'Mens en chimpansee in hetzelfde genus'
WETENSCHAP
mtsmsm
Explosie van leven na meteorietinslag
'Ons' zonnestelsel lijkt buitenbeentje
dinsdag 10 JUNI 2003
de
^aai
(eft g
eisje
it de
enR
door Henk Hellema
arnhem - Van alle mensapen lijkt
de chimpansee het meest op de
mens. Onlangs hebben Ameri
kaanse onderzoekers aangetoond
dat het verschil in het erfelijk ma
teriaal DNA tussen chimpansee
en mens minder dan 1 procent
bedraagt. Volgens hen zou deze
mensaap daarom samen met de
mens in één biologische groep
moeten worden ingedeeld: in het
genus Homo. „Sommige mensen
hebben verbaasd, zelfs ontzet op
die nieuwe systematische inde
ling gereageerd", aldus gedrags-
bioloog en apendeskundige prof.
Frans de Waal. „Maar mij lijkt de
ze niet meer dan logisch."
Hij is zwaar behaard, loopt veel
al op handen en voeten, kan
goed klimmen en zoekt zijn
slaapplaats hoog in de bomen.
Kenmerken van de in Afrika le
vende chimpansee, een mens
aap die toch ook wel wat men
selijke trekjes vertoont. Recent
Amerikaans onderzoek heeft la
ten zien, dat het erfelijk materi
aal van de mens en de chim
pansee niet meer dan 0,6 pro
cent van elkaar verschilt.
Dat verschil is kleiner dan tus
sen bijvoorbeeld chimpansee en
de gorilla. Staat de chimpansee
eigenlijk niet dichter bij ons
mensen dan we eigenlijk willen
aannemen? Er komen steeds
meer aanwijzingen om die ge
dachte te ondersteunen.
Op de evolutionaire stamboom
van de mensapen zijn de kleine
mensapen of gibbons de oudste,
vervolgens takten de orang-
oetans af, weer later de gorilla's,
waarna uit een gemeenschap
pelijke voorouder de chimpan
see en de mens ieder zijn eigen
weg ging. Tot nog toe vonden
biologen de overeenkomsten
tussen gorilla's en chimpansees
nog zo groot, dat ze deze mens
apen in één geslacht of genus
hebben ondergebracht: het ge
nus Pan. Dat genus zou dan drie
soorten omvatten: de gorilla, de
chimpansee en de dwergchim
pansee of bonobo. De mens
zou, als enige, tot een ander ge
nus gerekend moeten worden:
dat van Homo. Die indeling is
nu aan het wankelen.
Volgens de Amerikaanse onder
zoekers zijn de mens en de
chimpansee ook pas zeer recent
uit elkaar gegaan. Op grond van
hun DNA-onderzoek nemen ze
aan, dat ze waarschijnlijk tussen
de 5 en 6 miljoen jaar geleden
nog een gemeenschappelijke
voorouder hebben gehad. De
sterke overeenkomsten in DNA
én het feit dat ze, in evolutionair
opzicht, niet eens zo lang gele
den tot één soort behoorden,
zijn voldoende om mens en
chimpansee in één taxonomi-
sche groep, in één genus, te
plaatsen, schrijven ze in de Pro
ceedings of the National Acade
my of Sciences. Wordt de mens
daarmee niet van zijn unieke
voetstuk gehaald?
Tom de Jongh, als bioloog ver
bonden aan Burgers' Zoo in
Arnhem, moet even aan het idee
wennen, zegt hij, maar kan die
toch volledig onderschrijven.
„De nieuwe indeling is in zover
re opmerkelijk, dat objectiever
naar de evolutionaire relatie tus
sen mens en chimpansee is ge
keken. Het samenbrengen van
chimpansee en mens in één
nauw verwante groep is eigen
lijk meer een ethische kwestie
dan een wetenschappelijke
doorbraak"
Ook als je kijkt naar lichamelijke
kenmerken of naar hun gedrag
zijn er duidelijke overeenkom
sten tussen mens en chimpan
see, aldus De Jongh.
Onlangs nog verschenen de re
sultaten van Japans onderzoek,
waaruit bleek dat een 'typisch
menselijke' aanpassing van de
positie van het strottenhoofd
(wat ons in staat stelt gesproken
taal te produceren) voor een
deel ook bij chimpansees is ge
vonden.
Ook apenkenner Frans de Waal,
verbonden aan het Yerkes Pri
matencentrum in de Ameri
kaans stad Atlanta, kijkt van de
nieuwe biologische indeling van
mens en chimpansee niet op.
„Sommige mensen hebben ver
baasd, zelfs enigszins geschrok
ken op de nieuwe indeling ge
reageerd, maar de DNA-gege-
vens bevestigen mijns inziens
wat we al uit andere studies over
mens en chimpansee wisten."
Wanneer het om andere dier
soorten zou gaan, waren deze
allang in één systematische
groep geplaatst.
De Waal heeft, ook in Arnhem,
veel aan gedragsonderzoek ge
daan. Zeker zijn er verschillen in
gedrag tussen mens en chim
pansee, aldus de gedragsbio-
loog. „Wij mensen lezen boeken
en rijden auto. Maar verplaats je
eens in de prehistorische tijd,
enkele duizenden jaren geleden,
toen er nog geen schrift was en
het wiel nog moest worden uit
gevonden."
„Dan is het enige verschil in ge
drag dat ik kan bedenken, het
uitgebreide gebruik van symbo
len in zowel cultuur als in taal.
Onderzoek van de laatste tien
tallen jaren heeft duidelijk ge
maakt dat ook chimpansees
moreel gedrag vertonen, een
vorm van cultuur hebben, el
kaar dingen leren, aan politiek
doen, in staat zijn gereedschap
pen te maken en te gebruiken
en via een (gebaren)taal te com
municeren."
Hij vindt het dan ook niet meer
De genen van de mens en de chimpansee komen zo sterk met elkaar overeen dat ze allebei in het genus 'Homo' moeten worden ondergebracht, vinden sommige wetenscha|
pers. GPD/Jan Vermeer Burgers Zoo
dan logisch, dat mens en chim
pansee in dezelfde taxonomi-
sche groep worden geplaatst.
„De enige barrière om die stap
te maken is ons menselijke
ego." Mensen moeten de ver
worven biologische kennis on
der ogen durven zien, vindt hij.
Ondanks alle overeenkomsten
blijven mens en chimpansee
nog steeds verschillend. Waar
aan zijn die dan toe te schrijven?
Volgens Duitse onderzoekers
van het Max-Planck-Instituut
voor Evolutionaire Antropolo
gie, zouden die vooral in een
andere vertaling van de erfelijke
DNA-code liggen, in de aan
maak van andere eiwitten, voor
al in de hersenen. Hun onder
zoek onderstreept wat al een
door anderen werd beween'
unieke evolutionaire geschie
nis van de mens ligt in de 01
wikkeling van zijn hersenen.
d enk
:rm<
it Pe
afbl
de
hap
lergi
pelijl
door Ben Apeldoorn
den haag - De inslag van een reuzenmeteo-
riet in de oertijd in wat nu Australië is, leidde
tot een explosief ontstaan van ingewikkelder
levensvormen op aarde. Australische geofysici
verdedigen deze gedurfde theorie in een arti
kel in het wetenschappelijke maandblad
'Geology1.
De aarde bestaat naar schatting bijna vijf
miljard jaar. Een miljard jaar later waren
hier al bacteriën, later gevolgd door primi
tieve vormen van algen en plankton. De me
ningen over hoe die ontstonden en waar ze
vandaan kwamen zijn verdeeld.
Een ding is zeker: ze bestaan tot op de dag
van vandaag en een deel van deze eencellige
oerbewoners van onze planeet groeide 570
miljoen jaar geleden geologisch gezien plot
seling uit tot meercellige levensvormen. Het
resultaat daarvan is nu om ons heen zien te
zien: de pluriforme mêlée, die we flora en
fauna noemen en waar wij deel van uitma
ken.
Minder zeker is de oorzaak van die plotse
linge evolutie-explosie naar ingewikkelder
levensvormen.
Professor Kathleen Grey, verbonden aan de
Western Australian Department of Industry
and Resources' Geological Survey, heeft
daar een gedurfde theorie over ontwikkeld.
Een theorie die verband houdt met een oer
oude, grotendeels geërodeerde, gefossili
seerde en in de aardkorst van Zuid-Australië
begraven krater: de Acraman-formatie. Deze
75 kilometer grote krater werd 580 miljoen
jaar geleden geslagen door een kilometers
grote planetoïde die zich op die plaats met
een snelheid van ongeveer 50.000 kilometer
per uur diep in de aardkorst begroef. In die
tijd ging de aarde overigens gebukt onder
een soort van superijstijd, die vrijwel de ge
hele planeet miljoenen jaren lang in een ijzi
ge greep hield.
Grey en haar collega's houden zich sinds
enkele jaren bezig met de bestudering van
fossiele micro-organismen in boormonsters,
afkomstig uit de Australische aéirdkorst.
„Wat ons opviel, is dat aan het eind van die
superijstijd de aantallen micro-organismen
weliswaar toenamen, maar dat het lange tijd
eencelligen bleven," legt Grey uit. „Vooral
opvallend is dat we in de aardlagen vlak bo
ven de sedimentslaag, die ontstond door
zich bij de inslag over de aarde verspreidend
materiaal, minstens 50 nieuwe soorten ge
fossiliseerde meercelligen, complete diertjes
zelfs, hebben aangetroffen. Die moeten in
zo'n tien- tot twintigmiljoen jaar na de in
slag zijn ontstaan. Geologisch gesproken is
dat plotseling." Grey benadrukt dat het eind
van de superijstijd niet ingeluid kan zijn
door de inslag waarbij de Acraman-form
-d
ontstond. „Hoe groot die krater ook is,
bij de inslag ontwikkelde energie was tou
weinig om wereldomvattende invloed o[
het klimaat te hebben", aldus de onder
zoekster. „Je zou trouwens eerder een in
sivering van de ijstijd verwachten als gev
van het in de dampkring opgeworpen st
dat het zonlicht deels blokkeerde. Maar
die tijd was kennelijk een veel grootscha
proces aan de gang, waardoor de gletsjei
sneeuw- en ijskappen in hoog tempo sn ie,v
ten, en het waterniveau vele honderden 1
ters steeg."
De intense globale opwarming heeft zek
bijgedragen tot betere condities voor hoj
levensvormen. „Maar datzelfde geldt ooi
voor de inslag", zegt Grey. Het is nog eei
raadsel hoe zo'n verwoestende gebeurt)
zo'n positief effect op de ontwikkeling v<
hogere levensvormen kan hebben gehad
„Dat die diertjes met de planetoïde hier
naar toe kwamen, moet uitgesloten wor<
geacht. Die hadden de klap en de inslagl
zeker niet overleefd, en bovendien kan e
geen leven ontstaan op een klein hemell |]*j]
chaam als een planetoïde. Nee, die plots
linge evolutiesprong is een puur aardse
gelegenheid geweest, zij het wèl met eenïoen
kosmische oorzaak."
nte
de
is
juize
H
dreij
te\
vast
erg.
pa
Weergave van een aantal van de 64 metaalspiegels die in het Andes-gebergte. Vanaf 2007 gaan deze andere zonnestelsels onderzoeken.
Foto: GPD
door Ben Apeldoorn
den haag - De banen die plane
ten rond andere sterren dan onze
eigen zon beschrijven, lijken in
het geheel niet op de baan van
Aarde, Jupiter, Mars en Venus.
Dat doet bij sommige astrono
men het vermoeden rijzen dat
ons zonnestelsel een buitenbeen
tje is.
Eeuwenlang al vraagt de mens
zich af of hij alleen is, hoe uniek
onze aarde is en hoeveel andere
zonnestelsels met planeten en
mogelijk levende wezens er be
staan. Veertig jacir geleden
maakten astronomen bekend
dat ons zonnestelsel ontstaan
moet zijn uit een grote draaien
de wolk stof en gas: de oerwolk.
Omdat andere sterren dan onze
zon zijn ontstaan uit zich ver
dichtende delen van interstellai
re wolken, leek het logisch dat
het wemelt van zonnestelsels in
het heelal. Maar de tot op heden
gevonden zonnestelsels lijken in
niets op het onze.
„De banen van de gasreuzen Ju
piter en Satumus, en van de wat
kleinere Uranus en Neptunus,
in ons zonnestelsel verschillen
hemelsbreed van die van de ge
vonden reuzen elders", zegt dr.
Alan Boss, theoretisch astrofysi-
cus van het Carnegie Institution
in het Amerikaanse Washington.
„Om te beginnen zijn de banen
Vein Jupiter, Satumus, Uranus
en Neptunus vrijwel cirkelvor
mig. Ten tweede liggen die vier
respectievelijk vijf, tien, twintig
en 30 maal zo ver van de zon
verwijderd als de aarde. Maar
vrijwel alle vreemde planeetreu
zen draaien veel dichter rond
hun moedersterren, en dan bo
vendien ook nog vaak in sterk
elliptisch gevormde, dus langge
rekte, banen. Dat suggereert
grote verschillen in de ontstaan-
shistorie van zonnestelsels. Daar
hebben we nog geen sluitende
verklaring voor."
Kennelijk bestaan er verschillen
in de wijze waarop materiewol
ken zich tot sterren en planeten
verdichten. Bovendien zijn daar
zo ongeveer evenveel rekenmo
dellen voor ontwikkeld, als er
theoretici op dit gebied zijn. Zo
gaat de ene theoreticus uit van
pakweg honderdmiljoen jaar,
waarin planeten 'volgroeien'
door materie uit de oerwolk op
te nemen, een ander meent dat
daar nog niet eens duizend jaar
voor nodig is.
„Die tijd is heel cruciaal", legt
Boss uit. „Een marge van mil
joenen jaren is eigenlijk te groot.
In die tijd zijn de resten van de
oemevel door de door de ster
geproduceerde geladen deeltjes
weggeblazen. Volgens het meest
gangbare model ontstaat de ster
namelijk het eerst. Als de oeme
vel weggeblazen wordt, stokt het
planetaire ontstaansproces."
.Anderzijds: als een ster gelijk
tijdig met planeten ontstaat, zit
ten we met het probleem dat die
planeten, als gevolg van de wrij
vingsweerstand in de resten van
de oerwolk gaandeweg in de
/^chting van de ster dalen. Dlrt
laatste zou op zich dan wel weer
de langgerekte banen kunnen
verklaren van de gevonden pla
neten. Maar hoe zit dat dan met
de vrijwel cirkelvormige banen
van de gasreuzen in ons eigen
zonnestelsel?"
Een andere ontstaansmogelijk-
heid van een zonnestelsel is,
volgens Boss, die van snelle in
eenstorting van een materiene
vel. Dat kan optreden door toe
doen van de schokgolven van
een nabije supernova (een zwa
re ontploffende ster) of door het
op geringe afstand voorbij trek
ken van sterren. Het bestaande
evenwicht in de nevel wordt
verbroken, waardoor versneld
aangroeiende massaconcentra
ties met steeds toenemende
zwaartekracht ontstaan.
Rekenmodellen van astrono
men van de universiteit van
Washington leren dat een gas
vormige reuzenplaneet als Jupi
ter bij het ineenstortingsscena
rio in amper duizend jaar kan
ontstaan.
„De tot dusverre gevonden ba
nen sluiten d'e aanwezigheid
van andere planeten uit", zegt
Boss. „Door de storingen die de
grote planeten met hun langge
rekte banen veroorzaken, zou
den in zulke stelsels trouwens
niet veel planeten kunnen ont
staan. Planeten ter grootte van
de aarde bijvoorbeeld: aardpla-
neten. In de komende jaren zul
len we ongetwijfeld spectaculai
re dingen gaan zien."
Grotere golflengten dan die van
zichtbaar licht, bieden het voor
deel dat men dwars door de
stoffige omgeving kan kijker
waarbinnen sterren en zonne
stelsel ontstonden of bezig zijn
te ontstaan. Om bij die golfleng
ten de vereiste beeldscherpte te
bereiken zou men een kilome
ters grote holle spiegel moeten
bouwen. Technisch onmogelijk,
en daarom bouwt men tiental
len aparte, kleinere spiegeltele-
scopen op een groot oppervlak,
waarvan de beelden digitaal
worden samengevoegd.
ALMA is daar een voorbeeld
van: Atacama Large Millimeter
Array. In de gortdroge Atacama-
woestijn, hoog in de Chileense
Andes, waar waterdamp afwezig
is, worden in 2007 64 twaalf me
ter grote metaalspiegels in ge
bruik: genomen. Gezamenlijk si
muleren ze een veertien kilome
ter grote spiegel. 'Kijkend' bij
een golflengte van een millime
ter bereiken ze dezelfde beeld
scherpte als de 'Hubble' in
zichtbaar licht. ALMA is in staat
de afstand van de aarde tot de
zon (150 miljoen kilometer) te
onderscheiden op een afstand
van ruim 30 lichtjaar.
„In ieder geval kunnen we dan
een definitief antwoord geven
op de vraag of er zonnestelsels
zoals de onze zijn, of niet", al
dus Boss. „Zoals het er nu naar
uitziet, en op basis van wat we
tot thans gevonden hebben, hel
ik over naar de stelling dat ons
zonnestelsel uniek is. Slecht
nieuws dus voor de voorstan
ders van een heelal vol aardpla-
neten, al dan niet bezaaid met
leven. Maar we zijn ook nog
maar op heel bescheiden schaal
bezig. Het kèn nog goed komen
voor die voorstanders."
De, ook Australische, HenburyL'/ater ongeveer vergelijkbaar met - maar veel jonger dan - de door de tar^des tijds in de Australische bod*
begraven Acramanformatie. Foto: GPD