De kunst van het zingend vertellen
■H
ZATERDAG 16 SEPTEMBER 2000
Bijna 150 liedteksten Lennaert Nijgh in bundel 'Ik doe wat ik doe'
Het maken van een foto van Lennaert Nijgh is bijna een verhaal apart. Hij wil niet poseren op de bekende plekken, maar met een uil op de foto, een Oehoe wel te verstaan. Waarom? Lennaert: „Dat moet je maar aan de 'shrink' vragen. Maar ik
heb het al heel lang. Spaar ook uilen. Dus zo'n foto." Enige dagen later houdt Lennaert vol bewondering de één jaar oude Oehoe Buba op zijn arm en oogt gelukkig. Met dank aan vogelpark Avifauna in Alphen aan den Rijn. foto ron pichel
Alsof er een kapotte antieke vaas
gerestaureerd moest worden:
Puzzelen, ontbrekende stukjes
boven tafel zien te krijgen. De schrijver: „Er
kwamen dingen boven water waarvan ik het
bestaan niet eens meer wist. Waaronder din
gen, die ik dan uiteindelijk toch als niet bij
mij horende heb afgedaan. Teksten die al
lang kwijt waren, doken op via internet. Raar
hoor. Want ik dacht dat ik het allemaal rede
lijk op orde had. Om te wennen aan een
nieuwe tekstverwerker had ik al eens mijn
hele oeuvre, dat ik in multomappen had zit
ten, op de harde schijf gezet. Klaar toch?
Mooi niet."
Kick van der Veer zocht als literaire schat
graver verder. Graven, graven, graven. En
toen kwam de periode van het heen en weer
faxen. Over inhoud, over wel of niet opne
men in de bundel en zo ja: welke versie. En
dan moest nog worden uitgezocht wie wat
wanneer en hoe op plaat had gezet. En maar
faxen. Altijd 's nachts. „Want Kick is ook een
uil, vliegt ook des nachts. Ja, ja."
Het resultaat van al dat zoeken is een fraai
uitgevoerde bloemlezing van bijna 150 van
Lennaerts teksten. Teksten die hij schreef
voor Boudewijn de Groot, voor Ramses en
Liesbeth, voor Rob de Nijs, Adèle Bloemen-
daal, Fred Piek, Astrid Nijgh en zovele ande
ren.
De teksten in Ik doe wat ik doe zijn in de
meeste - niet alle - gevallen afgedrukt zoals
ze zijn gezongen. Nijgh zelf is geen sleute
laar. Als het ei gelegd is, is het ei gelegd - is
zijn motto. Wat anderen er daarna mee doen
is hun zaak. En de anderen, de uitvoerenden,
gingen niet zelden met zijn teksten aan de
slag. Maar daar heeft Lennaert dus nooit van
wakker gelegen. Van der Veer de afgelopen
maanden waarschijnlijk des te meer.
Want ook van de gezongen versies zijn er
soms meerdere. Zo staat de oorspronkelijke
tekst van Malle Babbe in de ik-vorm, ge
schreven voor Adèle Bloemendaal. Voor Rob
de Nijs, die er in 1975 een hit mee scoorde,
werd een zij-vorm geïntroduceerd. Terwijl
Boudewijn de Groot later weer regels heeft
aangepast voor zijn versie. In het boek is ge
kozen voor de oervorm. Toch de mooiste,
volgens Nijgh.
En zo valt er, zeker voor de kenners van
het werk van Lennaert Nijgh. meer te spitten
in Ik doe wat ik doe. Neem Liefde van later,
een vertaling die Lennaert maakte van een
Jacques Brel-song. Lennaert: „Dit is mijn
vertaling, al is die nooit zo op plaat versche
nen. Herman van Veen zingt een kortere, iets
andere versie. Het verschil? Er zit één regel in
die tekst waaruit blijkt dat het om een kin
derloos echtpaar gaat. Heel mysterieus. En
Brei is dood, dus het waarom daarvan, daar
kom je nooit meer achter. Maar die regel
geeft dat lied zoveel magie: 'Heel deze kamer
om ons heen waar nooit een wiegje heeft ge
staan draagt sporen van een fel verleden'. Bij
Van Veen zit dat wiegje d'r niet in. Van Veen
had natuurlijk zelf zo overduidelijk wél kin
deren, dat zou voor te veel verwarring heb
ben gezorgd. Ik weet niet meer wat hij ervan
gemaakt heeft."
Herman van Veen zingt in zijn versie:
waar ons bed steeds heeft gestaan'. Lennaert:
„Jajaja. Een bed in een kamer... tja, daarmee
wordt het toch een beetje een arremoedige
situatie."
De zoektocht is voltooid.
Ruim vijfendertig jaar
liedteksten van de Haarlemse
schrijyer Lennaert Nijgh zijn
met hulp van samensteller
Kick van der Veer verzameld,
opgediept, uitgezocht,
gerangschikt, gewikt en
gewogen voor de bundel 'Ik
doe wat ik doe' die verschijnt
in de Pluche-reeks van
uitgeverij Nijgh Van
Ditmar. Een heidens karwei,
zo bleek. Want hoe gaat dat?
Lennaert: „Dan blijkt dat het
geheugen toch ook met
schaar en lijmpot in elkaar is
gezet. Je vergeet veel hoor.
Er staan ook dingen niet in het boek. „Nee,
de dingen die ik met Boudewijn op school
gemaakt heb, staan er niet in. Als ik dood
ben wordt dat mooi curieus materiaal. Leg
het dan maar in het tuinhuisje van Wim
Kan."
En Kick van der Veer heeft, volgens de ver
antwoording achterin het boek. eveneens te
vergeefs gepleit voor de opname van De Eeu
wige Soldaat, de vertaling van The Universal
Soldier. Lennaert: „Dat vind ik een kutlied. Ik
heb dat toen weliswaar vertaald, maar ik zou
het zelf nooit uit mijn bek gekregen hebben.
Ik wilde trouwens eigenlijk helemaal geen
vertalingen in dit boek opnemen. Maar goed,
er zit natuurlijk wel veel bekends tussen. Dus
vooruit. Al heb ik wel paal en perk gesteld.
Met de stelregel: Er worden geen kaarsen
voor het raam gezet! Mede op last van de
brandweer en de verzekeringsmaatschappij.
Geen kaarsen." En aldus sneuvelde het door
Rob de Nijs tot hit gezongen 'kaarsenlied'.
Het is niet de eerste keer dat er van Lennaert
Nijgh een tekstbundel verschijnt. In 1975
verscheen al Tachtig teksten, in 1991 gevolgd
door Tekst en uitleg. „Maar dat is toch voer
voor De Slegte gebleken", stelt de schrijver
enigszins mistroostig vast. Het blijft natuur
lijk moeilijk, zo'n liedboek zonder muziek.
En voor die tekstboeken van mij, was inder
tijd wel wat aandacht, maar gerecenseerd
zijn ze bijvoorbeeld nooit. Wie moet dat ook
doen, dat is ook een vraag. Een literatuurcri
ticus? Hier ten lande...?" Lennaert laat een
van pijn doortrokken gezicht zien - 'Ai!'
„In Vlaanderen hebben ze mijn werk wél
onder de loep genomen. Maar Boudewijn en
ik hebben destijds al vastgesteld dat we daar
wel serieus werden genomen, terwijl hier in
Nederland... nou ja, laat maar. Wat het ver
schil was? Onze begintijd viel samen met de
studentenrellen in Leuven. En wij waren dui
delijk een argument in die strijd daar. Ja! En
we waren een tegenzet. Brei is natuurlijk
prachtig, maar lag in een goed deel van
Vlaanderen toch... hoe zal ik het zeggen... Ze
konden hem wel doden.
Het was de tijd van het Franse chanson.
En dat was in de ogen van die Vlamingen de
zoveelste bevestiging, dat ze boeren waren.
Dus waren wij belangrijk. Af en toe was dat
wel een beetje gênant overigens. Maar wel
heel anders dan in Nederland. Hier was je
toch langharig tuig, eigenlijk."
Een gouden tijd, daar Vlaanderen, eind ja
ren zestig. Lennaert als 'manager' van Bou
dewijn - uit financiële overwegingen na een
compleet mislukt en - stom! - zelf gefinan
cierd filmavontuur. „Vlaanderen. Al dat
hecht georganiseerde jeugdwerk daar. Het
Verbond Van Grote Gezinnen. Dat soort ver
enigingen. En die gingen tegen elkaar opbie
den. Dorpen die zo ver uit elkaar lagen als
Heemstede en Hillegom, organiseerden al-
letwee hun eigen luisterliedfestival en pro
beerden elkaar daarin te overtreffen. Dat
hield nooit meer op. Voor je het wist begon
de pauze om half een 's nachts. Wonder
baarlijk. In een steenfabriek in de middle of
nowhere waar vierduizend muisstille men
sen zaten te luisteren.
Zo scheurden we door Nederland en
Vlaanderen in Boudewijns eerste auto. Een
BMW. Dat was dan wel een beetje in tegen
strijd met zijn image, maar het ging als een
kogel. Ik bedoel: Astrid en ik hebben dezelf
de stukken in een Eend afgelegd, maar dat
schoot toch een stuk minder op hoor. Je
moet je daarbij bedenken dat er nooit geld
overbleef voor een hotel. Dus moest je altijd
maar weer terug naar Haarlem. En ik op de
terugweg maar lullen, lullen, lullen om te
voorkomen dat er iemand achter het stuur
wegzakte. Astrid en ik zijn nog een keer van
de oprit van een snelweg gehaald door zo'n
politieporsche. Die trof ons daar slapend
aan. Ai!
D'r zijn wat van die anekdotes. Je wilt er
eigenlijk niet over nadenken. Het zoeken van
Boudewijn en mij naar het geheimzinnige
plaatsje Wevelgem of daaromtrent, na het
roken van een pijpje. In de mist' Plaatsaan
duidingen als Gibraltar en Bethlehem doken
lang de kant van de weg op. En wij tegen el
kaar: 'Dit gaat niet goed, dit gaat niet goed'.
Dat 'managen' van Boudewijn liep op een
gegeven moment wel uit de hand. Ik had
daar allemaal fantastische ideeën over. Maar
financieel kon het allemaal helemaal niet en
ondertussen schreef ik nauwelijks nog een
tekst. Op de sigaar in mijn hoofd na was ik
directeur geworden. En een schrijver moet
schrijven, niet lullen. Geen tycoon willen uit
hangen. of theatermaker willen zijn. Gewoon
schrijven, dat is al heel wat. Toen kwam ik
op het idee om voor Rob de Nijs te gaan wer
ken. Nou, ik geloof dat ze toen definitief heb
ben gedacht dat ik koekoek was geworden.
Zo van 'Ach, ik geloof dat die ouders nog wat
geld hebben, die zullen wel voor hem zor
gen'. Ja, ja. Het zijn natuurlijk leuke verhalen
voor bij de centrale verwarming."
Ik doe wat ik doe laat, meer dan de voor
gaande bundels, de veelzijdigheid van Len
naert Nijgh als schrijver zien, mede door de
gekozen rangschikking. De chronologie is
losgelaten, van een thematische groepering
is evenmin sprake. De teksten zijn simpel
maar doeltreffend in alfabetische volgorde
gerangschikt, van Aan de andere kant van de
wereld tot Zuster Ursula. En in die volgorde
trekken al die verschillende sferen aan je
voorbij.
Natuurlijk is er een centraal thema dat
steeds terugkeert. Het is de onrust, het on
vervulde verlangen, het eeuwige zoeken.
„Maar gaat niet driekwart van de wereldlite
ratuur daar over", zegt Lennaert dan. „Een
romanticus is een romanticus, zo word je ge
boren. Het lastige van het woord romantiek
is alleen dat het in de spreektaal zo wezenlijk
iets anders betekent, dat ik het maar liever
niet gebruik. Romantisch tafelen..." Weer die
geslagen blik in de ogen. „Aaarggh, daar heb
je die kutkaars weer. Niet voor het raam!"
„Ik heb alles uit het genre gehaald wat er
inzit", zegt Lennaert zelf en daar valt weinig
tegen in te brengen. Hij schreef protestliede
ren, dromerige sfeerbeelden, zeemansliede
ren, liefdesgedichten, humoristische teksten
in vrijwel alle denkbare vormen: van rederij
kersballades tot het vrije vers. Alleen al die
fascinatie voor 'de vorm' maakt Nijgh in Ne
derland vrijwel uniek. Want wie zijn er naast
hem?
Lennaert: „Heb jij ze geteld dan? Maar
goed, ik vermoed dat je gelijk hebt. Maar is
het ook belangrijk? In wezen is het natuurlijk
een analfabeet medium. Liederen zijn hoor
baar. De oude barden konden niet eens
schrijven en hun publiek kon dat evenmin.
Dan ontstaat de vertelkunst. En die vorm,
ach die zie je pas als het opgeschreven is.
Nederlanders zijn gefascineerd door het ge
schreven woord, dat is waar. Maar wat ik
doe, komt uit een andere traditie. Het is de
kunst van het zingend vertellen. Dat is rap
trouwens ook.
De balladevorm leent zich heel goed voor
bijtend werk. En dat klopt weer met het feit
dat het in verzetspoëzie weer is teruggeko
men. Die opsommingen met die stokregel
die er als zweepslag achteraan knalt, dat is
een hele goede vorm. Ik wilde dat soort vor
men graag beheersen. Drs. P kan het. Kees
Stip kon het ongelooflijk goed. Martinus Nij-
hoff ook. En ik zag wel in dat als je de vorm
te rigide toepast, ze niet meer werkt. Dan
krijg je vader Cats, zo'n dreun. Je moet er
tussenin gaan zitten.
Als ik schrijf heb ik alles in mijn hoofd, or
kesten, gitaren, alles. Het zingt in mijn
hoofd. Ik hoor de melodie. Maar op het mo
ment dat Boudewijn, of iemand anders, daar
een melodie op maakt dan ben ik de mijne
vergeten. 'En dat is ook prima. Nee, ik heb
het nooit als een gemis gezien, dat ik die ei
gen melodie niet kon gebruiken. Wat nou ge
mis? Zelf uitvoeren? Dan zou ik gek zijn ge
worden van het feit dat ik dat niet goed ge
noeg kan. Ik kan niet zingen. Nou, en één
Leonard Cohen is meer dan voldoende, me
neer. Ja?"
Een schrijver moet schrijven. 'Waarom' laat
zich niet gauw vertellen. Lennaert: „Waarom
wordt een ervaring een tekst? Een ander gaat
naar de Riagg. Zolang ik niets opschrijf... Dat
is met schilderen ook zo. Je hebt iets prach
tigs in je hoofd en dan moet je dat gaan uit
voeren met vingerverf en een oude tanden
borstel. Dat is het gekloot. Je ziet wat het
worden moet, maar het is er nog niet. Neem
een brok marmer. Alleen Michelangelo weet
wat er in zit. Maar haal het maar eens uit.
Waar het om gaat is een eigen werkelijk
heid te creëeren. Die los staat van alles. Kijk,
sommige dingen die ik heb geschreven lijken
misschien historisch, althans zo worden ze
vaak omschreven. Maar vaak bevatten ze he
lemaal geen tijdsaanduiding. Goed, Meester
Prikkebeen heeft 't een beetje. Maar dat is
'Het Land Van Ooit'. Dus toch een eigen
werkelijkheid. En goed, Jan Klaassen de
Trompetter heeft het. Maar dat is doelbewust
sollen met de schoolplaten van vroeger. Daar
werd ik achteraf hartelijk voor bedankt door
onderwijzers, want ik had de boel natuurlijk
wel op zijn kop gezet. De trompetter in het
leger van Prins Willem II van Oranje lafen
sneuvelen in de slag op de Mokerhei. Leg dat
maar eens uit!
De Reiziger is een van mijn favorieten. Dat
is een wereld die in zijn essenties terugkeert
en duidelijk niet de Vinex-locatie is, maar
ook geen negentiende eeuw. Een eigen wer
kelijkheid."
Tot slot - letterlijk, want het zit als toevoegsel
achterin het boek - is er De Razende Bol, de
plaat met zeemansliederen die Lennaert bij
na dertig jaar geleden maakte, maar waar
niemand in wilde geloven. „Iedereen zei te
gen me: 'sodemieter op, ga naar je nest'.
'Cieiteneukersmuziek' noemden ze 't. Maar
ik heb daar een studie van gemaakt hoor,
vergis je niet. Ik heb thuis zeshonderd uur
van die herrie staan. En boeken, boeken. Ik
bedoel: ik weet er wel wat van hoor.
Richard DeBois, uitgerekend hij, de pro
ducer van de Dolly Dots, zag er wel wat in.
Met hem kon ik het zelfs voor elkaar krijgen
dat ik het carillon van De Drommedaris in
Enkhuizen als begeleiding onder de zang van
Astrid kon gebruiken. En ik fabriekte de In
credible Stringband en Die Zauberflöte aan
Wat mij voor ogen stond was zoiets als de
lp Morris On van Fairport Convention. De
folkrock, dat was de basis, maar folkrock is
een hybride. En zoals alle hybriden was ook
dit onvruchtbaar.
Toch is het een cultplaat van twee genera
ties varend Nederland geworden. Ik ben tot
dit jaar aan toe lastig gevallen door mensen,
die 'm wilde hebben. De aantallen slechte
kopietjes die er van zijn... En tegenwoordig
sterft het van die shanty-koren en van al die
dingen die ik toen al verzon, maar destijds
niet van de grond kreeg. Kijk, ik wilde die
plaat toen al samen met een boek uitbren
gen, maar dat kon in die lijd nog niet! Dus ja,
De Razende Bol moest in Ik doe wat ik doe
komen. Daarmee haal ik, heel erg, alsnog
mijn gelijk."
RICHARD STEKELENBURG
•Ik doe wol ik doe' verschijnt hij uitgeverij Nljeh Van Dit
MM, li UMl.h, „1.1.11.(1.IV..r.iMKl Mi .Ie (.r.ivc,