ociaal-geëngageerd fotograaf met karakteristieke beeldtaal
Cultuur Kunst
'dolfijnisering' van
onze maatschappij
'Ter hoogte van het Salsa-paviljoen' is bizar, eigengereid en vol spleen
Om de duivel te verslaan moest de ZW 171 worden gezuiverd
'vaartzee
IDAG 9 JULI 1999
CHEF JAN RIJSDAM. 071-5356444. PIV CHEF ANNET VAN AARSEN 071-5356443
o 's Indische vluchtelingen van Aart Klein schrijnend actueel
Jiei ide
me al
om, ;ls
OISE LEDEBOER
Amsterdams Historisch
(AHM) exposeerde
overzichten van het
van Eva Besnyö, Kors
ekom, Johan van der Keu
van der Elsken, Willem
ére aam en andere toonaan-
Nederlandse fotogra-
De negentigjarige Aart
hoort in deze rij thuis en
zomer aan de beurt. Al-
zijn portret uit 1958 van
jejaarde Indische vrouw
t zijn retrospectief tot een
;n 2 epunt in deze reeks.
vrouw met haar weemoe-
wijze ogen en ontelbare
was voor het eerst te
het Algemeen Handels-
jan 22 februari 1958. On-
kop 'Budel, toegangs
tot Nederland' publiceer-
krant die dag een reeks
die Klein maakte in het
angskamp in Noord-Bra-
waar uit Indonesië ver-
vluchtelingen werden
gebracht. Zijn indringen-
hebben een sterker ef-
de vele beelden van
elingenkampen van de
maanden omdat ze
geloze' museumbezoeker
jerwacht met de tijdloos-
[x9f an deze ellende confron-
U hi
begon zijn loopbaan in
dertig als bureauchef
fotoredactie van Poly-
kreeg daar op een
k'j jenblik een camera in de
ék zc geduwd en ging aan de
hur< als fotojournalist. Het
deel van het Polygoon-
is verloren gegaan, maar
heeft Klein niet veel
gooid. Zo kon er voor de-
toonstelling ook worden
e Kif uit zijn rijke voorraad ou-
- mtenknipsels. Er hangt
leen de vergeelde repor-
Budel, maar ook de foto
een^in maakte van de tewa-
van 'het grootste
1Ho lardijschip De Nieuw
Sudani'. Ook is er een af
zien van Juliana als stu-
in Leiden tussen haar
ds innen.
1 nalistiek leidt tot van al-
®r^j ar je moet er op tijd uit
1 te stappen", zei Klein
een interview. In de ja-
1945 trok hij nog wel
iet verwoeste Duitsland
ikte onder meer de ont-
'reu inde foto van de vemiel-
odse begraafplaats in
k,v pc.n
Dene
Indonesische vrouw, Nederland 1958.
Hamburg met op de achter
grond puinhopen. Ook ging hij
met zijn camera naar Zeeland
om daar in honderden foto's de
gevolgen van de watersnood
ramp van 1953 vast te leggen.
Daaruit werd een boek samen
gesteld waarvan de opbrengst
ten goede kwam aan de slacht
offers.
Een paar jaar later hield hij
de actuele fotojournalistiek de
finitief voor gezien en ging on
der meer in opdracht van het
bedrijfsleven werken. Philips,
CSM, Bruynzeel, de Gasunie, de
FOTO AART KLEIN
NAM en andere opdrachtgevers
lieten Klein in artistiek opzicht
volledig vrij met als resultaat
onder meer prachtige 'kunstfo
to's' van de bouw van het Phi-
lips-hoofdkantoor en de Delta
werken. In opdracht van het
Amsterdams Fonds voor de
Kunst maakte hij in 1977 bij
voorbeeld ook de serie 'Stads
profielen'. Langs de randen van
de stad vereeuwigde hij het
schrille contrast tussen de nog
onaangetaste natuur en vooral
veel foeilelijke flatgebouwen.
Eén foto is al genoeg om boos
te worden, want Klein neemt
nadrukkelijk stelling tegen deze
onomkeerbare aantasting.
De sociaal-geëngageerde
stroming waartoe Klein wordt
gerekend, had zijn wortels in de
'Nieuwe Fotografie' van de ja
ren dertig. Vertegenwoordiger
Paul Schuitema vatte in 1933
het streven van deze groep
kernachtig samen: „Geen ro
mantiek, geen kunst, maar za
kelijke, felle suggestieve propa
ganda: tactisch ingesteld op de
klassenstrijd, technisch inge
steld op het vak." Als meest
spraakmakende voorbeelden
wijst Haveman op de foto's die
Carel Blazer tijdens de Spaanse
Burgeroorlog maakte en de fo
to's van Emmy Andriesse van
de hongerwinter. Typerend
voor deze stroming zijn ook de
foto's die Dolf Kruger in de ja
ren vijftig van stakingen, daklo
zen en noodlijdende gezinnen
maakte.
Fotografen verenigden zich
na de Tweede Wereldoorlog in
de 'Gebonden Kunstenaars fe
deratie' (GKf), de Nederlandse
Fotografen Kunstkring (NFK)
en de Nederlandse Vereniging
van Fotojournalisten (NVF).
Klein werd lid van de Gkf, de
contactgroep die bleef vasthou
den aan het ideaal van de geën
gageerde fotografie. Maar Ha
veman stelt terecht vast dat
Klein weliswaar eeh typische
exponent van deze stroming
was, maar zich tegelijk van deze
betrekkelijk homogene groep
onderscheidde door 'zijn zorg
vuldige ontwikkelde en geculti
veerde estheticisme'. Hij reali
seerde zijn karakteristieke
beeldtaal met scherpe contras
ten tussen wit en zwart door
onderbelichting tijdens de op
name en overontwikkeling in
de donkere kamer. Wie een
maal een foto van Klein heeft
gezien, herkent zijn werk dan
ook meteen.
'De donkere kamer van Aart
Klein' in het Amsterdams His
torisch Museum (Kalverstraat
92, Amsterdam) tot en met 29
augustus. Openingstijden: ma
t/m vrij van 10 tot 17 uur; za
en zo van 11 tot 17 uur.
Pakhuizen in Amsterdam, 1958.
der Knaap over 'dolfijne' poëzie
144 pag. geïllustreerd. P29,50.
Gezc
oq wen lang is er een speciale verstandhouding
dichters en dolfijnen. Van de Griekse dichter
(actief aan het einde van de zevende eeuw
inze jaartelling) is niet één versregel meer be-
u maar iedere literatuurliefhebber kent het ver
hij door een dolfijn gered zou zijn. Voor die
ïrbaarlijke actie zijn de dichters de dolfijnen
sten; dankbaar geweest.
e poëzie spelen de dieren dan ook een prachti-
Volgens Leo- Vroman zijn dolfijnen zelfs vér-
in wij mensen. 'Dolfijnen woonden lang gele-
in Kiev, Kleef en andere steden.' schreef hij.
toen vonden de dieren het kruit en later de
iom uit. Daar schaamden ze zich zo voor dat
1 Von, loten terug naar de oceaan te gaan, 'en zij ver
in het schuim/ weer bril en opponeerbare
De moraal van Vromans verhaal figt voor de
'Dolfijnen! Schatjes! Maak ruim baan,/ wij ko-
chter jullie aan'.
gedicht maakt duidelijk hoe er tegenwoordig
lolfijnen gedacht wordt, in het westen dan. In
liggen de dieren keurig gefileerd in de super-
Dolfijnen zouden minstens zo intelligent zijn
maar ze vertegenwoordigen het onbedorve-
tl 'lgens Ewout van der Knaap (geb. 1965), do
th noderne Duitse literatuur aan de universiteit
^rplee trecht en auteur van het alleraardigste boek De
,an van de dolfijn, is er zelfs sprake van een 'dol-
ei ring' van de maatschappij. De dolfijn is popu-
dan ooit, is te zien aan de dolfinaria en aan
..g sortiment in de speelgoedwinkels. Voor New
J inkers is de dolfijn een symbool. De dieren
n volgens hen 'een grote auratische waarde
:n). Zij geven spirituele boodschappen aan de
nde verstaander, die van'deze interactie kan
der Knaap schrijft ironisch, maar ook enthou-
ver de plaats van de dolfijn in het leven en in
ibiedei ïst. Maar uiteraard gaat hij vooral in op ge-
Plasse n waarin dolfijnen opduiken. Naar volledig-
no |g reefde hij niet - bij voorbeeld het aangehaalde
t van Vroman blijft onvermeld.- maar hij deed
Zl ontdekkingen in de Duitse, de Engelstalige en
iedf :igen literatuur. Van Robert Lowell las hij een
undel The Dolphin, van Stephen Spender een
tenboek Dolphins. Hij begint zijn overzicht in
5e Iheid, om via Shakespeare, Goethe, Byron en
,oi ideren bij onze tijd te belanden. Juist in de
decennia zouden de meeste dolfijngedichten
illigers schreven, in ons land onder anderen door Ju-
erzberg, Jacques Hamelink en Hans Faverey.
n v le cyclus Man dolphinMens dolfijn van
na tste worden in deze uitgave interessante op-
igen gemaakt. Het gaat om een humoristische
De dichter spot met een trainer die hardnek-
N ft proberen een met een bal spelende dolfijn
tg ook bal te laten noemen: 'Je moet 'bal' zeg-
lolfijn. Hé, dolfijn:/ 'bal'. Zeg nu eens:/ bal',
drietig 1 er maar vaker zo verhelderend en aansteke-
-r poëzie geschreven als in deze verrassende
Ewout van der Knaap heeft de band tussen
Tellen en de erfgenamen van Arion voorgoed be-
PDIEI
WIM VOGEL
Nico Dros. Ter hoogte van het Salsa-pavil
joen. Roman. Uitgeverij Van Oorschot 604
blz. Prijs 49,50 (gebonden: 69,50)
Met de literaire romantiek is het
in ons land nooit echt veel ge
worden. Natuurlijk, we hebben
Bilderdijk, Multatuli en Haver-
schmidt maar verder? Een enke
ling als Beets wilde in zijn jeugd,
in zijn zwarte tijd, nog wel eens
wat romantische gekkigheden
neerpennen, maar die drang eb
de snel weg. Nee, de echte ro
mantiek, die levensbedreigende
botsing tussen ideaal en werke
lijk, die openbaarde zich in de la
ge landen vooral in de kerkscheu
ringen. Gezinnen en dorpsge
meenschappen vielen uiteen om
de interpretatie van een paar zin
nen. Eén eigenwijze dominee
zorgde voor jaren tweespalt, ver
kettering en intense haat.
In zijn door zijn uitgever als
meesterproef geafficeerde lijvige
roman Ter hoogte van het Sal
sa-paviljoen koppelt Nico Dros
(1956) zo'n tragische kerkscheu
ring aan de ondergang van zijn
laat-twintigste-eeuwse romanti
sche anti-held. Een Texelse
Werther is deze Vos, deze zoon
van het waddeneiland, die in de
jaren zeventig en tachtig er maar
niet in slaagt zijn romantische
droom van de ideale vrouw te
combineren met de ontnuchte
rende werkelijkheid. En precies
zoals Goethe zijn Werther door
een ongelukkige liefde een zelfge
kozen dood injaagt, zo laat ook
Dros geen twijfel bestaan over het
tragische einde van zijn held.
Op deze pretentieuze roman is
heel wat af te dingen. De intrige
kun je nodeloos ingewikkeld en te
ver doorgevoerd noemen. Was
het echt noodzakelijk alle ouders,
grootouders, broers en zussen
onder de decoupeerzaag te leg
gen? De niet aflatende, eindeloos
psychologiserende alwetende
verteller laat niets aan je verbeel
ding over, de woordkeus is archa-
iserend, de stijl doortrokken van
een protestantse mufheid, vol cli
chés en genante vergelijkingen,
iedere relativering, elke aanzet tot
humor ontbreekt, het Amster
damse krakersoproer is eerder
beschreven, en toch., en toch...
Dros roept in zijn meesterstuk
de vrijwel verdwenen calvinisti
sche dorpswereld op van Ooste
rend, een plaatsje op Texel. Dat
zijn romanheld, net als zovele an
dere eilandjongeren, zich als emi
grant in Amsterdam vestigt, is
niet wezenlijk. Ook in de hoofd
stad klitten zij aaneen, bewonen
dezelfde huizen en straten, be
zoeken dezelfde cafés, delen de
zelfde geliefden en koesteren zij
onder alle omstandigheden de
vriendschappen die op Texel zijn
ontstaan. Hun omgeving mag
veranderen, de mensen blijven
wie ze zijn: ontheemden in de
grote stad, net als vroeger op zoek
naar de vervulling van hun dro
men die ooit op Texel zijn ge
groeid. Vandaar dat dit nieuwe
Hollandse drama door Dros in
zo'n plechtstatige, zware, calvi
nistische, vaak retorische stijl is
vormgegeven. Van Schendel her
kennen we daarin, maar ook de
taal en de sfeer die bijvoorbeeld
Jan Siebelink gebruikt in een ro
man als De overkant van de rivier.
Hoezeer die zwaar aangezette
stijl een bewuste keuze van Dros
is, laat hij in zijn veel zakelijkere
en snellere epiloog zien. Ik moet
bekennen dat ik die als een ver
ademing heb ervaren na honder
den pagina's gepsychologiseer en
gelamenteer. De eenheid van
vorm en inhoud is een mooi iets
maar mijn voorkeur blijft toch
uitgaan naar een stijl die zich
minder opdringt. In zijn liefdes,
zijn vaderschap en in zijn werk
als historisch journalist stuit Vos
steeds 'op dezelfde romantische
beperkingen. Het wezenlijke dat
onzegbaar is, het onvermo
gen jezelf en de ander, laat staan
het verleden van die ander, echt
te kennen. Dat alles wordt gekop
peld aan het groeiende inzicht
ook de kwaliteiten te missen de
juiste toon en woorden te vinden
om de dramatische kerkscheu
ring in Oosterend vast te leggen.
Als hij inziet dat de anderen het
verleden ongrijpbaar blijven, dat
hij zijn falen op beide terreinen
moet toegeven, wordt de oude
Werther in hem wakker en lokt
dezelfde zee nabij het
Salsa-paviljoen waarin hij jaren
eerder zijn 'blauwe bloem', zijn
mystieke roos meende te hebben
gevonden.
Ik vind Ter hoogte van het Sal
sa-paviljoen een bizar boek: bui
tenissig, eigengereid, vol spleen,
weltschmerz en nostalgie. Dros
ondermijnt met succes, binnen
de roman, het idee dat tegen het
eind van onze eeuw de nuchtere
zakelijkheid Jiet voor het zeggen
zou hebben. Zijn dwarse, onei
gentijdse want zeer sentimentele
roman verdient ondanks alles een
genereus publiek.
Robert Haasnoot beschrijft in Waanzee waar gebeurd verhaal
Met een zekere regelmaat staan
er berichten in de krant over
bloedige uitbarstingen van gods
dienstwaanzin. Mensen plegen
collectief zelfmoord, men be
raamt aanslagen op de duivelse
buitenwereld. Zulke dingen ge
beuren niet alleen in Texas of To
kio, maar ook op een vissersboot
uit Katwijk. In zijn roman Waan
zee vertelt Robert Haasnoot het
verhaal van de KW 171.
Katwijk heet Zeewijk, de KW
171 is omgedoopt tot ZW 171,
Arie Vlieland wordt Arend Falke-
nier genoemd, maar verder volgt
Robert Haasnoot in grote lijnen
het verhaal van de 'Gekkenlog-
ger'. De in 1961 geboren schrijver
debuteerde twee jaar geleden met
het nauwelijks opgemerkte De
kracht van het woud. Met zijn
tweede roman Waanzee zal het
vermoedelijk anders gaan: alleen
al de stof van dit boek maakt je
nieuwsgierig. In Katwijk wordt er
blijkbaar nog steeds geheimzin
nig over gedaan, verslagen en
rapporten blijven achter slot en
grendel, maar een vriend van de
auteur wist 'op inventieve wijze'
de documenten over de rampza
lige reis van de KW 171 in sep
tember 1915 te bemachtigen.
Haasnoot wendt voor dat we
een verslag uit 1949 in handen
houden, geschreven door de ge
meentesecretaris van 'Zeewijk'.
Die zal 'trachten de geschiedenis
van de Gekkenlogger zorgvuldig
en op integere wijze te reconstru
eren'. Wel heeft hij de betrokke
nen moeten beloven z'n bevin
dingen geheim te houden, in elk
geval voor vijftig jaar. Vandaar dat
we in 1999 zijn relaas kunnen le
zen. Hij kent 'Arend Falkenier', de
hoofdpersoon in het drama, per
soonlijk en heeft in 1916 in de
tuin van een krankzinnigenge
sticht 'letterlijk aan den lijve on
dervonden wat hij vermag, hoe
hij op onverklaarbare wijze de
natuurlijke orde der dingen, ver
storen kan'.
Aanvankelijk dacht men aan al
coholmisbruik toen ontdekt werd
wat zich op de Nederlandse ha-
ringlogger had afgespeeld. Een
Noors koopvaardijschip pikte de
verdwaasde bemanning op, de
volstrekt onttakelde vissersboot
werd naar het Engelse Grimby
gesleept, drie opvarenden bleken
op gruwelijke wijze om het leven
te zijn gebracht. Even maakten de
artikelen in de pers over onder
zeeboten en mijnen plaats voor
berichten met koppen als 'The
Noordzee Horror', 'Dutchmen
who went mad', 'Strange Story of
Religious Mania'. Inderdaad was
de tragedie te wijten aan een uit
barsting van godsdienstwaanzin.
Een van de opvarenden had zich
in het hoofd gehaald dat hij
Christus was en dat de logger be
vrijd moest worden van duivelse
krachten. De meeste anderen
hadden hem klakkeloos geloofd,
de twijfelaars werden vermoord.
Zulke collectieve hysterie is en
blijft, ook na het lezen van Waan
zin, een onbegrijpelijk verschijn
sel. Haasnoot weet het onaanne
melijke in zijn boek, dat het mid
den houdt tussen een documen
taire en een roman, toch aanne
melijk te maken. Dat doet hij
vooral door in te gaan op de sfeer
in 'Zeewijk', een dorp vol god
vruchtige mensen die heilig ge
loofden dat het einde der tijden
naderde. De oorlog die in 1914
begon was voor hen het bewijs
dat Satan zich liet gelden. In de
eigen woonplaats zag 'het volk
van God' de opkomst van het toe
risme met lede ogen aan. Van de
kansels werd hel en verdoemenis
gepredikt. De wereld van uitver
korenen en verworpenen, zieners
en genezers in het bevindelijke
dorp wordt overtuigend beschre
ven. Het is of het Maassluis zoals
we dat kennen uit het proza van
Maarten 't Hart tot de derde
macht verheven wordt. Alles wat
bij hem kleurrijk en grappig is,
wordt hier echter inktzwart en
beklemmend.
'Arend Falkenier' is in feite niet
meer dan een logisch voortbreng
sel van zijn omgeving. Na een
enigszins losbandig leven heeft
hij zich radicaal bekeerd. Deze
Paulus van Zeewijk is altijd een
vreemde kerel geweest, die over
bovennatuurlijke krachten leek te
beschikken. Ook nu hij met God
wandelt, raken velen van zijn da
den en verhalen onder de indruk.
Tijdens de eenzame weken op de
'Noordster', de ZW 171, verkon
digt hij de andere bemanningsle
den 'de heerlijkheid Gods'. Zelfs
de schipper weet hij te beïnvloe
den. Arend staat, zo denkt menig
een, in direct contact met de Al
lerhoogste. 'De ernst der tijden
was van zijn gezicht af te lezen',
meldt de gemeentesecretaris.
Meer en meer doordringt hij zijn
collega's van 'hun rampzalige
doodsstaat en de noodzaak
van bekering'.
Ze varen met hun der
tienen rond als Jezus en
zijn discipelen. Er wordt
steeds minder gevist en
steeds meer over het ge
loof gepraat. Op een
nacht heeft Arend een vi
sioen: hij zou met en in
Christus zijn gestorven,
hij profeteert dat de we
reld is vergaan en zij de
laatste overlevenden
zijn. Men meent ba-
zuingeschal te horen en
de contouren van het
hemelse Jeruzalem te 0gf>
zien. Om die stad te
kunnen bereiken, dienen drasti
sche maatregelen te worden ge
nomen. Drie mannen moeten
hun ongeloof met de dood beko
pen, vooral de zelfbenoemde
Messias hakt er genadeloos op
los. Om de duivel te verslaan,
moet ook het schip worden ge
zuiverd. Alles wat los en vast zit
gaat daarom overboord. Pas veel
later beseffen de schepelingen
wat ze gedaan hebben, het is of
ze ontwaken uit een roes.
Het optreden van Arend was
dermate dwingend geweest dat
de nuchtere verteller moet be
kennen dat ook hij 'geen verweer
zou hebben gehad tegen de be
smettelijke gekte aan boord
en dat is een verontrustende
waarheid'. Er is iets in ons men
sen waardoor we vatbaar zijn
voor wanen, voor massale hyste
rie, voor dolgedraaid nationalis
me, voor religieuze verdwazing,
voor moorden in de naam van
God. Waco - de plaats waar David
Koresh en zijn volgelingen onder
gingen - is overal. In Ierland, Iran,
Israël. Maar dus ook in Katwijk en
ergens diep verborgen in ons.