De geest van de Neandertaler M j 4 t}f Homo sapiens is nog maar 28.000 jaar alleen op aarde w\K w Tekening: Maarten Wolterink Als soort is de mens uniek op aarde. Dat lijkt normaal, maar het is vreemd: vrijwel alle andere diersoorten komen in veelvoud voor. Er zijn vier soorten olifanten, twee soorten neushoorns, gorilla's, chimpansees en bonobo's. Toch was de mens niet altijd alleen. Tot 27.000 jaar geleden was er behalve de 'moderne mens' in Europa nóg een mensensoort: de Neandertaler. Maar liefst tienduizend jaar leefden zij naast elkaar. Maar leefden zij ook mét elkaar? Biologen en paleontologen discussiëren fel met elkaar over de vraag of Neandertalers en moderne mensen contact met elkaar hadden of niet. lensen zijn een raadsel voor zich zelf. Waar komen we vandaan, waar gaan we naar toe, heeft het leven een doel? Waarom zijn we zo anders dan andere dieren? Het zijn lastige vragen, vooral omdat degene die ze stelt, ze ook moet beantwoorden. Vandaar dat mensen een uitweg zoeken: ge dragsonderzoek aan onze 'verre neven', go rilla's, chimpansees, bonobo's en orang oetans is via een omweg eigenlijk een onder zoek naar onszelf. Misschien is dat ook wel de ultieme drijfveer voor astronomen om met zoveel inzet te zoeken naar intelligent leven in andere delen van het heelal. Paleontoloog Fred Spoor van het University College London heeft er geen moeite mee om de mens te omschrijven als een eenzaam wezen. „In evolutionair opzicht is het niet goed om eenzaam te zijn. Het bedreigt je succes als soort. Vandaar wellicht dat wij re ligie hebben ontwikkeld: de gedachte dat er 'iemand' is die ons vertelt wie wij zijn, is troostend en dat geeft ons evolutionair voor deel." Toch was de mens als soort niet altijd een zaam, of althans: hij was niet alleen. Sterker nog, hij is nog maar heel kort, om precies te zijn 28.000 jaar, de enige vertegenwoordiger van zijn soort. Daarvóór waren er altijd ver wante soorten. Zelfs de eerste rechtoplopen- de apen die vier miljoen jaar geleden in Afri ka ontstonden, kwamen al in veelvoud voor. Tussen 4 en 2,5 miljoen jaar geleden waren er 'robuuste' soorten, zoals de Australo pithecus robustus en de Australopithecus boisei en kleinere, fijngebouwde 'graciele' soorten, zoals de Australopithecus afarensis en de afficanus. Vanaf 2,5 miljoen jaar gele den werden zij opgevolgd door een nieuwe soort - de Homo habilis, de eerste mensach tige waarvan bewezen is dat hij werktuigen maakte. Deze vroege mensachtigen leefden in een parklandschap, met veel water, hoog gras en verspreide bomen. Over de vraag hoe deze dieren samenleefden, bestaat onder biolo gen en paleontologen weinig discussie. Het moet zijn gegaan zoals het nu nog op de Afrikaanse savanne gaat, menen Spoor en bioloog John de Vos van het Nationaal Na tuurhistorisch Museum Naturalis. „Kijk naar door Wilfred Simons verschillende gazellensoorten", zegt Spoor. „Ze hebben wel weet van eikaars aanwezig heid, maar ze vermijden contact zoveel mo gelijk." Het vermijden, het net doen alsof de ander er niet is, wordt vergemakkelijkt doordat de dieren allemaal nét iets anders eten. Daar door concurreren ze niet met elkaar. Spoor kent voorbeelden van gorilla's en chimpan sees die elkaar per ongeluk ontmoeten bij drinkplaatsen. Ook die mijden elkaar.Als ze er al over nadenken, dan zal het iets zijn van: hé, een ander beest; daar heb ik niks mee te maken." Ongeveer 1,8 miljoen jaar geleden ontstond een nieuwe mensachtige, Homo erectus. Hij was een stuk groter dan zijn voorgangers, had een stevig skelet, een rondere schedel met een zware wenkbrauwrichel boven de oogkassen en een vooruitstekende mond (maar geen kin). Deze mensachtige trok ongeveer een mil joen jaar geleden weg uit Afrika en koloni seerde geleidelijk aan heel Eurazië. In Euro pa kreeg Homo erectus te maken met de Ijs tijd - een klimaat waarin koude perioden (zogeheten glacialen) werden afgewisseld door warmere (interglacialen). De Homo erectus specialiseerde zich in dit schommelende klimaat tot de Neandertaler. Deze mensen waren tamelijk klein (1,50 tot 1,60 meter lang), hadden een grote neus waarmee ze koude lucht konden voorver warmen voordat die naar de longen ging en korte armen en benen om warmteverlies te gen te gaan. Vergeleken met moderne men sen waren ze robuust - ze hadden enorme spieren. Vacht Volgens John de Vos hadden Neandertalers ook een dikke vacht om zich warm te hou den, net als de wolharige neushoorn en de mammoet. De Leidse archeoloog Marco Langbroek bestrijdt dat. „Uit microscopisch onderzoek aan stenen messen blijkt dat ze dieren vilden. Ook hadden ze krabbers waar mee ze huiden schoonmaakten. We kunnen niet bewijzen dat ze de huiden gebruikten om kleding van te maken, maar onwaar schijnlijk is dat niet. Met je hoektanden kun je gaatjes prikken en van darm kun je garen maJken. Neandertalers hebben vaak op een aparte manier afgesleten voortanden. Een zelfde slijtpatroon vinden we bij eskimo's, die leer met hun tanden bewerken." Bovendien, meent Langbroek, waren Nean dertalers nu ook weer niet zó bestand tegen koude als De Vos denkt. In minder koude perioden verspreidden zij zich in groepjes over de vlakten van Noord-Europa. Als het klimaat kouder werd, trokken zij zich terug in de relatief warme gebieden die dan nog overbleven, zoals Spanje en Kroatië. Als het klimaat opwarmde, verspreidden de Nean dertalers zich weer vanuit deze 'refugia'. De aanwijzingen dat Neandertalers taal had den, worden steeds groter. Georganiseerde jacht op grote dieren wijst daarop, evenals groeiend bewijs voor een complexe en goed- geplande aanpak van werktuigvervaardiging. Bij het debat over taal speelt ook de omvang van de neocortex een rol, het hersengedeelte waar het taalvermogen in zit. Vast staat in elk geval dat de neocortex van Neandertalers niet kleiner was dan die van moderne men sen. Hoewel Langbroek persoonlijk er niet aan twijfelt dat Neandertalers spraken, houdt hij officieel een slag om de arm. „Bin nenkort begint de Faculteit Archeologie van de Universiteit Leiden een onderzoek naar hun taalvermogen." Neandertalers beschutten zich op de grote Noord-Europese toendra's tegen wind en re gen met tenminste windschermen. Hutten of huizen zijn niet gevonden, maar Lang broek sluit niet uit dat zij eenvoudige onder komens maakten. Bezet Omstreeks 100.000. jaar geleden ontstond - opnieuw in Afrika - de moderne mens, Ho mo sapiens. Ook hij verspreidde zich over Eurazië en bereikte tussen 60.000 en 50.000 jaar geleden zelfs Australië. Maar in diezelf de periode trok hij niet Europa binnen. Hoe kan dat? Europa ligt immers veel dichter bij Afrika dan Australië. Volgens Langbroek komt dat doordat de Neandertalers Europa 'bezet' hielden. „De aanwezigheid van Ne andertalers was een probleem voor moderne mensen." Bewijs dat moderne mensen in Europa heb ben gewoond, vinden archeologen pas vanaf het zogeheten 'Hengelo interstadiaal' dat duurde van 39.000 tot 36.000 jaar geleden. (Een interstadiaal is een warmere periode binnen een glaciaal). Gedurende die driedui zend jaar bewoonden zij grofweg het stroomgebied van de Donau, van Roemenië tot Zuid-Duitsland. Volgens Langbroek was die strook land een marginale zone tussen twee klimaatgebieden waar de Neanderta lers overheersten. Hier vulden zij 'lege plek jes' in de wereld van de Neandertalers. „Mo derne mensen waren veroordeeld tot een le ven aan de rand van de Neandertalersamen- leving", denkt hij. Wat moderne mensen ervan weerhield om Neandertalergebied binnen te dringen, blijft moeilijk te doorgronden. „Ik denk dat angst een rol speelde", denkt Langbroek. „Nean dertalers golden dan als eng, griezelig en be dreigend. 'Ze lijken op ons, maar ze zijn niet als wij'. Misschien zagen ze ze als geesten. Zoiets moet het toch geweest zijn. Andersom was het vast niet anders: Neandertalers schrokken waarschijnlijk ook van moderne mensen." Het einde van het Hengelo interstadiaal kwam met een korte, maar hevige klimaat verslechtering die zo'n duizend jaar duurde (36.000-35.000 jaar geleden). De natuur in Europa was van slag en een groot deel van Europa werd verlaten, zowel door Neander talers als door moderne mensen. De Nean dertalers vertrouwden op hun van oudsher overgeleverde gewoonten en overleefden in hun vertrouwde refugia, in Spanje ten zui den van de Ebro en op de Balkan en in Grie kenland. Toen het klimaat na 35.000 jaar geleden be gon te verbeteren, deed het vertrouwde ver spreidingspatroon opeens geen opgeld meer: overal waar zij kwamen, troffen de Neandertalers al moderne mensen aan. En omdat waar de één is, de ander niet kan zijn, werden de Neandertalers in feite 'opgeslo ten' in hun refugia waar zij nog zo'n acht duizend jaar standhielden. Hoe kon dat zo lopen? Langbroek heeft een idee. „Neandertalers waren vermoedelijk op een heel andere manier mobiel dan moder ne mensen", zegt hij. „Ze hadden tijd nodig om vertrouwd te raken met de voedselbron nen van een gebied. Als het klimaat zo insta biel was dat het snel kon veranderen, dan ging hun verspreiding erg langzaam." Mo derne mensen, zo blijkt uit archeologisch bewijs uit een weliswaar iets latere periode, moeten zich anders en veel sneller hebben verspreid. Ze maakten 'basiskampen' en haalden hun voedsel uit het omringende ge bied. Vandaaruit konden ze snel nieuwe kampen maken, desnoods op grote afstand. De Vos voegt daaraan toe dat moderne men sen erg opportunistisch zijn als het om voedsel gaat. „Ze scharrelen altijd wel wat op. Ze raken snel vertrouwd met de moge lijkheden die een leefgebied heeft." Hij ge looft dat Neandertalers door hun lange pe riode van aanpassing gespecialiseerd waren in het vangen van prooien als rendieren, wolharige neushoorns en mammoeten. „Die gedroegen zich op een voor hen voorspelba re manier. Met andere dieren hadden zij geen ervaring, die waren te lastig te vangen. Neandertalers namen nieuw land heel lang zaam en voorzichtig in bezit. Ze wilden eerst zeker weten dat ze er konden overleven. Dat soort overwegingen maakten moderne men sen niet." Mens Om terug te keren naar het 'raadsel mens': noch paleontoloog Spoor, noch bioloog De Vos, noch archeoloog Langbroek ziet Nean dertalers en moderne mensen in de steentijd gezellig rondom een kampvuurtje filosoferen over wat menszijn is. Ze lachten niet om de verschillen, ze voelden geen ontroering bij de overeenkomsten. Waarschijnlijk erken den zij elkaar niet eens als mens. 'Mens' is namelijk geen biologische definitie, maar een sociale: alleen wie wij tot 'de onzen' re kenen, aanvaarden wij als mens. Onder scheid maken tussen 'wij' en 'de anderen' is een oerinstinct, dat ook bij mensapen wordt gevonden. In onze samenleving worden we geacht om die drang te onderdrukken, in het verleden mocht er wel eens ongeremd aan worden toegegeven. Zo gingen koloniseren de Europeanen in de negentiende eeuw zon 16 NOVEMBER 2002 ER BIJ der wroeging op jacht op Bosjesmannen in Zuid-Afrika of op indianen op het Zuid- Amerikaanse Vuurland. Negerslavernij be rustte op hetzelfde uitsluitingsprincipe. Hoewel mensapen tegenwoordig soms wel als 'sociale mensen' worden beschouwd, ge looft De Vos niet dat het verwantschapsge voel erg diep gaat. „In de dierentuin is het altijd het drukst in het apenhuis, maar van echte 'invoeling' is weinig sprake. Als ze de kans krijgen, dan zie je dat mensen toch snel de apen pesten: een noot voor hun neus houden en hem dan weggrissen als zij hem proberen te pakken. En pesten, dat weet elke schooljuffrouw, is een instrument van socia le uitsluiting. Je zegt daarmee eigenlijk tegen die aap: jij hoort er niet bij." Langbroek wijst op de culturele en gods dienstige verschillen tussen autochtonen en allochtonen. „Ze vinden samenleven moei lijk. Zelfs als zij buren zijn, laten ze elkaar het liefst links liggen. Dat is dan allemaal nog binnen een soort. Ook tussen moderne mensen en Neandertalers moeten aanzien lijke cultuurverschillen zijn geweest en daar komt het soortverschil dan nog eens boven op." Jacht Neandertalers waren dus heel anders dan vroegmoderne mensen. Maar beide moeten ook erg hebben verschild van alle nu leven de mensen, benadrukt Langbroek. „Wij heb ben de neiging om de 'Cro Magnon', zoals de vroegmoderne mensen in Europa worden genoemd, bij onszelf in te delen, omdat er anatomisch geen verschillen meer zijn. Van uit hedendaags perspectief leken zij echter veel meer op Neandertalers dan op ons. Ook zij maten rond de 1,60 meter, leefden in klei ne gemeenschappen en moesten zien te overleven in een vijandig klimaat dat nu niet meer bestaat. Ook zij gebruikten stenen werktuigen en waren rondtrekkende voed selverzamelaars. Hoe verschillend die vroegmoderne mensen dan waren, is ook weer onderwerp van veel discussie. Langbroek geeft een voorbeeld van het wetenschappelijke debat hierover. „Iedereen weet wel dat vroegmoderne men sen grotschilderingen maakten van dieren die zij in hun omgeving vonden, zoals in Lascaux en in Altamira. Als je die schilderin gen bestudeert, valt op dat de laatstgemaak- te 'verhalende' scenes bevatten, zoals bij voorbeeld een jacht. De vroegste schilderin gen hebben dat niet - daar zie je alleen een dier. Je kunt veronderstellen, zoals de kunst historicus Onions doet, dat de vroege Cro Magnonmensen elkaar geen verhalen vertel den. Geen verhalen, dat is: geen taal zoals wij die hebben. Als dat waar is, dan zijn ze zó enorm anders dan wij. Want taal, verha len vertellen, dat is wat wij nu tot de kern van het menszijn rekenen." Dat maakt de cirkel voor Langbroek rond. „Het is haast een taboe om te erkennen dat onze vroegmoderne voorlopers misschien geen taal hadden. Want dat zijn 'wij'! We hebben er veel minder moeite mee om zo'n gebrek aan Neandertalers toe te schrijven. Zij waren immers toch al 'de anderen'. Zelfs al zijn wij nu als soort alleen, met de ande ren die er ooit waren, hebben we nog steeds moeite. We dichten ze zonder scrupules al lerlei negatieve kenmerken toe."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2002 | | pagina 49