Grafschennis in Hollandse klei
Publieke
werken
ZATERDAG 13 MEI 2000
Witte kruizen rijgen zich aan
een op het Britse oorlogs
kerkhof in Uden. Elk met
zijn eigen verhaal. Zoals het graf van de 22-
jarige Nieuw-Zeelandse luitenant-vlieger Bill
Kalka. Zijn jonge leven eindigt op 25 maart
1945 bij Niftrik. Ondanks moedige reddings
pogingen van de 17-jarige Riet Janssen uit
Nijmegen verdrinkt de oorlogsvlieger voor
haar ogen in het ijskoude en snelstromende
water van de Maas. Zijn parachute wordt
hem noodlottig.
Kalka's lichaam wordt na de oorlog bijge
zet op de erebegraafplaats niet ver van de
plek waar hij de dood tegemoet vloog. Riet
Janssen en haar familie adopteren zijn graf.
Een daad van menslievendheid, die Bills
moeder in het verre Nieuw-Zeeland troost
biedt bij de verwerking van het verlies van
haar jongste zoon. Er wordt goed voor haar
kind gezorgd...
In tegenstelling tot de nabestaanden van
de luitenant-vlieger zijn er legio families die,
55 jaar na het einde van de oorlog, nog in het
ongewisse verkeren over het lot van hen die
niet terugkwamen. In stilte hopen ze -
broers, zusters, kinderen - ooit nog eens via
het Internationale Rode Kruis daarover in
formatie te krijgen. Zolang dat niet zo is,
moeten ze het doen met vrijwel uitgewiste
herinneringen, vergeelde fotootjes .en met
verhalen van 'van horen zeggen'.
Handel
Door toedoen van hobbyisten die zich toe
leggen op het bergen van vliegtuigwrakken
en door wrakke regelgeving, is de kans ui
terst klein dat stoffelijke resten ooit nog wor
den geïdentificeerd. Het gaat de amateurber
gers voornamelijk om het uitbreiden van
hun verzameling oorlogsattributen. Of om
de opgegraven vliegtuigonderdelen en per
soonlijke bezittingen te ruilen of tegen grof
geld te verkopen op speciale beurzen. Aan
menselijke tragedies doen ze niet. Daar zit
geen handel in.
Peter Calis uit Lent bij Nijmegen weet van
dichtbij hoeveel het betekent om bericht
over het lot en de vindplaats van dierbaren
te krijgen. Om persoonlijke bezittingen te
ontvangen. De eerste echtgenoot van zijn
moeder stortte destijds neer in het Zwarte
Woud.
„Alles wat ze van hem terugvonden, was
een deel van een arm. Met twee ringen aan
zijn hand. Zijn trouwring en een vliegersring.
Mensen die niet direct met zo'n drama te
maken krijgen, kunnen niet begrijpen wat
het betekent om da't soort herinneringen te
bezitten. Natuurlijk krijg je, zoals mijn moe
der, er je man niet mee terug. Maar het helpt
je wel het verlies te verwerken. Ze heeft later
ook de plek van de crash bezocht. Uiteinde
lijk heeft haar dat goed gedaan."
De moeder van Bill uit Nieuw-Zeeland
heeft dit ook zo ervaren. Riet Janssen stuurde
haar het eerstehulp pakket van haar zoon
toe. Klaka reikte haar dat aan tijdens haar
poging hem te redden. Bills moeder koester
de dat pakket de rest van haar leven als een
dierbaar kleinood ter nagedachtenis aan
Lugubere jacht op vliegtuigivrakken
Grafschennis maakt het steeds onwaarschijnlijker dat
stoffelijke resten van neergehaalde vliegers uit de Tweede
Wereldoorlog nog worden geïdentificeerd.
Amateurbergers van wrakken hebben hooguit oog voor
onderdelen en persoonlijke bezittingen van de
omgekomen bemanningsleden. Die brengen goud geld
op. Aan menselijke tragedies doen ze niet. Riet Janssen
wel. Zij waagde in de laatste dagen van de oorlog haar
leven om een geallieerde piloot te redden. Tevergeefs. Een
verhaal over heldendom, hebzuchten handel.
haar op vreemde bodem omgekomen zoon.
De jonge lui tenant-vlieger keert in zijn
Hawker Tempest terug van een patrouille-
vlucht boven Nederland als Duits luchtdoel
geschut zijn eenmotorig vliegtuig omlaag
haalt. Brandend boort het zich in de vette
klei in de buurt van Balgoij. Kalka slaagt erin
uit zijn jager te springen. Riet Janssen ziet op
de dijk hoe zijn parachute zich opent, maar
het is haar ook meteen duidelijk dat de jonge
vlieger zwaar gewond is. Hij komt midden in
de Maas terecht. Ze bedenkt zich geen mo
ment, gooit haar fiets aan de kant en springt
het ijskoude water in. Hoewel de sterke
stroom Kalka meesleurt, krijgt de geoefende
zwemster hem toch te pakken. Maar ze
slaagt er niet in de geallieerde piloot aan de
kant te krijgen. Zijn door het water lood
zwaar geworden parachute trekt hem naar
de diepte van de rivier. Als ze druipend weer
aan de kant staat, blijkt haar fiets gestolen. In
juni van datzelfde jaar verrast een delegatie
namens de Hoge Commissaris voor Nieuw-
Zeeland haar met een dankbrief en met een
gloednieuwe Engelse Simplexfiets.
Het vliegtuig van Kalka wordt later gebor
gen, maar naar schatting liggen in de Neder
landse bodem nog tweeduizend vliegtuig
wrakken uit de Tweede Wereldoorlog. In
vier- tot zevenhondend bevinden zich waar
schijnlijk nog stoffelijke resten van beman
ningsleden. In schril contrast met het optre
den van Riet Janssen staan sommige praktij
ken van Nederlandse particuliere bergers
van vliegtuigwrakken, verenigd in een zeven
tal clubs.
Luguber
Peter Calis schroomt niet om een aantal le
den daarvan met aasgieren te vergelijken. Hij
heeft gezien hoe er soms wordt gewerkt en
met welk doel voor ogen. Zijn getuigenis is
even onthutsend als luguber. „Toen er een
instrumentenpaneel werd geborgen, stak
een deel van de neus van een omgekomen
bemanningslid nog in de hoogtemeter. Dat
werd uit het instrument gehaald en wegge
gooid. Een later aangetroffen en duidelijk
herkenbaar bot van een onderbeen met
daaraan een voet werd zo in de klei ge
stampt. Het was de bergers er enkel en alleen
om te doen vliegtuigonderdelen boven de
grond te halen. Voor eigen verzamelingen en
als ruilobject. Ook in de blauwe klei goed ge
conserveerde persoonlijke eigendommen
werden om die reden meegenomen. Zoals
een portefeuille met daarin foto's en een
brief."
Schatgraven
Wijnand Baerken uit Arcen en oprichter van
de stichting Onderzoek Vermiste Militaire
Oorlogsslachtoffers (OVMO) bevestigt dat
soort praktijken. Ook hij heeft ze met eigen
ogen waargenomen. Hoe botten in een in
Huissen aangetroffen vliegtuigwrak zo maar
in een zak werden gegooid en identificatie
plaatjes mee naar huis werden genomen.
„Eigenlijk hebben we het hier gewoon over
een grove wijze van grafschennis. Wanneer
er zich nog stoffelijke resten van beman
ningsleden in de vliegtuigwrakken bevinden,
zijn het volgens de Conventie van Genève of
ficiële veldgraven. Het verstoren van derge
lijke graven is een walgelijke manier van
schatgraven. Voor een schedel wordt al gauw
twee- tot drieduizend gulden geboden. En
rechts-extremistische organisaties betalen
goud geld voor een Duitse insigne met ade
laar. In Arnhem is elke maand een beurs
waar militaria wordt geruild en verhandeld.
Daar lopen naast goedbedoelende hobby
verzamelaars ook heel enge types rond."
Zijn OVMO is gesprekspartner van de
overheid om te komen tot stringentere richt
lijnen als het gaat om het bergen van wrak
ken. Die richtlijnen, opgesteld door de mi
nisteries van defensie en van binnenlandse
zaken zijn er wel, maar laten nu nog te veel
ruimte om er de hand mee te lichten.
Zowel de Britse overheid als die van de
Verenigde Staten heeft te kennen gegeven
ten gunste van de Nederlandse staat af te
zien van het eigendomsrecht van vliegtuig
wrakken in de Nederlandse bodem. Duitse
vliegtuigen uit de Tweede Wereldoorlog zijn
aan de Nederlandse staat vervallen bij het
Besluit Vijandelijk Vermogen. De beslissings
bevoegdheid voor het al dan niet laten uit
voeren van bergingen en ruimingen ligt bij
de gemeenten. Maar bij het maken van die
afweging spelen budgettaire overwegingen
vaak een rol.
Daar zit volgens Baerken een van de zwak
ke punten. „Een berging loopt flink in de pa
pieren, terwijl de vergoeding van het rijk
daarmee in geen verhouding staat; vijf gul
den per hoofd van de lokale bevolking. Daar
mee werk je in de hand dat vooral kleinere
gemeenten geneigd zijn toevallig even de an
dere kant uit te kijken als particuliere clubs
voor eigen gewin een deal met een boer slui
ten om een wrak volledig in eigen beheer uit
zijn weiland te halen."
Officieel hoort dat onder leiding te staan
van de Bergingsdienst van de Koninklijke
Luchtmacht, terwijl het bergen en identifice
ren van stoffelijke resten is voorbehouden
aan de Bergings- en Identificatie Dienst van
het Explosieven Opruimings Commando van
de Koninklijke Landmacht.
Risico
Maar uit het oogmerk van winstbejag lichten
sommige amateurbergers daar ruim de hand
mee, waarbij ze uiteenlopende gevaren op
de koop toe nemen. Risico's voor het milieu,
maar ook voor zichzelf.
Baerken: „Zo werd het waterschap van de
Over-Betuwe een aantal jaren geleden plot
seling geconfronteerd met onverklaarbare
concentraties olie in de Linge. Bleek dat het
opgepompte grondwater bij het uitgraven
van een wrak in Doornenburg rechtstreeks
op de Linge werd geloosd. Er zijn er bij die
gewoon overal maling aan hebben. Ook aan
het feit, dat zich in de wrakken asbest be
vindt en dat er radioactieve straling vrij kan
komen door de aanwezigheid van radium,
gaan ze gemakkelijk voorbij. Voor hen geldt
alleen het argument van jezelf verrijken aan
het leed van anderen. Van eerbetoon en pië
teit hebben ze nog nooit gehoord."
Peter Calis kent het begrip winstbejag niet.
Hij raakte gefascineerd door het verhaal van
de Nijmeegse Riet Janssen, die ooit in de
Hertstraat woonde; dezelfde straat waar hij
later ook woonde. Hij werd op dat verhaal
geattendeerd door de directeur van het New
Zealand Fighter Pilots Museum in Wanaka,
dat hij tijdens een vakantie bezocht. Dat mu
seum schonk ruim aandacht aan de onfor
tuinlijke piloot Kalka.
Calis besloot vervolgens Riet Janssen op te
sporen. Uiteindelijk lukte het hem. Hij vond
haar in Amerika, in het stadje Hershey in
Pennsylvania. Ze was in 1947 in de Notre
Dame in Parijs getrouwd met de Amerikaan
se piloot Pat Guiney die ze in Nijmegen had
leren kennen. Later verhuisde het jonge stel
naar de VS, waar ze werkte bij de graven
dienst van het Amerikaanse leger. Intussen
prijkt haar naam, dankzij de inspanningen
van Calis, ook in het museum in Wanaka.
ROBHIRDES
Onze Taal
Stel: we zitten met een paar men
sen gezellig te babbelen. Het ge
sprek gaat over van alles en nog
wat. Van het een komen we op het
ander; we hebben de eeuwigheid
voor ons, en er moet niets. Onder
tussen loopt de bandrecorder. Dat
is wel vooraf gezegd, maar ach, het
raakt al gauw vergeten. De volgen
de dag gaan we de band eens be
luisteren.
Het staat er allemaal goed op, en we
moeten weer lachen om een paar goeie
verhalen. Maar nu gaan we een stapje ver
der met ons experiment. We schrijven op
wat er gezegd werd: woordelijk, precies zo
als het gezegd werd, inclusief alle eh's en
tsja's, inclusief alle herhalingen, verspre
kingen, vergissingen, kortom echt precies
zoals het gezegd werd. Dat is een heel kar
wei, maar dan ontdek je wel iets zeer merk
waardigs. Namelijk dat al die sprekers de
hele avond geen drie behoorlijke zinnen
achter elkaar gezegd hebben. Het krioelt er
van de kromme zinnen, dwaze herhalin
gen, ten onrechte weggelaten woorden en
volstrekt onbegrijpelijke klanken. Als je het
op papier ziet, geloof je niet dat het gesprek
zo was. Gisteravond niets van gemerkt.
Toch, als we het nog eens vergelijken met
de band, moeten we erkennen dat de weer
gave op papier klopt met de feiten.
Ik vertel hiermee aan de taalkundigen
niets nieuws. Iedereen die het experi
ment wel eens gedaan heeft, kan beamen
dat het inderdaad zo is. Niet speciaal ons
gesprek, maar nagenoeg ieder gewoon en
spontaan gesprek. Wie het experiment
nooit gedaan heeft, beseft niet hoe groot de
afstand is tussen wat we menen te horen
en wat er feitelijk gezegd wordt.
Is dit een les voor aanstaande toneel
schrijvers en scenario-schrijvers? Moet
het script van de dialogen liefst veel krom
me en halve zinnen bevatten, versprekin
gen, herhalingen, om 'spontaan' en 'na
tuurlijk' te klinken? Hier stuiten we op een
vreemde paradox. Het script voor toneel of
film moet namelijk helemaal niet lijken op
een 'echt' gesprek om echt te klinken. Inte
gendeel. De toneelschrijver die zijn teksten
juist zo schrijft als er in werkelijkheid ge
sproken wordt, bereikt daarmee volstrekt
niet wat hij beoogt, namelijk dat de zinnen
'natuurlijk' of'spontaan' klinken; bijna ie
dere kromme zin in zijn script wordt door
het publiek herkent als kromme zin, en we
zouden gaan denken dat de toneelspelers
een spraakgebrek hebben. Wie op het to
neel of in de film een 'natuurlijk' effect wil
bereiken, moet dat heel anders doen.
De kwestie is van belang als we spreken
over het jongste boek van Thomas Ro-
senboom: 'Publieke werken'. Het boek
speelt op het einde van de 19de eeuw, en
Rosenboom heeft ook zijn taal een 19de-
eeuws tintje gegeven. Zo komen we zinnen
tegen als 'hij was de enige die zich der ar
men ontfermde' (120), 'waardoor zich nog
allerlei taferelen en gestalten meer opde
den' (119); 'de hervonden vaardigheden
harer jeugd' (115); 'wat vreugde nu, welk
een rijk gevoel' (113); 'kortbondig' (112);
'geboeid zal Anijs haar aansnijden voor de
sprong' (112); 'vanuit de salon naastaan'
(109); 'terwijl Vedder de viool terug in de
kist lei' (108); 'toen schelde de bel' (71);
'zijn eerste schrik liet af (71); 'verbroosd,
op brieke benen' (69).
Het is, eerlijk gezegd, een allegaartje van
antiquiteiten uit verschillende eeuwen,
plus verzinsels van Rosenboom. Aan mij is
het niet besteed. Maar mijn persoonlijke
mening is van geen belang. Waar het nu
om gaat, is dat in de discussie over Rosen-
booms boek wel eens gesteld wordt, dat
zijn 19de-eeuwse taal niet deugt, niet echt
19de-eeuws is. Dat lijkt me een volkomen
onjuist argument, 't Is inderdaad geen
19de-eeuwse taal, maar dat hoeft ook niet.
Als hij werkelijk 19de-eeuws geschreven
had, zou dat door de meeste lezers niet
eens als zodanig ervaren zijn; ze zouden
zijn boek alleen maar saai en langdradig
gevonden hebben. Waar het om gaat, is of
Rosenboom (met welke middelen dan ook)
de indruk kan wekken dat we in de 19de
eeuw zitten. Zoals we van een toneelstuk of
een scenario ook niet eisen dat het de ge
sproken taal werkelijk weergeeft; het moet
klinken als gesproken taal (en de vakman
weet dat je dan niet te veel naar de echte
gesproken taal moet kijken). Misschien
moet je om 19de-eeuws te lijken, je ook wel
van die 19de eeuw weinig aantrekken.
Of dat Rosenboom gelukt is, is een heel
andere vraag. Mijns inziens zou de dis
cussie daarover moeten gaan.
JOOP VAN DER HORST
universitair docent Nederlands
Grafschennis maakt het steeds onwaarschijnlijker dat stoffelijke resten van neergehaalde
vliegers uit de Tweede Wereldoorlog worden geïdentificeerd. foto hans den houdt