De laatste harlekinade van Rob van Reijn 231 ZATERDAG 16 SEPTEMBER 2000 Pantomimespeler neemt afscheid van het theater Rob van Reijn:Ik speel altijd de clown. Ik denk dat dat mijn behoud is geweest" Met een diepe buiging en een grimas op zijn bepoederde gezicht neemt pantomimespeler Rob van Reijn dit najaar afscheid van het publiek. Het solitaire van het schrijven lokt steeds meer, nu de interesse van de theaterdirecteuren voor de finesses van het gebarenspel verflauwt. „Ik ken zeniet meer. Vroeger deelden ze nog saucijzenbroodjes aan ons uit, tegenwoordig zitten ze alleen maar achter de computer om zo snel mogelijk geld te verdienen. ezelligheid kent geen tijd en zeker geen seizoenen. J De zonnige najaarsochtend is nog niet halverwege als Rob van Reijn in zijn woonkamer de verlichting van de kunstkerstboom tot leven wekt „Leuk toch? Dat ding staat hier al twee jaar op de schouw. Waarom zou ik hem opruimen?" Zijn ogen lachen, de wenkbrauwen plooien zich in vrolijke dakjes. Af en toe veroorlooft hij zich eeq loopje naar de vleugel voor een korte riedel, een theatraal gebaar en een grijns. Paula, zijn tweede vrouw ('al dertig jaar, hoor'), brengt koffie, voor haar man is er thee. Ze verontschuldigt zich voor de in haar ogen chaotische aanblik van de kamer: buggy's staan tegen de vleugel geparkeerd en overal zijn met poppen en ander speelgoed 'kinderhoeken' ingericht. De kinderen en kleinkinderen wonen een etage hoger en maken graag gebruik van de gastvrijheid van het echtpaar Van Reijn, dat de woning als een zoete inval be schouwt. De lach van de pantomimespeler zal deze ochtend nog vaak schallen door zijn huis in Amsterdam Oud-West, ook al voert het gesprek soms langs de minder plezierige momenten uit zijn leven: de Straf van God die hij volgens zijn moeder was, de vele operaties en zijn Amerikaanse doorbraak die in de kiem werd gesmoord door de BVD. Schouderophalend: „Ik speel altijd de clown. Ik denk dat dat mijn behoud is geweest." Eind oktober zal het doek in de Haarlemse Stadsschouwburg voor de laatste keer vallen voor Van Reijn. Na ruim een halve eeuw is het dan - wat optreden betreft - gedaan voor de 71-jarige artiest. De Vlught van Arlequin en Colombine (of: De Bedrooge Doctoor) heet de voorstelling waarmee hij het toneel vaarwel zegt. Het gaat hier om een harlekinade, moeten we beseffen. „Een stuk dat in vorige eeuwen altijd na het serieuze toneelstuk werd gespeeld. Het overgrote deel van het publiek kwam juist voor die voorstelling naar het theater. Shakespeare en Van den Vondel vonden ze te. zwaar. Ze wilden spektakel en dat kregen ze met de harlekinade. Vroeger zeiden de acteurs .wel eens: "Wij zijn de bezems die het to neel schoonvegen voor de pantomimespelers.' Dat is bij mij niet zo gelukt, maar goed, het zij zo." Opvolgers Het zijn voornamelijk zijn handen die spreken. Dan weer ten he mel geheven, dan weer wijd gespreid, dan weer komen ze zedig tot elkander. Dan weer een vlekkeloze, vloeiende golfbeweging met zijn armen, ter illustratie van hoe het echt moet. Als hij ze even pauze gunt, rust zijn rechterhand op zijn schedel, de linker op zijn knie. De maestro van het gebarenspel moet het vooralsnog zonder opvolgers doen, concludeert hij. „Ik zie ze in elk geval niet. Jammer." Karei de Rooy en Peter de Jong beter bekend als het duo Mini Maxi. die - samen met acteur Henk van Ulsen - in zijn afscheidsvoorstelling een rol spelen, zijn volgens hem geen panto mimespelers. „Het zijn grote internationale clowns. Ze hebben in hun voorstelling Scherzo wel een pantomimenummer gespeeld. Maar voor de rest gebruiken ze instrumenten, materialen." Er is een duidelijk verschil tussen mime en pantomime, doceert hij. „Bij mime speel je dat je een boom bent, bij pantomime speel je om die boom heen. Je maakt er een verhaal van, bij mime blijft het in het absuacte. Ik heb in mijn voorstellingen ook veel gebruik gemaakt van bestaande verhalen: Don Quichote, In tachtig dagen de wereld rond." Het verdriet hem dat theateropleidingen tegenwoordig zo wei nig aandacht besteden aan zijn tak van sport. „Het zou voor een acteur helemaal niet zo slecht zijn. Je bent én lichamelijk én gees telijk bezig. Als ik speel, maak ik niet alleen gebruik van de bewe ging, maar ook van de taal. Je kunt bijvoorbeeld op allerlei manie ren 'ja' zeggen." Ter illustratie buigt hij even zijn hoofd, de ogen geloken, zijn mond prevelt onhoorbaar een afgemeten bevesti ging. Dan ineens knikt hij heftig, zijn ogen worden groot en er rolt een blije, maar stille 'ja' uit zijn mond. „Maar je moet dat taalge voel wel hébben. Datzelfde 'ja' dat je zou zeggen, moet in je hoofd klinken." Hij heeft zich wel eens afgevraagd waarom hij zo bedreven is in het gebarenspel. „Het gaat mij zo makkelijk af. En als je andere mensen het laat doen, dan kunnen ze het niet. Ik heb wel eens ge dacht dat het door mijn spraakgebrek kwam en dat ik me zo wilde uiten. Maar ja, dan zouden doofstommen en anderen met een ha zenlip ook zo bedreven moeten zijn in pantomime." Zijn leven lang observeert hij mensen, hoe ze bewegen, hoe ze zich uiten. „Je moet eens kijken naar mannen die naar een kathe der lopen. Onderweg knopen ze altijd hun jasje dicht. Een prachti ge beweging. Waarom ze dat doen? Dat weet eigenlijk niemand. Ik denk dat het een vorm van bescherming is." Nog een voorbeeld. De artiest gaat onderuit zitten op de donke re bank - 'een echte Rietveld, zie je dat?' - en spreidt de benen. „Mensen die zo zitten, hebben iets opens over zich. Van 'kom maar op met je verhaal'." Hij vouwt zijn benen over elkaar. „En zo sluit je je af. Eendje Hij werd geboren in het beurskrachjaar 1929. Hij is de 'eerste' helft van een tweeling, zijn broertje sterft direct na de geboorte. De overlever blijkt 'gezegend' met een dubbele hazenlip. Tot grote ontzetting van vooral zijn moeder. „'Waarom heb ik dat kind ge kregen? Het moet een straf van God zijn', zei mijn moeder. Ik kan me dat ook wel voorstellen van haar. Ik stond op de tweede plaats, was het lelijke jonge eendje. Mijn ouders hadden een bontzaak en m'n vader zei over mij: 'We stoppen hem achter de bontmachine, dan ziet de buitenwacht hem niet.' Dat was zijn manier om te troosten. Ik was ook een echte Jan Ongeluk. Met pas gekochte schoenen in een pot met verf stappen. Dat soort dingen. Maar later is mijn moeder reuze trots op mij geworden. Ik zie haar nog zitten in de koninklijke loge van de Stadsschouwburg. Toen speelden we Die Zauberflöte, een fantastische voorstelling in het kader van het Hol land Festival. En iedereen moest weten dat zij de moeder was van Rob van Reijn." De grote klap voor zijn moeder was het overlijden van zijn ou dere broer Kees. „Die stierf op zijn twaalfde aan buikvliesontste- king. Kees was haar oogappel. Ze heeft het nooit kunnen verwer ken, het heeft groot verdriet bij haar teweeggebracht. Daar is ook die scheiding van mijn ouders door gekomen. Maar ja, ze is er toch nog 94 jaar mee geworden." Zelf ging hij niet zo onder zijn handicap gebukt, zegt hij. „Na tuurlijk had je je verdriet. Natuurlijk vroeg ik me af: waarom heb ik dat en waarom word ik uitgelachen? Aan de andere kant: zo erg vond ik het ook niet dat ik werd nagejouwd. Kon ik er op los mep pen. Ik was een rammertje, hoor!" Hij balt zijn vuisten. „'Hazen lip!' 'Wat Hazenlip, ik zal jou er een bezorgen!' Daar hadden ze wel respect voor. Nee, ik heb er niet zwaar onder geleden. Dat komt ook omdat ik van nature iets vrolijks had, iets opgeruimds. Ik liep ook altijd te zingen. Nu loop ik thuis nog constant te zoemen. Worden ze hier een beetje nijdig van, want het dringt zo door." Hij heft verontschuldigend zijn armen. „Dat heb ik dan niet eens in de gaten." Grappen Zijn handicap en spraakgebrek zouden hem uiteindelijk naar het podium voeren. Hij blijkt talent te hebben voor tekenen en wordt toegelaten op de Kunst Nijverheidsschool, de tegenwoordige Riet veld Academie. Daar verbergt hij zich allerminst voor zijn handi cap. Hij maakt doorlopend grappen over zijn uiterlijk. „Toen ik negentien was ben ik voor de zoveelste keer geope reerd. Een professor in Utrecht heeft de boel plastisch verbeterd en stuurde me vervolgens door naar een kaakchirurg in Amster dam die me verder heeft behandeld. Het zag er nadien allemaal wat beter uit. Omdat ik op school altijd de clown uithing, zei een klasgenote tegen mij: 'Jij moet naar het toneel gaan. maar je mond houden.' Dat heb ik toen maar gedaan." De jonge Van Reijn neemt vervolgens ballet-, acrobatiek- en toneellessen en werkt ge dreven aan een repertoire. Zijn eerste betaalde optreden is voor een vrouwenvereniging, zijn medespeler en hij ontvangen vijf gul den "gage. „Mijn vader had een artistieke inslag", herinnert hij zich. „Hij speelde cello voor zijn genoegen. Ik weet nog dat hij de Spaanse cellist Pablo Casals mee naar huis nam. Zaten ze in de woonkamer samen te spelen. Hij had een goed gevoel voor schilderijen, we hadden hele mooie dingen aan de muur hangen. Mijn vader joeg ook samen met prins Hendrik. Op wild of vrouwen, dat laat ik in het midden. Maar zo'n man was het wel. Trouwens, de actrice Maria Johanna fdeine-Gartmann schijnt de oudtante van mijn moeders oma geweest te zijn." Nadenkend: „Dus zit er in de fami lie toch iets van talent. Dat ik dat heb mogen overnemen..." In de jaren na zijn debuut voor de vrouwenvereniging bouwde Van Reijn gestaag aan avondvullende stukken. Solo, dan wel met de groep Carroussel waar hij tot aan 1970 artistiek leider van was. FOTO CPD CECS ZORN Schitterende producties zette hij op het toneel, zoals Hyperkrite- rion met het Mannetje Maccus (1960), Irma la douce (1973) - „Jenny Arean, Henk vim Ulsen en ik waren de top in de pers" - en Exegese (1974), een parodie op het oude testament met God als il lusionist. „Die heb ik niet vanuit een godsdienstig oogpunt ge maakt, maar gewoon omdat het mooie verhalen zijn. Ik speelde dat een keer op het gymnasium in Vlissingen en het werd mij toen door iemand zeer kwalijk genomen dat ik God als goochelaar uit beeldde. Waarop ik vroeg: 'Geloof jij dat God er dan zo lelijk uit ziet? Dan heb ik medelijden met je'." Een goudgerande doorbraak in de Verenigde Staten werd 'An American Tragedy' voor de pantomimespeler. lang duurde het succes overzee niet. „De BVD heeft ervoor gezorgd dat ik daar niet aan de bak kon komen. Dat waren echt de hielenlikkers van de Amerikanen tijdens de McCarthy-periode. Ik werkte in de jaren vijftig met Jelle de Vries in het laidsepleintheater. Op een gegeven moment komt Arthur I-esser langs, onder meer de impresario van Danny Kaye. Lesser was getrouwd met de chansonnière Patachou, de Franse top in die tijd. Hij wilde dat ik samen met haar een pro gramma zou doen op Broadway. En we zouden ook een optreden doen in twee Ed Sullivan-shows. Alles was geregeld: vliegtickets, een werkvergunning. Alleen kreeg ik geen visum. De reden? Ik had ooit in Boedapest opgetreden. En in de begintijd van de kunstnij verheidsopleiding was ik lid geweest van de Organisatie van Pro gressief Studerenden. Tja, hoe gaat dat in die tijd? Je moest je af zetten tegen je ouders, dus je was progressief. Maar na de oorlog heeft zelfs mijn moeder De Waarheid gelezen, terwijl ze nooit van haar leven communistisch gedacht heeft." Van Reijn kwam zonder werk te zitten, toen ook zijn baan als le raar aan de kunstnijverheidsopleiding sneuvelde tijdens een reor ganisatie. „Alle contracten die ik had waren geannuleerd. Ik had helemaal niks meer. Daar stond ik. En toen werd ik gebeld door de WD. Of ik mee wilde doen met een verkiezingsprogramma met Alexander Pola. Dat heeft me uiteindelijk gered." Kroketten Nu, na een halve eeuw pantomime, zegt hij het podium vaarwel. Het is gedaan met de schouwburgen. „De theaters zijn niet meer zoals ze geweest zijn. Vroeger had je directeuren, zoals Wim Barry in Amstelveen, Roel Oostra in Drachten en Peter Lohr in Haarlem, die in de deuropening stonden om de bezoekers te verwelkomen. Het waren gastheren. Ze waren bezeten van theater, in die zin dat ze ervan doordrongen waren dat ze met vakmensen te maken hadden. Oostra kwam na afloop altijd met saucijzenbroodjes en kroketten naar de bus toe. Tegenwoordig zitten die directeuren al leen maar achter de computer om uit te vinden hoe ze het snelst geld kunnen verdienen. Dat heeft niets meer met theater te ma ken. In Drachten had ik altijd volle bak, een fantastisch publiek. Oostra ging met pensioen, er kwam een nieuwe directeur die me meedeelde: 'Ik hou niet van pantomime'. Dan word je gewoon buitengesloten. Nooit meer teruggekomen in Drachten. Vind ik heel triest." Er heeft zich nu een nieuwe liefde aangediend: het schrijver schap. Dit najaar verschijnt Voetlicht en vetpotten, een historische roman van zijn hand over Jan van Well, rond 1800 de meest gelief de pantomimespeler van zijn tijd, met een onnavolgbare Pierrot creatie. „Het valt allemaal mooi samen", zegt de schrijver. „Mijn voorstelling, een oorspronkelijke pantomime van Van Well en dit boek. In het stuk speel ik zijn rol. die van Pierrot." Opgetogen: „Ik ben eigenlijk Jan van Well. Want in het boek kon ik ook heel veel van mezelf in kwijt. Wat ik vind en weet van mijn vak heb ik Van Well in zijn schoenen geschoven. Tja. je moet zo'n man toch tot leven brengen." Of hij na zijn afscheid ooit nog het toneel zal beklimmen? Een opmerkelijke stilte vult de huiskamer. Dan: „Ik zie wel. Als het ge beurt, gebeurt het. Maar ik geloof niet in toeval. Als er iets in je le ven een bepaalde lijn volgt, dan heeft dat gewoon zo moeten we zen." PETER KUIJT De roman 'Voetlicht en vetpotten' verschijnt 25 september bij uitgeverij Conserve en kost f 55,00. De première van 'De vlught van Arlequin en Colombine' is op 3 oktober in de Utrechtse schouwburg.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 2000 | | pagina 43