. Of misschien wel met Kerstmis, dat
niet meer ver af was.
Toen mijn vader op een ochtend kolen wilde halen in de kel
der, sloeg de schrik hem om het hart. Beneden was via het
rooster ingebroken en vervolgens was alles weggehaald.
Aardappels, suikerbieten, wat boter, ingemaakte groenten,
twee blikken zuurkool en andere etenswaren. Ik heb mijn
moeder nog nooit zo zien snikken. Gelukkig staken kennissen
en familie haar de helpende toe. Ze hadden na de inbraak uit
medelijden etenswaren gebracht. En zo kon moeder toch een
feestmaal tevoorschoon toveren. Het diner bestond uit soep
getrokken van wat beentjes, gebraden konijnenpootjes en
'ananaspudding'.
Terwijl ik haar dagboek lees, besef ik hoe moeilijk ze het moet
hebben gehad.
taurine Hollander, Santpoort-Zuid
POTTELBERGH
Met z'n allen in de rij voor een stuk zeep. ledereen zat in hetzelfde schuitje. Foto: G.H. van Vliet
Na de sluiting van de Leidse universiteit
in november 1940 waren de studenten
aan hun lot overgelaten. De
studentenverenigingen Augustinus,
Minerva en SSR gingen dicht. Het
studentenleven ging in de eerste
oorlogsjaren in beperkte mate door in
enkele lokale horecagelegenheden,
maar kwam vanaf de zomer '44 volledig
tot stilstand. De studenten van toen
voelden vooral saamhorigheid met hun
huisgenoten.
door Wilfred Simons
De meeste Leidse studenten probeerden in de
eerste oorlogsjaren hun studie zoveel mogelijk
voort te zetten. Hoogleraren gaven thuis les en
namen daar ook tentamens af. Andere schre
ven zich in bij de universiteiten van Utrecht en
Amsterdam, die wel open bleven. Naarmate de
oorlog vorderde, was er bijna geen openbaar
vervoer meer en moesten de studenten soms
ver fietsen. K.J. Cath (83) herinnert zich een
tocht naar Amsterdam voor een rechtententa
men, 'waar hij voor zakte'. Noortje Wijsman
moest naar Vogelenzang voor een tentamen
Nederlands. „Toen de hoogleraar hoorde dat
ik misschien in Amsterdam of Utrecht verder
wilde studeren, gaf hij me geen tentamenbrief
je. Hij was bang dat zijn cijfer aan die universi
teiten niet gehonoreerd zou worden. Hij
schreef me af."
In de zomer van 1944 was er van een studen
tenleven geen sprake meer. De meeste jonge
mannen zaten ondergedoken, uit vrees om tij
dens razzia's opgepakt te worden voor de Ar-
beitseinsatz. Vrouwen konden wel de straat op,
maar van studeren kwam niet veel meer. „De
halve dag was je bezig met zoeken naar voed
sel en brandstof', herinnert Noortje Wijsman
zich. Zij had via een bevriende hoogleraar een
baantje gekregen bij het Woordenboek der Ne
derlandse Taal (WNT) in de Universiteitsbi
bliotheek, waardoor ze wat geld verdiende.
Doorheen gerold
K.J. Cath had op een onderduikadres in Velp
valse papieren bemachtigd waarmee hij zich
uitgaf als 'assistent-dominee'. Daarmee keerde
hij naar Leiden terug. „Het waren goede pa
pieren", herinnert hij zich. „Ik ben er altijd
doorheen gerold. Ik mocht ook een fiets heb
ben, daar had ik een speciaal Ausweis voor.
Eén keer heeft een soldaat het mij moeilijk ge
maakt. 'Es fehlt das Dienststempel', zei hij. Ik
heb mijn handen in de lucht gegooid en wan
hopig geroepen: 'Zo heb ik het gekregen!', wat
ook waar was. Toen mocht ik er door."
Wijsman woonde het laatste oorlogsjaar op
kamers bij 'juffrouw Nederburg' in Leiden.
Cath woonde in een studentenhuis.De dage
lijkse obsessie was: hoe kom ik aan eten en
brandstof, voor mezelf en mijn huisgenoten?
De meeste huisgenoten van Cath konden zelf
de straat op. Iedereen had daardoor dagelijks
tenminste iets te delen. Voor Wijsman was de
verantwoordelijkheid groter. „Juffrouw Neder
burg was een oude dame die niet veel meer
kon. We hadden twee onderduikers die niet
naar buiten konden en een jonge vrouw met
baby, die de huishouding deed. Het zoeken
naar voedsel kwam op mij neer."
Wijsman ging veel naar de gaarkeuken. „Die
was in Leiden tamelijk goed en ik haalde voor
iedereen. Meestal kreeg je een halve liter soep
per persoon en soms wat extra." Op een nacht
zaagden ze samen met de buren twee straat
bomen om. „De kruin lag dwars over de weg
en we waren druk aan het zagen, toen er een
agent langsfietste. We schrokken ons dood. Hij
zei: 'straks kom ik terug en dan wil ik hier niets
meer van zien'. Hij kneep een oogje dicht.
Maar ja, die kruin konden
we niet wegkrijgen, dus zijn
we met het hout vandoor
gegaan en hebben de kruin
laten liggen."
Talloos waren de 'honger
tochten' die Wijsman en
Cath ondernamen. Wijsman
ging veel de bollenstreek in.
„Ik had een fiets met een
houten voorband. We noemden hem 'de tank',
omdat hij vreselijk zwaar fietste. Vooral tegen
de wind in, ik viel een keer zomaar om, boem
in de berm." Cath trok vaker naar Zoeterwou-
de. Hij herinnert zich dat hij de koning te rijk
was toen hij, in ruil voor een polshorloge, een
zak aardappelen kon kopen. „Nou! Daar kon
den we weken op teren." Beiden aten dagelijks
tulpenbollen. Cath vond ze niet slecht smaken.
„Een beetje als tamme kastanjes. Maar ze la
gen vreselijk zwaar op de maag."
Wijsman hield zich verre van het oorlogsge
weld. „Ik herinner me het afschuwelijke lawaai
dat de VI's maakten, als ze gelanceerd werden.
Dat ging door merg en been, o, zo erg." Tij
dens een tocht door de Bollenstreek zag ze
'een dak van geallieerde vliegtuigen' overko
men dat het Roergebied ging bombarderen.
„Honderden! Ze vlogen vleugel aan vleugel,
heel indrukwekkend."
Ook verspreidde ze illegale blaadjes, dit
een kinderwagen bewaarde en waarme
van deur tot deur ging.
„Een koerierster was ik niet echt, eerde
postbode. Het is altijd goed gegaan. Eéi
keek een man mij heel nadrukkelijk aai
lachend, zo van: 'Ik weet waar jij mee b
bent'. Hij verried me niet."
Cath was via bevriende studenten lid g(
van de Binnenlandse Strijdkrachten. „iM
den ons hoofdkwartier in een ongebrui
deelte van het Rijksmuseum voor Volk(
de. Zelfs hadden
groene overalls e
chinegeweren, di 1
bewaarden in de
buitenplaats van
sor Kranenburg.
ren slecht geoefe
is misschien maa
dat we nooit in a(
hebben hoeven k
Alleen op 7 mei 1945 wilden de gealliee
dat we mee zouden doen aan een grote
de. Maar wij wilden niet, we waren om
vechten en niet om te paraderen. Toen
ben we onszelf ontbonden."
Wijsman en Cath ervoeren in dat laatst 1
logsjaar een intense lotsverbondenheid
hun huisgenoten. Vooral als ze clandes
naar Radio Oranje en naar de BBC luist
voelden ze de band. „Ja, ja! Je was op e
aangewezen", zegt Cath volmondig. ,,N
gekke was, zodra de oorlog voorbij was
daar niets van over. Na de oorlog wilde
één 'academische civitas' vormen waai
hoogleraren, docenten en studenten zc
opgaan, maar dat was al te idealistisch,
drie jaar waren de oude zuilen, de oud<
enigingen en de oude verdeeldheid ten
keerd. De tegenkrachten waren te sterk