Van der Kooij moet over de berg die kanker heet Zendelingen in een glamourwereld Roeiers zijn vergeten helden De hel van 2 kilometer SI Wielrenner kende in 2003 nog meer tegenslag dan alle jaren daarvoor SPORT zaterdag 3 januari 2004 door Ad Pertijs leiden - Vincent van der Kooij sukkelde de afgelopen jaren van tegenslag naar tegenslag. Wat de wielren ner afgelopen zomer overkwam, deed al die vorige obstakels echter verbleken tot molshoopjes. Leide- naar Van der Kooij kreeg te horen dat hij lijdt aan de ziekte van Hodgkin, oftewel lymfeklierkanker. In november verhuisden Vincent van der Kooij en zijn vriendin Marije van Leiden naar Bergen op Zoom. Hij had zojuist een profcontract getekend bij BankGiroLoterij en zijn beroepsernst zei hem dat hij weg moest uit de drukke Randstad. Zoals zove- len voor hem koos hij voor de Zuidwesthoek. Ruim te om te trainen. Dicht bij de koersen in België en Frankrijk. Veel wielergeluk bracht zijn huisje hem nog niet. Hij zat er meer geblesseerd te wachten op een volgende rentree, dan dat hij er uitpufte van weer een historische koersdag. Het is een mooie, serene mistige dag als hij op de strak vormgegeven zitbank alle malheur terughaalt. „Het is al begonnen toen ik amateur werd. Tot die tijd kwam ik nooit wat tegen. Sinds mijn eerste jaar bij de amateurs heb ik er elk jaar toch wel drie maanden of meer uitgelegen vanwege een of ande re tegenslag. Het eerste jaar werd ik getroffen door een toxoplasmose infectie. Een Pfeiffer-ach tig virus. Het tweede jaar kreeg ik daadwerkelijk de ziekte van Pfeiffer en in het derde jaar scheurde ik in de aan loop naar het WK mijn achterste kruisband. Alleen het vierde jaar kwam ik zonder kleerscheuren door. Het leverde me direct een profcontract op bij Bank GiroLoterij en je denkt eindelijk verlost te zijn van alle ellende." „Niet dus. In het voorjaar van 2002 kreeg ik vanaf april last van een knieblessure. Je neemt rust, maar dat helpt niet. De knie gaat in het gips, maar ook dat helpt niet. Uiteindelijk ben ik in juni onder het mes gegaan. Dat hielp wel, maar ik had zoveel aan kracht ingeboet dat ook de rest van het seizoen ver loren ging." Van der Kooij had een contract voor een jaar. Waarin hij zich dus niet had kunnen be wijzen. BankGiroLoterij geloofde echter dermate in zijn talent dat hij een herkansing kreeg. Dat was af gelopen seizoen. „Ik begon blessurevrij aan het sei zoen. Het begin was goed. Ik werd tiende in Kuur- ne-Brussel-Kuurne, kon mijn werk doen voor de ploeg en kende in de Ronde van Vlaanderen min of meer eep hoogtepunt.v Als lid van een vroeg ontstane kopgroep reed Van der Kooij opvallend in beeld op de eerste serieuze hindernissen. „Mijn idee was: ik rijd een zwaar voorjaar, neem daarna wat rust en probeer vervol gens goed te zijn in de ronden van België en Luxemburg. Daar wilde ik mijn neus pas echt aan het venster steken. Die wedstrijden liggen me na melijk beter dan de voorjaarsklassiekers." Bestelbusje Zover kwam het niet. In de buurt van Zoeteiwoude werd hij op 10 mei bij een nauwe passage geraakt door de buitenspiegel van een bestelbusje. Zijn lin kerarm bleef er achter haken. De gevolgen leken dramatisch: „Een van de artsen zei me zelfs: houd er rekening mee dat je niet meer kunt fietsen. Ma rije en ik keken elkaar aan van: dat bestaat toch niet. Het duurde twee maanden eer ik weer op de fiets zat. Mijn arm was nog verre van goed, maar ik wilde vooruit. Ik mikte op een goede maand sep tember, maar dan moest ik wel koersen in juli en augustus." Zover kwam het opnieuw niet. „Het NK, eind juni, verliep heel goed. Drie weken later werd ik moe. Ik herstelde slecht. Vaak stond ik al vermoeid aan de start van een wedstrijd. Ik weet het aanvankelijk aan de hitte. Dertig graden en meer is niet mijn weertje. Maar toch. Ik liet mijn bloed prikken. Als wielrenner doe je dat sneller dan iemand anders. Ik kreeg de uitslag binnen en zag dat de waardes heel erg ver stoord waren. Ook de ploegarts zei: dit klopt niet. We dachten aan een virus. Ja, je hebt zat virussen die je kunt oplopen. De situatie werd niet beter of slechter. Tot ik half augustus een grote klier ontdek te in mijn rechteroksel. De volgende dag zat ik bij de dokter en weer anderhalve week later lag in het ziekenhuis." Diagnose: ziekte van Hodgkin. Oftewel kanker. „Het besef dat er iets goed fout zat, was er bij mij vrij snel. Eigenlijk al op de avond dat ik die klier ont dekte. Ik ben iemand die dan onmiddellijk op inter net op zoek gaat naar informatie. Zo kwam ik ook al snel bij Hodgkin terecht. Acht van de tien sympto men herkende ik bij mezelf. Mijn broer is arts. Hij zei: maar de kans dat je het krijgt, is zo klein. Per jaar treft het slechts 300 a 400 man." „De klier is verwijderd en doormidden gesneden voor onderzoek. Het duurde een week eer de uitslag er was. Ik ging er die hele week van uit dat het fout zat. Alles wees voor mijn gevoel op Hodgkin." Vonnis Op een maandagochtend zat hij samen met Marije bij de specialiste om het 'vonnis' te horen. „Het is Hodgkin, zei ze. Op dat moment zakt alles onder je vandaan. Ook al had je er rekening mee gehouden. Mijn eerste vraag aan haar was: hoe lang heb ik nog te leven als je niks doet? Ze antwoordde: dan ben je binnen een jaar dood. Ze voegde er wel direct aan toe dat de ziekte goed behandelbaar is en dat het overlevingspercentage heel hoog is. Afhankelijk wel van het stadium waarin de ziekte zich bevindt." Er werd die maandagochtend nog van alles ge vraagd, maar al snel werd het Van der Kooij duide lijk dat hij niet te lang stil moest staan bij de vraag hoe hij de ziekte in 's hemelsnaam had opgelopen („Het is niet erfelijk en niemand weet precies hoe de ziekte ontstaat"), maar dat hij na een diepe zucht andermaal zijn rug moest rechten. „De we ken nadat ik te horen had gekregen dat het Hodgkin was, waren de ergste weken van allemaal. In die pe riode moest via allerlei onderzoeken bepaald wor den in welk stadium de ziekte zich bevond. Fase 1 betekende de mogelijke redding, fase 4 het einde. Je leeft tussen hoop en vrees. Daarnaast waren de da gen dat ik het ziekenhuis moest zijn voor onderzoek een kwelling. Lang wachten, slechte communicatie tussen de artsen onderling en dan die onzekerheid. Fietsen was op dat moment bijzaak geworden. De dokter zei dat ik nooit meer wedstrijden zou kun nen rijden. Daar zat ik niet over in. Ik had belangrij kere dingen aan mijn hoofd. Ik leef liever tot mijn tachtigste dan dat ik nog twee jaar kan koersen. Met dat ongeluk in mei was het net zo. Ik zat er meer over in of ik mijn vingers ooit nog normaal zou kun nen gebruiken." Na vier weken kwam er een einde aan de kwelling. „Het was stadium 1. Ik kon genezen worden. Met een slagingspercentage van 95 procent. Het zag er weer goed uit. De week erop zijn veel vrienden en familieleden langsgekomen. Het was best wel een leuke week, waarin we veel hebben kunnen pra ten." Dat hij er nog lang niet was, besefte Van der.Kooij ook dondersgoed. Er lag een lijdensweg vol chemo- kuren en bestralingen voor hem. Hij heeft nu vier chemokuren achter de rug. „Het gaat met pieken en dalen. Je weet wat de bijwerkingen van chemothe rapie kunnen zijn. Je hoopt echter dat ze wegblij ven." Ze kwamen toch. „Haaruitval bijvoorbeeld. Na de tweede kuur begon het. Haren in de borstel, haren op je kussen, haren overal. Op een gegeven moment heb ik het zelf maar afgeschoren. Dat de pijn steeds erger kon worden, wist ik ook. Je hoopt dat het meevalt, maar je kunt ook denken: er ge beurt in ieder geval iets van binnen. De oorlog te gen de kanker is in volle gang." Ritme Iedere drie weken ondergaat Van der Kooij een che- mokuur. Het ritme dat daar mee gepaard gaat, heeft al iets vertrouwds. „De eerste week na zo'n kuur ben je echt ziek. Daarna gaat het meestal twee we ken goed. Die ene slechte week is de week dat je piekert en voortdurend stilstaat bij het feit dat je ziek bent. Die andere twee weken probeer je een normaal leven te leiden. Ik doe drie keer per week aan sport. Ik wil bezig blijven met mijn lijf. Een fit lichaam kan de kuur ook beter aan. Geestelijk zijn die twee weken veel minder zwaar. Omdat je je am per ziek voelt. Als ik me goed voel, praten we er thuis ook niet over." Eind maart moet de lijdensweg voorbij zijn. Van der Kooij denkt tussen de regels door al weer vooruit. Zijn teambaas gaf hem - hoe bewonderenswaardig - wederom een nieuw contract. „Hij moet vertrou wen hebben in de goede afloop." Van der Kooij denkt al weer aan koersen. „Toch moet je niet den ken dat ik er voor mijn gevoel al ben. De strijd is nog niet gestreden." Marije ziet het ook. Haar vechtjas kan over de berg die kanker heet, heen kijken. Dat doet haar goed. „Geestelijk is het goed te doen, hoor", verzekert ze. Haar Vincent wil de goden echter niet verzoeken en zal pas juichen als de zege op 'Meneer Hodgkin' echt een feit is. „Mijn slagingspercentage lijkt erg hoog. Maar hoe klein was de kans dat ik dit über haupt zou krijgen." Het zijn meer cynische oprispingen beaamt ook Van der Kooij. „Er hangt momenteel een donkere wolk boven mijn leven. Maar ik heb wel het idee dat die daar tijdelijk hangt. Het uitzicht is in principe goed." ffAls je je ongeneeslijk ziek voelt, doe je volgens mij heel anders. Ik zou gaan reizen om nog zoveel mo gelijk te zien of mee te maken. Ach, het is vaak zo dubbel. Tijdens de slechte dagen realiseer je je hoe doodziek je bent. Op de goede dagen trekje jezelf weer op en zie je af en toe de zon doorkomen." Hij is pas 24. Toch maakt hem dat niet opstandig. Denkt hij zelf en vindt zijn vriendin. „Natuurlijk sta je er op deze leeftijd nooit bij stil dat zoiets je kan overkomen. Toch gebeurt het. C'est la vie, zeg ik dan altijd maar. Zelfmeelij? Daar heb ik het nooit zo op. Bidden? Helpt echt niet. Het is me overkomen en ik moet verder." Hij heeft al zo vaak terug moe ten knokken in zijn carrière. Al is dit een tegenstan der van een heel ander kaliber. „In de familie grap pen ze wel eens: 'Je hebt nu al zo veel tekenen van boven gehad. Ik zou er nu toch echt mee stoppen'." Dat doet hij niet. Nog niet. „Ik weet hoe zwaar het voor mijn omgeving is. Ook zij moeten het opbren gen om me steeds te steunen bij het herstel van weer een tegenslag. Maar alles wat me tot dusverre is overkomen, ging buiten mijn schuld om." Toch kan dat proces van tegenslagen en weer terug- knokken niet eeuwig door blijven gaan. „Als ik dit overleef, geef ik mezelf nog één kans. 2004 Moet het jaar worden van de terugkeer, 2005 het jaar van de waarheid. Ik heb nog altijd het gevoel dat er heel veel in zit. Maar ik beloof Marije dat, wanneer er weer iets gebeurt, ik stop en wat anders ga doen." Nog drie maanden knokken. „Ik denk dat ik er baat bij heb dat ik als wielrenner heb geleerd tegensla gen te verwerken", zegt hij. Het nieuwste boek van collega en mede-kankerslachtoffer Lance Arm strong moet hij nog altijd uitlezen. „Ik weet niet wat ik moet denken van sommige hoofdstukken. Zeg gen dat kanker het beste is dat je ooit is overkomen, gaat er bij mij niet in. Ik had dit liever niet gehad." Hij lacht: „En van de artsen heb ik ook al te horen gehad, dat ik nu niet moet denken dat ik straks ook de Tour ga winnen." ^Schaatsers en voetballers verkondigen het geloof Vincent van der Kooij: „Het besef dat er iets goed fout zat, was er bij mij vrij snel. Eigenlijk al op de avond dat ik die klier ontdekte. Ik ben iemand die dan onmiddellijk op internet op zoek gaat naar informatie." Foto: GPD/Thom van Amsterdam ioor Mariëlle Verstegen iwolle - Eén keer in de maand ;omen ze bij elkaar. Om over iet geloof te praten. De bijbel- dub van Bert Konterman, Hen- i en René Ruitenberg, Jochem (Qde Weerdt en Jan Maarten Hei- H leman. En er kunnen er nog neer bij. Gelovige sporters als IWamberto en Dirk Kuijt zijn iok van harte welkom, ïijbelclub klinkt behoorlijk ou- lerwets. „Het is niet zo dat we laar met een zwart pak, strop ias en dé bijbel op schoot in :en kring zitten. Ben je gek", :egt Bert Konterman. „We zijn log steeds sporters, het is ook ichen. Maai- het verkondigen het geloof is mijn roeping. !od gebruikt mij daarvoor als istrument." Iports Witnesses is de officiële laam van de club. De leden loen een heleboel, buiten dat sinds kort ook samenkomen im over het geloof te praten. Je voetballers en schaatsers tan naar kerken, sportclubs en istellingen om over het geloof e praten, ze houden sportkam- )en, doen iets voor de EO-jon- jgerendag. Waarom? „Omdat we Q nensen er attent op willen ma kken dat er meer is in het leven ian geld, werken en familie", J :egt Konterman. En dat is? iGod en het leven na de dood." (onterman is tijdens het EK voetbal in 2000 betrokken ge- aakt bij Sports Witnesses. Ge- |((ja ovig is hij altijd geweest; hij jg«Jieeft zich er nooit tegen afge bet. „Ik was de ideale schoon- poon, de ideale zoon voor mijn 'uders ook. Ik was een heel se rieuze broeder. Ik was zestien oen ik bij PEC Zwolle kwam. Ik ling nooit uit, dronk nooit en ils het kon, ging ik op zondag nee naar de kerk. Bankje ach De 'apostelen' in sportkleding (v.l.n.r.): Jan Maarten Heideman, Jo chem de Weerdt, René Ruitenberg, Henri Ruitenberg en Bert Konter man. Foto: GPD/Riet Vos ter ons zat de familie Smit: Jeni- ta, Gretha, Marjanne en pa en ma." Op zijn 21ste trad Konter man er voor het eerst mee naar buiten. Hij vertelde over het ge loof in een interview in Voetbal International. „Ik voelde het als mijn roeping om er over te ver tellen." Henri Ruitenberg werd ooit als eerste benaderd door Ronald Lepez. De initiatiefnemer van de club kwam eind jaren tach tig al bij Ruitenberg. „Ik heb de boot toen afgehouden. Ik dacht: wat is dat voor fliereflui ter? Ik wist niet zo goed wat ik ervan moest denken", zegt Henri. Een helé poos later klop te Lepez aan bij broer René. Die wilde wel, net als collega schaatser Jan Maarten Heide man. René: „Ik heb toen niet op mijn gevoel, maar plichtmatig die stap gezet. Omdat ik chris telijk ben opgevoed." Vanuit die achtergrond besloot Jo chem de Weerdt ook iets voor Sports Witnesses te gaan doen. „Het geloof is iets waar je mee bent opgegroeid en ik wil leven naar de normen en waarden die je hebt geleerd", zegt de speler van Go Ahead Eagles. Vorig jaar sloot ook Henri Rui tenberg zich bij de club aan, nadat zijn vrouw Alie om het le ven kwam bij een verkeerson geluk. Henri: „We spraken eer der wel eens over het geloof in de familie, maar heel opper vlakkig. Dat waren geen diep gaande gesprekken. Sinds Alie dood is, is dat veranderd." Het geloof kreeg een heel ande re impuls voor de hele familie Ruitenberg. Niet dat Henri woest was. Of boos op God. Of zich afvroeg waarom juist zijn gezin dat moest overkomen. „Ik kan me voorstellen dat mensen dat denken, maar ik heb dat nog geen seconde gedacht. Ik heb er alleen maar kracht door gekregen. Als je een relatie met God aangaat, krijg je daar heel veel rust en liefde voor terug. Zonder geloof, zat ik hier nu niet", zegt Henri Ruitenberg in de kantine van de ijsbaan in Groningen. „Dan schaatste ik niet meer, maar zat ik waar schijnlijk met een pilsje in de kroeg." Henri's tweede dochter is van avond ook meegekomen. Mari- ta - knappe meid, hip, felrood haai- - moest eerder niet veel van het geloof hebben. Uitgaan en houseparty's waren haar le ven. Koos ze voor de kerkdienst die vijf minuten korter duurde. „En als ik nu uitga ben ik blij als ik iemand tegenkom met wie ik over het geloof kan praten." Marita (21) heeft net als haar vader veel steun aan het geloof. „Net nadat mijn moeder dood was, wist ik het echt niet meer. 'Wat moet ik doen', dacht ik en ben gaan bidden. De volgende dag voelde ik me heel anders. Veel positiever." Ook bij René Ruitenberg werd 'alles even stilgezet' na het overlijden van Alie. „Het was ontzettend ingrijpend, ook om dat Alie als een soort zus voor me was. Ik was nog een peuter toen Alie al bij ons thuis kwam. En Alie was voor mij altijd een voorbeeld hoe iemand moet zijn. Na haar dood ben ik me echt met het geloof gaan bezig houden. Daarvoor leefde ik mijn leventje, zoals verschillen de gelovigen. Maar ik had niet echt een relatie met God. Ik leefde maar zo voor het vader land weg." René Ruitenberg geeft het zelf aan. Hij is er helemaal vol van. Vol van het geloof. Hij verslindt religieuze boeken bij de vleet. Praat er ook veel over. „Ik heb een paar momenten gehad die een bevestiging voor me waren dat God met je bezig is. Ik stond helemaal te shaken, had mezelf niet meer in de hand." Later droomde hij over Alie. „Mijn zus Nelie bleek precies dezelfde droom te hebben gehad." Een cursus over de heilige geest in Elburg versterkte alles nog meer. „Super indrukwekkend was dat. Dan groei je zo sterk in je geloof met God. Dat kun je je niet voorstellen. Ik ben op dit moment net zoveel met God bezig als met trainen." Jan Maarten Heideman: „Ge loof is het belangrijkste in mijn leven. Met schaatsen rijd je honderd rondjes, wil je winnen en ben je blij. Maar dat is tijde lijk geluk. Geloof geeft altijd een ontzettend fijn gevoel." sportboek recensie Gertjan van Geen De hel van 2 kilometer. Historische hoogtepunten van het Nederlandse toproeien. Door Leo van de Ruit Uitgeverij Tirion, 166 pag., 13,98 euro. ISBN 90-4390-546-1 Roeien is, was en zal altijd een amateursport bij uitstek blijven. De enige sport waarbij je met je rug naar het doel zit, trekt al leen tijdens de Olympische Spelen aandacht van betekenis. Jammer voor Nederland, dat al tijd een van de bete re roeilanden is ge weest en een lange, indrukwekkende historie heeft opge bouwd. Om de historische hoogtepunten van het Nederlandse toproeien op te te kenen in 152 pagi na's (plus appendix met alle medaille winnaars op Olym pische Spelen, WK's en EK's) moet je dan ook een liefhebber zijn. Het boek 'De hel van 2 kilometer' van Voorschotenaar Leo van de Ruit is gedoemd te zijn ge schreven voor een klein publiek. En dat is zonde. 'De hel van 2 kilometer' is een prachtwerkje gewor den, dat meer ver dient dan over twee maanden in de ramsj te liggen. De argeloze, gemid delde sportliefheb ber zal weinig na men herkennen in het boek. Roeiers zijn vergeten hel den, als ze al helden zijn ge weest. Nico Rienks en Ronald Florijn; die kent eenieder wel. Maar wie waren in 's hemels naam Frangois Brandt, Roelof Klein en Constant Elisa Pieter- se? Het roeien kent geen Cruijff of Krajicek, Fanny Blankers- Koen of Ada Kok. Van de Ruit beschrijft in negen tien hoofdstukken de lange ge schiedenis van het vaderlandse roeien. En vanaf de proloog tot de laatste punt leest het als een jongensboek. Natuurlijk ont komt de schrijver er niet aan soms tot langdradige feitenbe schrijvingen te komen, maar de avonturen van de toproeiers uit LEO VAN DE RUIT Hlitoflielu hoogt«pantan vin hit Ntdtrltndte tiproilm heden en verleden zijn aan sprekend en soms fascinerend te noemen. Wat te denken van Teun Bey- nen - olympisch kampioen in 1924 - die in vervoering raakt van een Sloveense operazange res, haar vervolgens huwt en in de oorlog joodse onderduikers in zijn huis heeft, terwijl de villa notabene voor driekwart door de Duitse Wehrmacht is gevor derd. Het is maar een van de vele bij zonderheden in 'De hel van 2 kilometer', waarin het leven op en naast de roeibaan van anek dotes uitgroeit tot uitgebreide verhalen. En passant wordt dui delijk waarom de roeisport altijd klein gebleven is. Het eli taire en studentikoze karakter van vereni gingen en (bonds)be- sturen heeft de gewo ne man altijd van het water gehouden en carrières van grote beloftes in de knop gebroken. Bondsbe- stufljkers in het roei en blijken de ooit door Ruud Gullit ge hate voetbalbobo's avant la lettre. Ze feesten mee bij suc ces en laten de roeier links liggen als er geen eremetaal wordt opgehaald. Niet voor niets zegt Jan Wienese, goud in de skiff op de Spelen van 1968 in Mexico: 'Haal bouwvakkers binnen! Er zijn ge noeg sterke kerels die wel willen roeien. Zij haken af als op de vereniging een stel studentjes alleen over hun tentamens be gint te praten en an deren buitensluit'.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2004 | | pagina 19