Overnachten in het hol van de leeuw
Kijk dan, dat wijf
hep een varreke
Lezers over
de hongerwinter
De tulpenbollen
komen mijn oren uit
Zwerftocht over de Veluwe
Hulde voor
al die
boerinnen
en boeren
Allebei dezelfde leugen
De big werd
als kerstkindje
in een doek
gewikkeld
Twee maanden geleden riepen wij onze lezers
op om herinneringen - al dan niet uit overle
vering - over de hongerwinter en de feestda
gen van 1944 op papier te zetten. Er kwamen
zoveel reacties op deze oproep dat het onmo
gelijk is om ze allemaal in de krant te plaatsen.
Op deze en de volgende drie pagina's staan
verhalen van lezers over de hongerwinter, en
i een aantal losse fragmenten uit brieven. Op
deze plaats willen wij alle lezers bedanken die
hebben gereageerd op de oproep.
Er lag ijs tijdens de kerstdagen van 1944. En als
verwoed schaatsster had ik ergens op het land
een eenzame witte kool zien staan. Ik ging
schaatsen en nam mijn zusje mee als uitkijk,
ook al was er verder geen kip te zien. Met een
kloppend hart, met de schaatsen aan en met
een mes dat ik had gepikt uit de keukenla, heb
ik die kool gepikt. Ik voelde me een dief, maar
mijn moeder was er hartstikke blij mee. Een
kool in wat water gekookt, werd ons kerst
maal. Heerlijk! Ook de tulpenbollen!
Missselijk word ik alleen een beetje bij de ge
dachte aan de overvloedige maaltijden die te
genwoordig op deze dagen worden gegeten.
CC. van Dijk-Vrouwenvelder, Leiden
Ook mijn vader ging geregeld op hongertocht.
Eerst was de buit nog zo groot, dat hij met een
handkar liep. Later werd de inhoud daarvan
S> vaak gepikt door een landwacht of zijn hand
ig angers. Dan kon mijn vader de opbrengst van
leen hele dag lopen met een lege maag en on-
der barre omstandigheden, ter plekke achterla
ten.
Naarmate de winter vorderde, veranderden de
ïongertochten. Je mocht met een handkar de
stad niet meer in. Maar vader had daar iets op
'evonden. Hij was een lange slanke man en
lad een wijde winterjas op de kop getikt,
waarin aan de binnenkant extra zakken waren
gemaakt. Hierin stopte hij de melkflessen, die
door boeren werden gevuld. Voorzichtig lo-
)end met zijn gevulde jas en zoveel mogelijk
:ontroleposten vermijdend, kwam hij dan
:huis.
H.Nijs-Kiihler, Leiderdorp
Twee jaar na de oorlog, ik was toen 6 jaar,
froeg ik mijn ouders waarom er enkele deuren
n onze woning weg waren. En waar waren de
dedingkasten? Waarom leefden wij met zes
;ezinsleden op een kale houten vloer?
Het was het resultaat van de hongerwinter
1944. Om wat te koken en om het een beetje
varm te krijgen, werd alles wat maar enigszins
>randbaar leek in de Salamander (kachel) ge-
lumpt. En zo werd ons huis gestript van plin-
en, deuren, kleerkasten, balatum (vloerzeil).
Mleen oude kranten bewaarden we, die wer-
len op maat geknipt en met een touwtje er-
loor als wc-papier gebruikt,
ilke week ging mijn vader naar Noordwijk aan
'«Jee lopen met een gammele kinderwagen om
)ij kennissen wat eten te halen voor zijn gezin,
lij maakte er zelfs een rijmpje op:
t'lk ben vader van der Reijden, en ik ga naar
«loordwijk toe,
ichter deze kinderwagen, daarom ben ik nu zo
•jnoe'.
J.R. van der Reijden, Leiden
POTTELBERGH
VRIJDAG
24 DECEMBER
2004
Uit de muur kon je nog niet eten in de hongerwinter. Wel uit de ketels, waarin het 'voedsel' naar de
gaarkeuken werd vervoerd. Foto: Archiefdienst voor Kennemerland.
Mijn vader maakte geen lange barre
voettochten naar de boeren, daar
was hij de man niet naar. Op de
bank waar hij werkte, Rudolf Mees
Zonen, was wel eens een gelegen
heid om wat te kopen. Hij kocht een
kilo bruine bonen voor 50 gulden en
twee broodjes voor 200 gulden. Niet
veel en duur, maar hij zei: 'Als ik dat
geld op ons bord leg, gaan we dood'.
We hadden heel veel honger als jon
ge (ik was 15) opgroeiende kinderen.
We aten tulpenbolletjes en mis
schien heb ik daarom nogal eens last
van mijn rechteroor. Ik zeg nog al
tijd: 'De tulpenbollen komen mijn
oren uit'. Ook de suikerbieten ruik ik
nog steeds. Bij het schoonmaken
stonden we er al van te eten, on
danks het onaangename gevoel dat
je ervan kreeg in je keel. Spruitjes
aten we stiekem rauw en vuil ais we
ze ergens zagen liggen. Goed slapen
kon je niet, want buiten je bed was
het niet alleen koud, maar door de
honger wilde ook je lijf niet warm
worden.
We woonden in Schiedam waar Wil
ton Feijenoord zat, we 'stierven' van
de honger (ik was ongeveer veertien
pond afgevallen), we verrekten van
de kou en we stonden doodsangsten
uit als het luchtalarm weer eens
ging. En dan werd ook nog even een
zusje geboren op 24 december 1944.
Daags na haar geboorte togen mijn
vader en ik met de baby naar onze
Dekenale kerk, voor de doop. Ik
moest haar vasthouden, maar het
was zo koud in de kerk dat ik nu nog
wel eens tegen mijn zus, die zestig
wordt, zeg: ,,Je mag blij zijn dat ik je
toen niet heb laten vallen."
Mevr. M.C.J. Bosch,
Leiderdorp
Zeventien jaar waren we, twee jongens
die vanaf oktober 1944 tot half januari
1945 rondzwierven door de provincie
Gelderland. Weggevlucht om te ont
snappen aan de dwangarbeid voor de
Duitsers.
We waren 'pupillen' van een jongens
huis in Maarsbergen, een stichting van
de Hervormde Kerk. Er verbleven 200
jongens tussen de twaalf en twintig jaar,
verdeeld over tien groepen. Hoe je daar
terechtkwam? Moeder stierf in 1939 en
vader was in 1941 ziek. Mijn twee zus
ters en mijn broer konden wel voor zich
zelf zorgen. Ik kwam na een verblijf in
enkele pleeggezinnen in Maarsbergen
terecht.
Na dolle dinsdag ge
beurde er iets vreselijks.
Tijdens de dagelijkse
kerkdienst in de vroege
morgen, stormde met
veel geschreeuw een
groep Duitse soldaten
binnen. Ze brulden om
stilte. De officier pro
beerde ons te paaien om
dienst te nemen in hun
leger. We zouden volop
te eten krijgen en een
vrachtwagen leren be
sturen. Helaas gaven
twintig jongens hieraan gehoor. Later
die morgen hoorden we het slechte
nieuws. Onze directeur, een zeer goed
mens, was voor zijn huis doodgescho
ten. Steun aan de illegaliteit en het hel
pen van onderduikers, werden aange
voerd als redenen voor de executie.
Op de stichting was een zeer goede vak
school, met veel opleidingen. Maar de
Duitsers besloten dat we te werk gesteld
moesten worden in Woudenberg. We
moesten er loopgraven maken. Het ging
er af en toe nogal ruig aan toe, want de
lieden die ons moesten bewaken waren
bepaald geen edele Germanen. Met mijn
maatje, met wie ik de werkbank deelde
in de timmerwerkplaats en het stapel
bed in de slaapzaal, besloot ik er zo snel
mogelijk vandoor te gaan. Dat lukte na
tien dagen.
Zo begon onze zwerftocht over de Velu
we met veel te dunne kleding, op hou
ten sandalen. Onze persoonsbewijzen
waren afgenomen, waardoor we bij een
aanhouding een groot risico liepen. Dus
meden we de dorpen en kozen we voor
afgelegen weggetjes. Mijn maatje was
een schriel ventje die 'muis' werd ge
noemd. We konden daardoor voor jon
gere kinderen doorgaan.
Elke dag rond twaalf uur klopten we aan
bij een boerderij en vroegen de bewo
ners of ze iets te eten hadden voor ons.
Rond zes uur 's avonds voltrok zich het
zelfde ritueel, waarbij we dan meteen
om een slaapplaats vroegen. Om acht
uur 's avonds was het spertijd, dan
moest je van de straat zijn.
Hulde voor al die boerinnen en boeren,
zij hebben ons leven ge
red. Ze waarschuwden ons
als er een razzia werd ge
houden en verborgen ons
op de meest vreemde
plekken. Vaak mochten we
's avonds bij de familie in
de woonkamer komen. De
ene avond was je aanwezig
bij het rozenkransgebed,
een andere keer bij een
soort huisdienst met een
protestantse familie. Veel
mensen waren toen nog
diep gelovig. We leerden al
jong over de kerkmuren
heen te kijken.
Onderweg waren we altijd op onze hoe
de maar af en toe botsten we toch tegen
een Duitse patrouille op. Hadden we ge
luk, dan konden we argeloos het erf van
een boerderij oplopen, in het andere ge
val liepen we met knikkende knieën zo
snel mogelijk langs de patrouille, in de
hoop dat er niet om papieren werd ge
vraagd.
Op een avond in december dachten we:
nu gaat het fout. Het liep tegen spertijd
en we hadden nog geen onderdak voor
de nacht. We klopten aan bij een grote
boerderij in de buurt van Apeldoorn. De
boer liet ons binnen en zei: 'Jullie zijn
hier in het hol van de leeuw. Deze boer
derij is gevorderd door de SS en ik ben
een NSB'er, maar wees niet bang, in het
hol van de leeuw vind je de veiligste
plek'. We reageerden alsof het de ge
woonste zaak van de wereld was, met de
vraag of hij iets voor ons te eten had en
Uitrusten met de bakfiets, ergens in de buurt van Moerkapelle. Foto: Archiefdienst voor Kennemerland
of we konden blijven slapen.
Hij ging ons voor naar de stal, die vol
stond met rijpaarden. Op zolder ston
den kisten gevuld met haver voor de
paarden. De boer zei: 'Kruip allebei in
een kist om te slapen en trek je niets aan
van wat er gebeurt'. We konden geen
kant op, dus kropen we allebei in een
kist, stuk hout onder het deksel voor
lucht.
In de nacht hoorden we het dronke-
mansgebral van thuiskomende SS'ers.
De volgende dag wemelde het van die
kerels in hun gehate uniform. Maar nie
mand vroeg ons iets. De boer had ken
nelijk een geloofwaardig verhaal over
onze aanwezigheid verteld. Hij wilde
graag dat we wat klusjes deden op de
boerderij. We kregen goed te eten en
zijn drie dagen gebleven, voordat we er
weer vandoor gingen omdat we ons
toch niet veilig voelden. Genoemde
boerderij was onderdeel van het Joodse
Weeshuis in Apeldoorn. Alle kinderen
en ouderen zijn in 1944 afgevoerd naar
de gaskamers.
Iemand vroeg mij eens, waarom gingen
jullie niet op zoek naar familie? Dat is
snel verteld: onze familie woonde in de
stad en daar heerste grote honger.
Niemand zat te wachten op iemand
zonder bonkaarten en zonder papieren.
Vandaar.
PJ. Schildwacht,
Zoeterwoude
Hongertrekkers op weg met hun bult. Foto: Archiefdienst voor Kennemerland
Mijn moeder was altijd ziek. Nu eens
had ze het aan haar nieren, dan weer
had ze gordelroos - kortom ze leed
steeds aan iets anders. Maar ze was
wel altijd vrolijk en daarom gingen
mijn broer en ik geregeld voor haar
naar de Haarlemmermeer om eten te
halen. Naar boerderij De Olmenhorst
aan de Lisserweg, waar we appels kre
gen die we bij de bakker ruilden voor
krentenbollen, naar Lange ra ar om tar
we te halen bij een boer in Pulmot en
naar Koudekerk en Woubrugge om
melk te halen. We kwamen daarbij tot
in Zevenhoven aan toe.
Op een dag gingen we naar Nieuw-
veen en onderweg wilden we ergens
om eten vragen. Mijn broer ging naar
de rechterkant van de straat en ik naar
de linkerkant. Ik kwam terecht in een
wit huisje, bij een jong echtpaar met
een kind en ik vertelde het verhaal
over mijn moeder en mijn broer. De
man van het stel vond het zo mooi dat
wij als jonge jongens en als broers
voor het voedsel van het gezin zorg
den, dat hij mij spontaan vroeg of ik
mee wilde eten.
Tijdens de maaltijd vroeg hij me waar
ik woonde en omdat ik me opeens
schaamde dat ik liep te bedelen, ant
woordde ik: 'In Rijpwetering, mijn va
der verkoopt zand.' Een leugen, want
wij woonden in de oorlog in Roelof-
arendsveen, maar toevallig had mijn
vader ooit wel eens zand gekocht van
een meneer Van Haasteren uit Rijp
wetering, vandaar dat ik op diens
naam kwam.
De leugen leek zich echter totaal te
gen me te keren toen mijn broer in
eens aanbelde en de kamer binnen
kwam. Ook aan hem vroeg de gast
heer waar hij vandaan kwam. Terwijl
ik stijf van schrik op mijn stoel zat, zei
mijn broer: „Uit Rijpwetering, mijn
vader verkoopt zand." Voor mij is het
nog altijd ongelooflijk dat we op dat
moment hetzelfde excuus verzonnen.
H.J. van der Meer.
Oude Wetering
Mijn eerste gedachte aan de hongerwinter
gaat naar een vrouw die in die moeilijke tijd
een belangrijke rol in mijn leven speelde,
mijn tante Anna. Zij was het die keer op
keer de lange tocht vanuit Leiden naar de
Haarlemmermeer en weer terug maakte,
met in haar kielzog een zoontje, een neefje
(ik, 11/12 jaar) en enkele (buur)vrouwen. Zij
was onmiskenbaar de leidster van het
groepje hongerlijders, zij hield de moed er
in, liet ons zingen als we op de terugtocht
nauwelijks meer konden lopen.
'Nog even doorlopen, straks zijn wij al in
Oud Ade, dan is het nog maar een stukkie',
zo sprak zij ons moed in. Zij had ook altijd
wat te ruilen bij zich, wist zelfs de meest
harde boer te vermurwen en bezat boven
dien een groot improvisatietalent.
In de lange rij hongerige wachtenden bij
een boer die tarwe verkocht, ruilde of deel
de duwde zij. ons, kleine broodmagere vent
jes, steeds wat naar voren. Wie daartegen
bezwaar maakte, kon van onder uit de zak
krijgen. Had zij haar pondje tarwe ontvan
gen, dan schroomde zij niet om weer achter
de rij aan te sluiten, voorzien van een ander
hoofddoekje of hoedje. 'Heb ik jou al niet
eerder gezien?', vroeg dan soms de argwa
nende boer. "Welnee man, hoe kom je er bij,
denk je dat ik dat zou durven, ik zou me
dood schamen!' Tante Anna kwam daarbij
altijd zo overtuigend over, dat de boer zich
soms zelf leek te schamen voor zijn wan
trouwen.
Op de terugweg van zo'n tocht kwamen we
in de buurt van Oud Ade bij een boer langs
waar wij wel vaker probeerden iets te be
machtigen. Bij hem kon je een zak aardap
pelschillen ruilen voor een beetje melk. Hoe
het allemaal precies gebeurde weet ik niet
meer, maar de boer had een biggetje dat net
was gestorven. Tante Anna was er als de
kippen bij om over dit begeerlijke beestje
met de boer in onderhandeling te gaan. Hoe
zij het voor elkaar kreeg om de kleine krul
staart in handen te krijgen is mij niet be
kend, maar zij had hem.
Je mocht zoiets voor de Duitsers natuurlijk
helemaal niet in je bezit hebben of vervoe
ren, maar dit was het risico meer dan
waard. 'Hier maken we een hele grote pan
snert van en jullie mogen allemaal mee
eten', beloofde tante Anna gulhartig. 'Maar
allemaal monden dicht onderweg, niemand
mag het weten!' De big werd als een kerst
kindje in een doek gewikkeld en door tante
zelf triomfantelijk huiswaarts
gedragen.
Zo liepen we de laatste kilome
ters zonder nog vermoeidheid
te voelen huiswaarts, richting
de Zijl waar de 'Pont van Baak'
op ons wachtte. Deze geïmpro
viseerde oversteek, ter hoogte
van de (voormalige) Touwfa-
briek, verving destijds de uit
strategisch belang omhoog ge
haalde Spanjaardsbrug. Het
was de enige manier om vanuit
oostelijke richting de stad in te
komen.
De pont bestond uit enkele dekschuiten die
dwars over de Zijl lagen en waarvan er één
vlak voor 'Sperrzeit' werd ingehaald. Ons
troepje liep de pont op, opgelucht omdat
we onderweg niet waren aangehouden.
Maar op de pont riep een knul: 'Kijk dat wijf
hep een varreke'. En ja, onder de doek van
daan stak parmantig het krulstaartje van
onze buit. Tante Anna reageerde meteen
met een fel: 'Hou je smoel of ik sla 'm dicht'
en keek blijkbaar zo dreigend dat verdere
aandacht ons bespaard bleef.
Het varkentje werd deskundig geslacht door
slager De Roode, en de hiervan gemaakte
erwtensoep is nog steeds een van de lekker
ste gerechten die ik ooit heb gegeten (denk
ik).
Tante Anna was een van die sterke vrouwen
die in oorlogstijd hun gezinnen er doorheen
hebben gesleept, zelfs meer dan alleen hun
gezin. Een echte survivor', ook nog in de ja
ren erna. Zij is gelukkig heel oud geworden.
Bert Kooreman,
Leiden