'Het joods zijn bevalt me goed' ZATERDAG 3 JULI 1999 Daphne Meijer over schrijven en jodendom ,,Ik ben joods en verder niks. Daphne Meijer (1961 schrijfster, docente, en journaliste, voelt zich soms een linkshandige waar rechtshandigen een beetje vreemd tiaar kijken terwijl die linkshandige denkt: jeetje, kunnen we het over iets anders hebben? Recent verschenen van haar hand een novelle en een bloemlezing over 350jaar joodse schrijvers in de Nederlandse literatuur. 6 Er is geen hiërarchie van leed, geen rangorde. Is de vernietiging van de joden in de concentratie kampen erger dan de ellende van de Kosovaren, die ook weer deels met trei nen zijn weggevoerd? Leed is niet pas leed als je in een goederenwagon zit. Zo mag je er niet over praten. Het is verschrikkelijk wat er met de joden is gebeurd en het is verschrik kelijk wat er met de Kosovaren is gebeurd. Mijn eerste gedachte over Milosovic was simpel: Bomb tlie bastard. Had ik bij Saddam ook, trouwens. Als de keuze is: ingrijpen of toekijken, dan kun je beter ingrijpen en vuile handen maken dan niets doen en later een monument oprichten. Die les heeft alles met de joodse geschiedenis te maken, maar dan kijk ik naar het universele van de gebeurte nissen in plaats van naar het particuliere van het joodse. De historische les van de Tweede Wereldoorlog is dat als je iets kunt doen als internationale gemeenschap, je dat ook moet proberen. Al heb ik zelf dan geen poot uitgestoken, de Kosovo-oorlog - niks crisis, gewoon oorlog - is ook mijn oorlog. Véél meer dan de Tweede Wereldoorlog. Ik ben wel joods, maar ik was er niet bij in '40-'45. En ik wil niet het leed claimen dat ik zelf niet heb meegemaakt. Maar oorlog is niet voorbij zo lang de oog getuigen nog in leven zijn. Mensen die vin den dat we eindelijk eens móeten ophouden om het over de Tweede Wereldoorlog te heb ben, moeten vooral bij zichzelf te rade gaan waar dat gevoel vandaan komt. Kijk, ik ver baas me er wél over dat er elk jaar wel weer een boek uitkomt van iemand die zegt dat ze de beste vriendin van Anne Frank was. Dan denk ik: moet dat nog weer op die eindeloze stapel? Zelf schrijf ik amper over de oorlog. Als auteur voel ik me er niet door aangespro ken. In mijn boeken gaat het vooral over een goede balans tyssen lichaam en ziel. Over keuzes: geniet je wel ten volle van het leven? Het zijn wel een beetje eenzamige persona ges." Trappen Kale, lange trappen voeren naar de beschei den woning van Daphne Meijer. Drie hoog in Amsterdam staan de deuren van het mini- balkonnetje open. Een briesje vult de kamer waarin vooral boeken staan. De schrijfster, op blote voeten, herstelt nog van een lange nacht met vrienden in het café. Het is wel eens anders geweest, maar nu heeft ze het naar haar zin. Een bloemlezing over 350 jaar joodse schrijvers in de Nederlandse litera tuur, Levi in de Lage Landen, is positief ont vangen. Haar derde roman, De Bezoeking, is af. En het schooljaar als docente aan de schrijversschool Het Colofon zit er op; alleen nog wel de eindeloze bergen tekst lezen. „Ik heb een verhaal zoals iedereen heeft. Ik ben joods en verder niks. Het maakt geen donder uit als je een joodse ouder hebt, het gaat om je vorming, om wat je meekrijgt en waar je je emotioneel en traditioneel toe voelt aangetrokken. Het joodse en het joods zijn is voor de niet-joodse lezer misschien beladener dan voor de joodse schrijver. Ik ben niet anders dan een schrijver van wie de ouders uit Casablanca hier naar toe zijn ge komen. Wij zijn allen schrijvers van de eerste generatie met dit en dat verhaal. Het is misschien een wat ongelukkige ver gelijking, maar neem nou een linkshandige. Dat ben ik toevallig, maar daar gaat het .niet om. Wie links is, denkt daar bijna nooit over na. Maar stel dat iemand daar een ontzetten de betekenis aan gaat toeschrijven. Dat vroe ger mensen die links waren een tik op die hand kregen, of dat hun hand op de rug werd gebonden. Dat je daar als rechtshandi- ge een enorm verhaal van gaat maken, ter wijl die linkshandige denkt: jeetje, kunnen we het over iets anders hebben? Mijn vader was joods, mijn moeder re monstrants. Volgens de joodse wetten kan het jodendom alleen worden doorgegeven via de moeder en dus was ik officieel niet- joods. Daarom heb ik me bekeerd tot het jo dendom. Ik heb een cursus gevolgd over hoe de joodse religie werkt en na een ritueel bad was ik officieel joods. Er verandert helemaal niets hoor, je wordt geen ander mens. Maar het joods zijn bevalt me goed. Ik heb me er altijd toe aangetrokken gevoeld. Niet eens zozeer door thuis, al trók ik erg naar mijn va der. Ik ben opgegroeid in een echt rood ge zin; PvdA, FNV, Vara-gids. Beslist geen tradi tioneel joodse opvoeding. In een joodse jeugdbeweging heb ik gemerkt hoe ik me daar op mijn gemak voelde. Die socialis- tisch-zionistisch sfeer paste mij als een jas. Ik had het idee: hier wal ik bij horen. Ik ben ook een jaar naar Israël gegaan, heb in een kibboets gewerkt. Terug in Nederland heb ik een jaartje politicologie gestudeerd, maar daar vond ik niet veel aan. Ben ik weer naar Israël vertrokken. Het lukte me niet om me er te vestigen, vooral door de slechte econo mie, en ik ben op mijn schreden terugge keerd, zeer tegen mijn zin. Ik ben toen weer gaan studeren en als leerling-journalist gaan Daphne Meijer: „In mijn boeken gaat het vooral over een goede balans tussen lichaam en ziel. Over keuzes: geniet je wel ten volle van het leven? Het zijn wel een beetje eenzamige personages." foto cpd phil nijhuis werken bij het NIW, het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Binnenkort vier ik mijn twaalf-en- een-halljarige bestaan als journalist. Ik heb een periode als freelancer gehad waarin ik niet veel werk had en de energie voor mijn tweede boek heb ik echt uit mijn tenen moeten persen. Maar nu kan het ei genlijk niet beter. Het gaat gewoon goed. Ik kan nu even met één ding bezig zijn, wat overigens niet zo in mijn aard ligt. Ik ben een beetje ongedurig. Het voordeel daarvan is wel dat alles fris blijft. Bovendien heb ik nooit de luxe gehad om me alleen op mijn romans te kunnen concentreren, omdat ik er tot dusver niet van heb kunnen leven." Gelovig Ze mag zich rekenen tot de jonge generatie joodse schrijvers. Van Marcel Möring tot Ar- non Grunberg, zeg maar. „En dan betekent joods niet: wat is er met je familie gebeurd? Maar meer: Ben je gelovig of niet? Heb je nog iets met Israël of is het voor jou gewoon een land waar ze op moeten houden met de Pa- lestijnen? Langzamerhand zal de oorlog, de Tweede Wereldoorlog dan, minder centraal komen te staan. Het zal steeds meer een in dividueel verhaal worden en steeds minder het hele grote verhaal van wat er allemaal is gebeurd. Mijn genératie is natuurlijk wel ge vormd door de oorlog, maar ons leven en ons werk staan nauwelijks meer in het teken van die oorlog. Hooguit in het teken van het losmaken. Bij de meesten zie je dat ze in het begin nog wel schrijven over hun eigen le ven, zijn hun boeken autobiografisch getint, maar na verloop van tijd zoeken ze heel erg naar andere thema's. De jonge generatie, ruwweg vanaf 1956, gaat anders met de oorlog om, probeert na drukkelijk zijn eigen plek te vinden. Ze zijn natuurlijk wel door de oorlog beïnvloed, maar het is toch een verschil met de genera tie die zelf in het kamp heeft gezeten of de generatie die in het reine moet komen met het feit dat je ouders in een kamp zijn omge komen. Literair durven de jongere schrijvers veel te experimenteren. Ze zijn niet bang voor overdrijving. Ze horen minder tot een groep, zitten niet in 'bendes', hebben geen gelijkge stemde schrijvers om zich heen. Geen 'Ge neratie Nix', geen 'Generalen', geen groepe ring, geen clubjes of zo. Wat dat betekent weet ik niet. Ze gaan allemaal hun eigen weg. Het zijn eenlingen, literair gezien, ze horen nergens bij. In hun persoonlijk leven is er wel onderling contact. Jessica Durlacher en Leon de Winter zijn zelfs met elkaar ge trouwd. Deze generatie schrijvers kun je absoluut niet met elkaar vergelijken, zelfs niet in hun eigen oeuvre. Leon de Winter bijvoorbeeld is begonnen met ingewikkelde, literaire boeken en heeft een draai gemaakt naar meer span nende boeken. Hij heeft zichzelf opnieuw uitgevonden. Daarmee heeft hij zich niet eens zozeer losgemaakt van het verleden, maar heeft hij een eigen ontwikkeling door gemaakt. Hij schrijft nu over mensen die hij kent, over zijn eigen emoties en dilemma's. Dat is heel anders dan de generatie daar vóór: de joodse auteurs met pijnlijke herin neringen. Mensen als Abel Herzberg, G.L. Durlacher en Leo Vroman. Harry Mulisch ook: 'Aan het andere eind van het kamp zie ik de toe gangspoort vervaagd in de nevel. Het is de eenzaamste plek op aard, alleen door zwij gen te beschrijven.' Dit zijn de schrijvers van 'geen woord te veel'. Alles is vrij sec opge schreven. Een sobere stijl. Helder, duidelijk, kort en bondig. Ze hebben gemeen dat ze zonder die ervaringen vermoedelijk nooit zouden zijn gaan schrijven. Ik denk ook dat er relatief meer joodse schrijvers zijn dan niet-joodse, omdat het een vrij beroep is en er dus geen enkele belemmering is om het te gaan doen, maar óók door dat enorme trau ma van de oorlog. Dat geeft je veel meer re den om te gaan schrijven dan een ander. De generatie die de oorlog heeft meegemaakt heeft natuurlijk wél iets te vertellen. Bovendien gold en geldt in diverse maat schappelijke groeperingen dat schrijven toch niks is. Geen broodwinning. In joodse krin gen wordt daar misschien wat toleranter te genaan gekeken. Dat is vermoedelijk ook de reden dat joden relatief altijd meer vertegen woordigd zijn in andere artistieke beroepen als toneel, muziek en cabaret. Ze keken er niet op neer zoals bijvoorbeeld calvinisten voor wie alles wat niet in een rechte lijn loopt zondig is. Dat joden in bepaalde be roepen relatief meer vertegenwoordigd zijn dan in andere, is volgens mij dan ook vooral historisch-sociologisch bepaald. De meeste joden waren voor de oorlog al zeer vrij." Lichtvoetig De oorlog, ofwel 1940, is de waterkering als het om joodse schrijvers in de Nederlandse literatuur gaat. Hoewel Daphne Meijer in haar bloemlezing over 350 jaar uitgaat van zes groeperingen, draait het in grote lijnen om vóór en na de oorlog. „Het zijn twee to taal verschillende werelden. Joodse schrij vers voor de oorlog zijn soms zo lichtvoetig dat je denkt: je moest eens weten. Die tijd zou je kunnen kenmerken als ami en moei lijk maar wel gezellig. De joden hadden het goed in Nederland. Jacob Israël de Haan schrijft als hij begin deze eeuw naar Palesti na vertrekt, dat hij met een zwaar hart af scheid neemt van Nederland. 'Het land van mijn jeugd,/ Het land van mijn manschap,/ Van mijn peinzende droefheid, mijn jui chende vreugd,/ Van al mijn verwantschap.' Hij verwoordde het gevoel van alle joden in Nederland: het is hier oké. Na 1940 is dat allemaal weg, maar ervóór overheerst de te vredenheid. De joden leefden hier, vanaf hun komst in de zestiende eeuw, in volledige vrijheid en acceptatie. Er was een voort- schrijdende assimilatie, er waren gemengde huwelijken. Niet alles was toegankelijk, een enkele tehnisclub en een enkele baan bleven onbereikbaar, maar er was bij de joden ook niet zoveel behoefte aan volledige integratie. Men zorgde voor elkaar. De joodse elite van de zeer rijken betaalde de verzorging van het proletariaat, de zeer armen. Joden die het niet breed hadden hoefden daardoor geen beroep te doen op anderen dan joden. De hele joodse gemeenschap was self-suppor ting. En ook héél belangrijk: koning Willem I stelde in het begin van de negentiende eeuw Nederlands op alle scholen verplicht. Dat maakte een einde aan het onderwijs in al die brabbeltaaltjes als het jiddisch en versnelde de integratie enorm. Daar zijn wel twee eeu wen overheen gegaan. Spinoza sprak en schreef alleen maar Latijn." Een kleine verzuchting. „Je ziet: het hoeft niet altijd zo beladen te zijn, schrijven en jo dendom. Je kunt heel interessante dingen over het werk van joodse schrijvers zeggen zonder dat altijd maar weer die oorlog erbij komt. Als je door Groningen en Twente rijdt, zie je nog wel ergens een kleine sjoel die niet meer wordt gebruikt, maar die herinnert aan de kleine gemeenschappen van enkele tien tallen joden. Aan de hand van een tocht langs die synagogen die nu niet meer wor den gebruikt kun je hun geschiedenis schet sen, zie je dat sociaal-economisch overleven altijd heel belangrijk voor ze is geweest. Jo den hebben altijd erg voor zichzelf moeten zorgen. Is denk ik typisch iets voor een min derheid: het pure fysieke overleven is minder een probleem dan het geestelijk overleven." Zolang ze schrijft is ze bezig met het jood se thema. In de eerste klas van de middelba re school maakte ze al een werkstuk over Herman Heijermans. „Het heeft te maken met wie ik ben, met belangstelling. Ik ben ook heel trots dat ik gevraagd ben die bloem lezing samen te stellen. Als ik tachtig ben zal ik nog steeds over joodse schrijvers schrij ven. Uit interesse, maar ook omdat ik er on derhand verstand van heb gekre gen. En er is een heleboel her- kenning, emotionele herken- ning. DICK HOFLAND

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1999 | | pagina 47