De simpele vlucht van Herbertus Bikker Gewokkelde sieraden 'Ein Himmel auf Erde' fiZEVEN GEVANGENEN DANK ZIJ ËORGANISEERDE ZATERDAG 4 OKTOBER Eindelijk dan is oorlogsmisdadiger rbertus Bikker - 'De beul van Ommen' - voor de rechter verschenen. Daarmee eindigde voorlopig zijn onverdiende, ingdurige vrijheid die begon op tweede kerstdag 1952. Bikker (thans 88 jaar) ontsnapte toen met zes anderen uit de angenis ('De Koepel') in Breda. Het was 1 vlucht waarbij niet veel hulpmiddelen >dig waren: twee ladders, een rubberen slang en twee auto's met chauffeur. door Romain van Damme Tweede kerstdag 1952. Een vrijdag. Na het avondeten is er in de Bredase gevangenis een filmvoorstelling. Ein Himmel auf Erde, heet die. In het donker fluistert een gevangene een bewaker in het oor dat er een ontsnappingspoging is. Lichten floepen aan en de koppen worden geteld door het uitdelen van sigaretten. Voor iedere gevangene één -178 stuks. Razendsnel delen de nerveuze bewakers het presentje uit. Er blijven er zeven over. Het is half negen. Onmiddellijk wordt groot alarm geslagen. De mor rende gevangenen moeten hun cel in. Zeven cellen blijven leeg. Zeven oorlogsmisdadigers die levenslang hebben, zijn tussen zeven en acht uur verdwenen en naar later blijkt op weg naar der Himmel auf Erde die in Duitsland ligt. Nederland rea geert verontwaardigd en geschrok ken. 'Zeven gevangenen dank zij georga niseerde hulp ontsnapt', kopt dag blad De Stem groot in de daaropvol gende maandageditie. Wellicht zijn de mannen geholpen door een we reldwijd vertakte organisatie onder leiding van de Duitse generaal Ramcke. Hij zou twee in Breda vast zittende Duitse oorlogsmisdadigers willen bevrijden, maar zette daar mee de poort open voor de zeven Nederlanders. Zo ging het verhaal. De werkelijkheid bleek achteraf heel wat simpeler. De zeven baanden zich via het nau welijks bewaakte stookhok een weg naar buiten en verdwenen met twee in Amsterdam gehuurde auto's in het duister. Niet naar België, zoals aanvankelijk gedacht werd. Niet naar de Antwerpse haven om er aan te monsteren op een schip dat koers zou zetten naar Zuid-Amerika, 'op vanghuis' voor oorlogsmisdadigers. Nee, Duitsland was het beloofde land. De zeven zaten nog niet zo lang in Breda, waar alle zwaargestrafte oor logsmisdadigers naar toegebracht werden. De voertaal in de overvolle gevangenis die destijds bekend stond als De Paraplu was Duits. Ge sproken door 63 Duitsers en 115 Ne derlanders die met de vijand heul den. Een van hen was Herbertus Bikker. „Ik heb hem destijds enkele keren gezien", zegt de nu 86-jarige Pauke van der Elshout uit Breda. Hij was werkmeester ('Zeg maar: op zichter') in de gevangenis. Van der Elshout: „De gedetineerden deden het werk. Ik werkte meestal overdag en heel soms 's avonds. Die Bikker was geen gemakkelijk manneke, hoor, maar ik heb er nooit mee ge sproken. Ik was geen bewaker." Op de avond van de ontsnapping was Van der Elshout thuis. Volgens de kranten van toen was hij ziek. „Dat zou goed kunnen, ik kan het me in ieder geval niet meer herinne ren. Toen ik weer ging werken, werd er door de bewakers niet gesproken over de ontsnapping. Misschien mochten ze dat wel niet." Negen bewakers waren er die twee de kerstavond. Zij hadden al maan den te maken met almaar oplopende spanningen, omdat de levenslang gestraften alle hoop op gratie of Terwijl in de Bredase gevangenis een Kerstfilm draaide ■ie stokers baanden via kelder de weg j [JTO'S STONDEN GEREED De voorpagina van het Bredase dagblad De Stem, van maandag 29 december 1952. illustratie: GPD/BN-De Stem Herbertus Bikker, deze maand bij zijn voorgeleiding in Hagen. Foto: AP/Frank Augstein strafvermindering hadden opgege ven. De strenge justitieminister Donker voelde daar niets voor. Antoine Touseul uit Breda zag de bui hangen. Hij vertelde later aan een journalist in Duitsland dat de aanstelling van minister Donker aanleiding was serieus aan ontsnap pen te denken: „Toen wij in Breda hoorden dat Donker minister van justitie was geworden, hebben wij tegen elkaar gezegd: 'Nu gaat het mis, nu moeten we zorgen dat we hieruit komen'. En we hebben er voor gezorgd... met succes, zoals u weet." Deskundige Touseul was een uitermate belang rijke schakel in de voorbereiding van het ontsnappingsplan. Hij was gebo ren en getogen in Breda. De stad had totaal geen geheimen voor hem. „Ik kende precies de situatie buiten de gevangenis. Als jongen ben ik er dui zenden keren langs gelopen." Haarlemmer Klaas Faber, die in het executiepeloton van kamp Wester- bork had gezeten, zei daarom tijdens een van de bezoekuren tegen zijn broer Marinus dat er tweede kerst dag vervoer geregeld moest worden. Toen was al bekend dat er die avond een film gedraaid zou worden en dat drie van de zeven die wilden ont snappen, moesten helpen in het stookhok. Ze wisten ook dat tijdens de film voorstelling alle bewakers in de Koe pel zelf zaten en dat buiten de vrij heid voor het grijpen lag. Onmiddel lijk na het begin van de film zonder den de mannen zich in groepjes af en slopen naar het stookhok. Daar lagen onder de steenkolen twee lad ders en een rubberen slang klaar. Van der Elshout: „Die ladders moe ten ze uit de timmermanswerkplaats hebben gehaald. In het stookkot la gen geen ladders. Dat weet ik heel zeker." Bikker, naar verluidt de sterkste van het stel, forceerde een deur en een hek. Met behulp van de ladders en de rubberslang klommen ze over de 3,5 meter hoge muur. Via een sloot en kippenhok bereik ten ze de voortuin van adjunct-di recteur Soons, die pal naast de ge vangenis woonde. Op de donkere en stille Nassausingel stond een auto met chauffeur klaar. Het regende hard. Enkele uren later stapten ze bij Kleef de grens over. Pas de volgende middag om 16.00 uur hoorde justitieminister Donker bij toeval dat er een ontsnapping was. Hij spoedde zich naar Breda en ontdekte daar een waar foutenfesti- val. Pas tegen 22.00 uur die tweede kerstdag was hoofdinspecteur Vos- senaar van de Bredase politie inge licht. Die seinde op zijn beurt de of ficier van justitie W. Bosch in, waar na het buitenterrein van de gevange nis nog eens goed werd uitgekamd. Te laat werden andere politiekorp sen op de hoogte gebracht en signa lementen van de ontsnapten ver spreid. De ontsnapten waren ondertussen in Nijmegen op de Groesbeekseweg uitgestapt en te voet verder gegaan. In het pikkedonker liepen ze langs het Wylermeer naar de grens en slaagden er kinderlijk eenvoudig in een Nederlandse douanepost te om zeilen. De twee auto's, een Chevrolet en een Plymouth, keerden terug naar Am sterdam. Daar waren ze gehuurd bij het autoverhuurbedrijf Universeel van directeur P. Wegman, die niets met deze zaak te maken had. Het huren was geregeld door de Amster damse fietsenmaker F. de Jong, die benaderd was door Klaas Fabers broer Marinus. De Jong zat al eerder vast, omdat hij oud- SS'ers die wilden vluchten, de helpende hand toestak. Hij was lid van de organisatie met de naam Wij Moeten Helpen. De Jong kwam ech ter op voorwaarden vrij en pakte on middellijk de draad weer op. Hij bleef oud-SS'ers helpen. Het geld om de auto's te huren was afkomstig van Klaas Faber, die van uit de gevangenis 1.800 gulden over maakte op de rekening van zijn broer. De Jong trommelde twee ma ten op en huurde de Amsterdammer F. Castricum als chauffeur voor een van de wagens. De andere auto be stuurde hij zelf. De rit ging over Arn hem, waar nog eens twee onberispe lijk geklede mannen instapten. Via Den Bosch reden ze naar Breda. Op het Stationsplein werd gestopt en Castricum kreeg van De Jong een tientje om te tanken. De Jong en een van zijn maten verdwenen in de duisternis, „Toen ze terugkwamen, waren de twee mannen die in Arnhem waren ingestapt, verdwenen. We gingen in het stationskoffiehuis een kop koffie drinken en daarna reden we naar een parkeerplaats in de buurt van een ziekenhuis en een kazerne", ver klaarde Castricum later tijdens een rechtszaak. De parkeerplaats was bij het Diaco- nessenhuis dat toen op de hoek van de Wilhelminasingel stond, tegen over het oude Sportfondsenbad. De Jong reed met de andere auto naar de Nassausingel bij de gevangenis om daar de zeven op te wachten en verder te helpen. Het was een fluitje van een cent. Even was het spannend toen de pa trouillerende Bredase politieman Claassens bij de gevangenis twee au to's (een van de auto's had niets te maken met de zaak) zag staan. Claassens sprak De Jong berispend toe: de lichten deden het niet. „We ten we. Maar een maat is al naar een reparateur om het euvel te verhel pen", was het laconieke antwoord van De Jong. Onbegrip Fietsenmaker De Jong werd drie kwart jaar na de ontsnapping alsnog in de kraag gevat. Niet veel later wer den nog eens drie Amsterdammers, onder wie chauffeur Castricum en Marinus Faber, de broer van Klaas, opgepakt. Ze toonden voor de recht bank nauwelijks berouw, begrepén al de ophef niet en kregen uiteinde lijk zes maanden gevangenisstraf. Een hogere straf was tot spijt vari de officier van justitie volgens de wet niet mogelijk. Chauffeur Castricum bleef bij hoog en laag beweren dat hij nergens van wist. Hem was gezegd dat hij zieken uit Roosendaal moest vervoeren. Waarom hij in Breda moest wach ten, wist hij ook niet. „Op een gegeven moment kwamen er zeven mannen naar me toe en zeiden dat ik hen naar Nijmegen moest brengen. Ze waren geldeed in oude militaire kleren. Ze noemden de naam van De Jong. Ik naar Nij megen. Daarna reed ik naar Amster dam. Even voor het Paleis Soestdijk zag ik plotseling die andere auto en die heb ik gedwongen te stoppen. Ik vroeg: wat is er allemaal aan de hand? Ze zeiden alleen: ben je niet aangehouden? Pas de volgende dag begreep ik wie ik vervoerd had." De zeven hadden weinig moeite om de grens te passéren. Gedekt door slagregens danste het geluk mee de grens over. Ze meldden zich in Kleef bij de eerste beste politiepost die ze zagen en vertelden in geuren en kleuren dat ze Duitsland tijdens de oorlog hadden gediend. Ze hadden het niet beter kunnen treffen. De dienstdoende agent was een gewezen SS'er en liet onmiddel lijk koffie en kerststol aanrukken. De volgende dag bracht hij hen naar het kantongerecht, waar rechter Dyck- mans geen zin had in moeilijke toe standen. Hij liet de zeven tien Duitse Mark boete betalen wegens illegale grens overschrijding, aanvaardde zelfs de aangeboden guldens en liet ze met een gulle lach vertrekken. De zeven gingen opgelucht hun weg en ver scholen zich later met succes achter de verkregen Duitse nationaliteit. De zeven De zeven mannen die Tweede Kerstdag 1952 ont snapten uit de Bredase gevangenis waren: Herbertus Bikker (1915) uit Wijngaarden, lid WaffenSS en Ordnu'ngspolizei. Wordt de kamp beul van kamp Erica in Ommen genoemd en heeft erkend de verzetsman Jan Houtman te heb ben doodgeschoten. Klaas Faber (192,2) uit Haarlem. Lid Sicherheits- dienst ($D) in Groningen. Maakte deel uit van het executiepeloton in kamp Westerbork. Willem Polak (1915) uit Utrecht. Lid WaffenSS en lid van het Sonderkommando Feldméyer dat als represaille voor verzetsdaden zonder pardon on schuldige Nederlanders doodschoot. Sander Borgers {1917) Uit Nieuwleusden. Lid WaffenSS en lid Sonderkommando Feldmeyer. Antoine Touseul (i92i) uit Breda. Lid WaffenSS en SD. Mishandelde arrestanten en zorgde ervoor dat ze doörgestuurd werden naar concentratie kampen, waar velen de dood vonden. Willem van der Neut (1919) uit Bunnik. Bijnaam: de beul van Amersfoort, het kamp waar hij bewa ker was. Jacob de Jonge (1922) uit Daalerveen. Werkte in kamp Erica in Ommen. Heeft na zijn terugkeer gezeten in de Scheveningse gevangenis. Van die zeven ontsnapten leven er nog (hoogst waarschijnlijk) drie: Bikker die in Hagen woont; Faber die in ingelstadt woont en Touseul die na een verblijf in Aken nu vermoedelijk in de buurt van Parijs Woont De Duitse justitie onderzoekt momenteel of Faber nog vervolgd kan worden. Van Touseul ontbreekt ieder spoor. Al ruim twee jaar is Danielle Vossebeld (31) bezig met een )ject om 'weer waarde te geven aan ontwaarde munten'. De industrieel ontwerper moest veel hindernissen erwinnen en de tijd en energie die zij erin heeft gestoken 1 ze niet terugverdienen. Maar ze heeft er wel 'gigantisch veel van geleerd'. Bovendien zijn de armbanden van ntwaarde dubbeltjes en kwartjes inmiddels te koop. En er komen nog meer producten aan. door Chris Paulussen Eind mei 2000 las Danielle Vossebeld bij haar ouders in het Brabantse Nuenen een verhaal over een machine die was ontwik keld om guldenmunten na de invoering van de euro door een wals te halen om ze on bruikbaar te maken. Zij was op 1 april in Utrecht begonnen met haar bureau DMV Design en op zoek naar ideeën. Als industri eel ontwerper zag ze wel wat in de gewokkel de munten. „Vooral de vorm sprak me aan. Dat het ontwaarde munten waren met een gevoelswaarde voor veel mensen, was vooral een aardige bijkomstigheid." Samen met een collega ging Vossebeld aan de slag. In januari 2001 deden ze hun nog prille ideeën uit de doeken in een brief aan de Koninklijke Nederlandse Munt. Ze had den immers munten nodig. De Munt kon zelf echter niet beslissen over de uitlevering van ontwaarde dubbeltjes, kwartjes, guldens en rijksdaalders. Dus volgde een brief naar het ministerie van Financiën. Vossebeld: „Daar stond men sympathiek tegenover het idee om produc ten te gaan maken, waardoor de munten niet helemaal verloren zouden gaan. Die producten mochten echter niet ter discussie komen te staan, omdat de afbeelding van koningin Beatrix erop zichtbaar bleef. De munten in een wc-bril gieten mocht dus niet. Achteraf bleek dat overigens zo'n vaart niet te lopen. Er is ook nooit controle op ge weest. Maar je hebt natuurlijk ook je eigen fatsoensnormen. Het wachten was op de definitieve beslissing over wel of niet 'wokkelen' van de munten. De vraag was ook wat de gewokkelde munten zouden gaan kos ten. „Aanvankelijk werd gesproken over een prijs van 11,50 gulden per kilo. Dat was op basis van de nikkelprijs. Uiteindelijk werd het 20 eurocent per stuk. Dat was een tegen valler", geeft Vdssebeld toe. Veel ideeën bleken ineens financieel niet meer haalbaar. Een lamp je gemaakt van driehon derd munten werd wel erg duur. Aan ideeën overigens geen gebrek. Vossebeld heeft te keningen en prototypes van uiteenlopende producten als theelich tjes, geldkistjes, halskettingen en spellen. Maar ook een koffiekopje waarin een munt is gegoten -'een idee van mijn vader'- en een tegel van een stevige hars met munten -'om dat het me leuk leek om over geld te lopen'. Desondanks leek het project in de loop van 2002 op dood spoor te komen. Zonder haar collega zette Vossebeld door. Ze ontwikkel de voor ei gen risico moneyclips en armban den. Boorde, soldeerde, zet te zelf de eerste exemplaren in el kaar en onderhan delde met bedrijven die de productie voor Danielle Vossebeld met sieraden die zij hun rekening konden ne- heeft gemaakt van ontwaarde mun- men. Daarbij voelde ze ten. Publiciteitsfoto zich als vrouw niet altijd serieus genomen. „Pas wanneer ze doorkregen dat ik als ingenieur ben afgestudeerd aan de TU Delft, werd ik volwaardig behandeld." In de tussentijd doemden ook nog mogelijke problemen op over zaken als patenten en beeldrecht. „Het idee dat ik ooit winst zal maken op dit project, heb ik wel opgegeven. Gelukkig heb ik ook andere producten ontworpen, zoals meubels en lampen. En ik heb vrijwel steeds naast mijn bureautje een parttime baan ge had. Sinds april werk ik bij een bedrijf als ontwerper van deuren en toegangstechniek. Dat spreekt me erg aan omdat daar ook veel techniek bij komt kijken." Toch wil Vossebeld het muntenpróject niét laten doodbloeden. „Het is een moeizaam project geweest, maar ik wil het wel afron den. Ik heb er gigantisch veel van geleerd, doordat ik alles zelf moest doen. Ik weet nu bijvoorbeeld dat ik sneller concreter moet worden en dat ik niet in goed vertrouwen dingen moet doen. Dan kun je erop vertrou wen dat het niet goed gaat." Om de kosten te drukken laat Vossebeld nu bij een Chinees bedrijf armbandjes maken van dubbeltjes en kwartjes, die ze zelf voor 29,90 euro verkoopt onder de handelsnaam Exempli Gratia. Met een ander bedrijf on derhandelt ze over de productie van een an der artikel, die ook in China zou moeten plaatsvinden. „Ik kan niet zeggen wat het is, want dan gaat iemand anders misschien er mee aan de haal." www.exempli-gratia.nl

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2003 | | pagina 7