Bijzondere zegen van meneer Heimwee naar het wad Geitenkaas als medicijn Reddingsbootschipper Anno Baas neemt zonder poeha afscheid ZATERDAG 19 JULI 's Zondagochtends draagt de Belgische pastoor Jan Werkers (81 jaar) de mis op, daarna tapt hij een biertje in het zaaltje naast de pastorie. Meneer pastoor maakt ook speciale kaas, die verlichting van gezondheidsklachten geeft. Een bijzonder mens in een bijzonder gehucht: Prosperpolder, op de grens van Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. door Romain van Damme Het duurt even voor de strak witte deur, die vloekt met de rest van de immens grote pas torie, open zwaait. Meneer pastoor is wat moeilijk ter been. „D'n ouderdom hè, maar zo lang het allemaal nog marcheert, doen we maar voort. Wat moet ik anders?" Pastoor Jan Werkers woont sinds 1967 in Prosperpolder, een 'vlekje' in de Zeeuwse grensstreek. De achterkamer van zijn pasto rie ziet uit op een stukje weiland waar een geit en wat bokken rondscharrelen. „Deze pastorie is zo groot, omdat die is gebouwd voor een pastoor en twee kapelaans. Maar die zijn hier nooit gekomen. Alleen ik, en een huishoudster die tien jaar geleden ge storven is." De pastorie met bijbehorende grond is van hem. Gekocht van de gemeente Beveren- Waas. „Hier is het zo geregeld dat de ge meente het huis van de pastoor moet onder houden. Awel, op een gegeven moment be gon het dak te lekken. De burgemeester zei toen: 'Daar is geen beginnen aan, die pasto rie is een krot Dat was toch tegen het zere been van meneer pastoor. „Ik zei: als dat een krot is, verkoop het me dan als een krot. Dat is gebeurd. Voor een schappelijk prijske en ik heb het dak laten maken. Voor heel wat minder dan de zes miljoen franken die de burgemeester nodig dacht te hebben." Van de gemeente moet meneer pastoor niet veel hebben. Lachend: „Ik zeg altijd Beve- ten-Baas. De burgemeester zei eens: 'Alle Beverenaren zijn gelijk'. Toen heb ik geroe pen: Zorg dan eens voor openbaar vervoer op Prosperpolder, zorg ervoor dat we ook aardgas hebben en repareer de polderwegen eens deftig." Pastoor Werkers houdt zijn mond niet. Voor niemand. „Laatst is besloten om alle graven van voor '83 op de gemeentelijke kerkhoven te ruimen. Omdat er plaatsgebrek is. Op Prosperpolder moet dat ook gebeuren. Maar hier is nog ruimte genoeg om meer dan hon derd jaar te begraven! Wat n'n zever alle maal." Het kerkhof ligt schuin achter de Prosperpolder Is een vlek met een grote kerk en een paar huizen. 'Vroeger dachten ze dat Pros perpolder zou groeien. Daarom is de kerk ook zo groot. Maar het groeien is voorbij en die kerk wordt niet kleiner'. Pastoor Jan Werkers na de kerkdienst in zijn rol van barman. Foto's: GPD/Wim Kooyman kerk. In de wijdheid van de polder, die grenst aan het Verdronken Land van Saef- tinghe en de hete adem van de Antwerpse haven in de nek voelt. De polder gaat een ongewisse toekomst tegemoet. Want de Ant werpse havenbaronnen willen steeds meer. De zotten van Antwerpen noemt de pastoor hen. „Dikke nekken, zoals wij het ook zeg gen. Nou moeten er in de polder boerderijen afgebroken worden, omdat de vogels straks moeten kunnen drinken én landen in kunst matig aangelegde kreken. Ze zeggen dat het nodig is om te compenseren. D'r moet na tuur terugkomen. Ik kan het niet volgen." Ooit was er zelfs sprake van dat geheel Pros perpolder geofferd moest worden. Het ge hucht zou bedolven worden onder zestig miljoen kuub zand en klei, dat verplaatst moest worden om de Antwerpse haven aan nieuwe dokken te helpen. „Ongelooflijk toch wat er hier allemaal gebeurt in België! Ze hebben het Doeldok gegraven. Daar is nooit een schip geweest en wordt nu weer dicht gegooid. Zot of niet?" Dat Prosperpolder verdwijnt, gelooft pastoor Werkers niet. Het ligt te dicht tegen de Ne derlandse grens en er is afgesproken dat tot 400 meter van de grens niet gegraven of ge bouwd wordt. „Prosperpolder blijft zeker. Maar daar is ook alles mee gezegd, d'r zal weinig veranderen." Bouwen mag niet meer. De jongeren trekken weg en de toch al lege polder wordt almaar leger. Het ruikt er zoals een polder ruiken moet. Naar mest en ondefineerbare geuren die uit de bewerkte grond opborrelen. Het vermengt zich met de zilte lucht, die gevoed wordt door het nabijgelegen Scheldewater. „Rust is niet te koop", zegt de pastoor. „Dat maakt het wonen hier zo aantrekkelijk. Vroe ger dachten ze dat Prosperpolder zou groei en. Daarom is de kerk ook zo groot. Maar het groeien is voorbij en die kerk wordt niet kleiner." De kerk staat er als een Notre Dame van de polder en wedijvert met de twee grote koel torens van de Doel-kerncentrale. „Ik denk dat er tijdens de mis zo'n zestig mensen bin nen zitten. Ze komen uit de polder, uit Kiel- drecht en ook uit Nieuw-Namen in Olland." Na de dienst wordt er vaak wat gedronken in het verveloze en scheefgezakte zaaltje naast de pastorie. Dat zaaltje mag een opkapbeur tje hebben, geeft de pastoor toe. „Maar ach, het is voor het gezellig samenzijn. Ook op zondagmiddag, dan is er een verschieting. Op de liggende wip hè, met pijl en boog." Zo'n twintig schutters doen mee. „Ze leggen een euro uit. Als de hoofdvogel geschoten wordt, krijgt de schutter een euro. De zijvo gels leveren een halve euro op en de pluim- kes, de kleine vogels, een kwart euro. Pas op hè: die verschillende kleuren pluimkes is een extra prijs. Maar akkoord: rijk worden is er niet bij." De pastoor helpt er met bier en flesjes fruit sap uitschenken. „Een beetje klappen met elkaar. Ach, iedereen kent iedereen. Ik moet er wel zijn hè, want het is mijn zaaltje. Zo rond zeven uur, half acht is het altijd ge daan." Dan gaat meneer pastoor weer terug naar zijn pastorie en maakt hij misschien nog wat geitenkaas als hij zin heeft. Niet zomaar een geitenkaasje. Het is een wat geheimzinnige geitenkaas, die de strijd aanbindt met ec zeem. „Het kan zeer effectief zijn tegen ec zeem en zelfs tegen de ongeneeslijke ziekte psoriasis. Het waarom weet ik niet. Ik beloof ook niets, maar ik weet wel dat ze van ver komen voor die geitenkaas." Helaas moet hij steeds vaker nee verkopen. „Ik heb nog maar één geit meer en wat boks- kes. De leeftijd hè. Maar ik maak nog wel kaas. Dokters zeggen dat het niet weten schappelijk is, maar daar veeg ik mijn hielen aan. Ik hoor dat het helpt en dat is toch het belangrijkste." Een dokter, een kennis van de pastoor, sprak eens over een oude vrouw met eczeem. „Ik zei tegen de dokter: probeer eens geitenkaas. Ik heb geitenkaas gedroogd, gemalen en in capsules gedaan." De dokter kwam na een week enthousiast terug. „Het werkte. Die vrouw is lang om die geitenkaas gekomen. Een vrouw die kanker en veel pijn had, vroeg eens om de wei - dat blijft over als je kaas maakt. Ze is hier geweest en leefde een jaar zonder pijn. Honderden mensen hebben er baat bij gehad. Het Wonder van Prosperpolder? Dat gaat meneer pastoor veel te ver. „Ik vermoed het volgende: langs het weike staat taxus. Als paarden van dat spul eten, gaan ze dood. Misschien is er ook wel eens een geit aan ka pot gegaan, maar allez... In taxus zit de stof taxine en dat wordt ge bruikt om medicijnen te maken tegen kan ker. Pas nu op: die geiten eten van die taxus. Niet veel hè! Want ze blijven leven. Die stof komt in de melk, in de geitenkaas. Mensen eten dat en zien het eczeem verdwijnen. Misschien komt het door die taxine." Of niet. Meneer pastoor maalt er niet om. „Zo lang ik kan, maak ik kaas. Meer kan ik toch niet doen?" Bij het afscheid wijst hij in de propvolle gang op een doos boodschappen en een kratje bier. „Voor zondag, voor de verschieting. Dat moet nog naar het zaaltje." Schipper Anno Baas uit Lauwersoog: „Je moet in dit werk niet overal over nadenken." Foto: GPD/Ida F. Mulder Anno Baas, schipper van de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) in Lauwersoog, kreeg nationale bekendheid door de perikelen rond zijn opvolging. Eigenlijk had hij al moeten stoppen toen hij 55 werd. Nu zet hij er op z'n zestigste in alle bescheidenheid een punt achter. „Wij zijn niet belangrijker dan vrijwilligers in de zorg." door Bouwe van Norden Een zandschip glijdt loom door de zon overgoten haven van Lauwersoog. Anno Baas (60), havenmeester en officieel nog héél even schipper van de reddingsboten van station Lauwersoog, houdt het vaartuig met één oog in de gaten. Kort geeft hij van uit zijn uitkijktorentje aanwijzingen aan het naar de havenmonding koersende schip. Baas, een op een binnenschip geboren wa termens, zal het missen dat hij straks niet meer met de jongens hoeft uit te rukken naar schepen in nood. Toch reageert hij onderkoeld, de blik strak op het passerende vaartuig gericht. „Het houdt gewoon een keer op. De streep is getrokken. En dat is maar goed ook." Een intensieve campagne voor de werving van een opvolger leverde niet zo'n witte raaf op. Eigenlijk was er al half en half be sloten voor de reddingsboten Steur (inzet baar op het Lauwersmeer) en Annie Jacoba Visser (Waddenzee en Noordzee) een be- roepsschipper in te huren, zoals bijvoor beeld ook op Ameland, Terschelling en Schiermonnikoog gebeurt. Maar toen gooi de de recessie roet in het eten. Het belegde vermogen van de via donaties en legaten gefinancierde KNRM slonk fors. „Een beroepsschipper zat er daardoor niet meer in", zegt Baas. Hij wordt nu als schip per opgevolgd door drie bemanningsleden uit zijn ploeg: Bert de Boer (coördinerend schipper), Eelco Duurken (waterpolitieman in en om de haven) en Jan Jansma, die in Lauwersoog werkt. „Ik sta hier wel achter. Het is niet ideaal, maar het zal wel op deze manier moeten." Nog langer doorgaan was voor hem niet vol te houden. „Fysiek viel het werk mij steeds zwaarder. Als je op mijn leeftijd een nacht in de weer bent met je pens vol adrenaline, slaap je daama niet meer. Vervolgens moet ik dan overdag ge woon als havenmeester werken. Na zo'n dag ben je geradbraakt." Het grootste probleem vindt hij de acties waarvan je van tevoren weet dat je ze moet uitvoeren. Zoals een gestrand schip uit de penarie helpen. Daarvoor moet je wachten op hoog tij en dat kan zowel overdag als 's nachts zijn. „Van tevoren slaap je dan niet, je voert de klus uit en daarna slaap je weer niet", verduidelijkt Baas. Hij neemt overi gens niet echt afscheid van de KNRM waar voor hij zich twaalf jaar - waarvan zeven jaar als schipper - met hart en ziel heeft in gezet. Hij blijft betrokken bij de reddings maatschappij als lid van de plaatselijke KNRM-commissie. Tot z'n 65ste werkt hij nog als havenmeester in dienst van de vis- afslag." Op een plechtig afscheid of koninklijke on derscheiding zit Baas niet te vlassen. „Ik heb dit werk met veel liefde gedaan, ben stapelgek op varen. De beloning was voor mij altijd de nazit. Dat je na afloop van een actie tegen elkaar kon zeggen: 'Dat hebben wij toch maar weer geflikt'. Wat wij als vrij willigers doen, is niet belangrijker dan wat vrijwilligers op andere plaatsen aan werk verzetten, zoals bijvoorbeeld in de zorg. Zou ik dan een onderscheiding moeten krijgen, omdat ons werk toevallig wat spec taculairder is? Nee, dat hoeft echt niet." Baas weet niet hoeveel mensen hij door de jaren heen met zijn bemanning heeft ge red. Een plakboek heeft hij ook niet. „Mijn vrouw heeft wel wat knipsels bewaard, maar die moeten nog worden ingeplakt." Volgens eigen zeggen moet Baas in het log boek kijken om te weten welke acties hij vorige week met zijn bemanning heeft uit gevoerd. Als hij overdag was weggeweest, vertelde hij het thuis vaak niet eens. „Waar om niet? Daar heeft mijn vrouw misschien alleen maar last van. Als ik er 's nachts uit moest, kon ik niet voorkomen dat zij wist dat wij uitrukten." Als je Baas vraagt welke hulpacties de meeste indruk op hem hebben gemaakt, aarzelt hij geen seconde. „Wat mij vooral bijbleef, zijn de acties die niet lukten. Zoals de hartpatiënt die vorig jaar bij laagwater stierf tijdens het wadlopen. Daar vliegje dan met drie of vier boten op af, maar je kunt er niet bij komen, omdat het laag wa ter is. En ook verder kun je niets doen. Er is wel getracht die man te reanimeren, maar uiteindelijk is zijn stoffelijk overschot toch door een helikopter naar de wal gebracht." Haarscherp herinnert Baas zich ook de red ding van een onfortuinlijke zeiler op het Lauwersmeer. Diens metgezel gaf vol gas achteruit, terwijl het nylon aanlegtouw nog vastzat en een lus vormde om de hand van het slachtoffer. Als een scheermes scheidde dat koord de hand van zijn arm. De redders stonden machteloos", verzucht de terug tredende KNRM-schipper. Gelukkig zijn er ook legio uitrukken ge weest die hem een goed gevoel gaven. Bij slecht weer een in nood verkerend schip uit de branding halen, stemde Baas altijd te vreden. Voor de redding van zo'n dertig opvarenden van een rondvaartboot waarop brand uitbrak, geldt hetzelfde. Ook de sa menwerking met de bemanning is voor de schipper altijd een bron van vreugde ge weest. „Ik had een fijne ploeg. Mannen waar je blindelings op kon vertrouwen." Toch was Baas aan boord niet alleen een gezellige vent. Hij duldde geen gepruts. „Wij zijn dan wel vrijwilligers, maar ik wil professioneel werken. Ik kan het bijvoor beeld niet aanzien dat er iemand klungelt met een tros. De eerste worp moet raak zijn. Desnoods oefenen wij net zo lang tot iemand dat kan. Als mensen op zee in de problemen komen, of het nu om vissers of watersporters gaat, ze vertrouwen blind op je. En ze moeten er dan van op aan kunnen dat je hen zo goed mogelijk helpt." Overmand worden door emoties, is dan ook iets wat Baas zichzelf niet toestaat. Hij laat zich juist voorstaan op zijn relative ringsvermogen. Bovendien herkauwt hij niet eindeloos wat hij tijdens de hulpacties heeft meegemaakt. „Je moet in dit werk niet overal over nadenken. Dat is volgens mij niet goed." Om het heimwee naar het wad te bestrij den, heeft Baas - op aandringen van zijn vrouw - inmiddels een eigen schip gekocht. Een schip waar hij al jaren geleden zijn oog op heeft laten vallen. Geen doorsnee ple zierjachtje, maar een twaalf meter lang, voormalige directievlet van een baggerbe drijf. „Mijn vrouw weet dat ik niet zonder boot kan. Ik moet een plekje voor mijzelf heb ben. Een schip waar ik naartoe kan gaan om een beetje te prutsen en wat te schilde ren. En af en toe de ruimte van het wad mee op te zoeken. Er is niets mooier dan daar droogvallen en de natuur bekijken."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2003 | | pagina 5