132
ZATERDAG 17 APRIL 1999
Nelleke Noordervliet is
schrijfster. Zij debu
teerde in 1987 met
Tine, of de dalen waar
het leven woont en pu
bliceerde verder Mille-
morti, Het Oog van de
Engel, De Naam van
de Vader, Uit het Para
dijs en de novelle Wa
ter en zls. Zij heeft mo
menteel geen boek in
voorbereiding. Op ver
zoek van deze krant
nam Nelleke Noorder
vliet een kijkje in de
50-jarige Keukenhof.
door Nelleke Noordervliet
Met een stralend voorjaarszonnetje en een aan
gename temperatuur is elke tuin mooi. Het is
de kunst ook bij druilerig en kil weer het volk te
verrukken. Gelukkig is het heel vaak somber en
frisjes in de Nederlandse lente, zodat makkelijk
is vast te stellen of de wereldberoemde super-
tuin, de Keukenhof (spreek uit: Kjoekenhoof of
Koikenhoof), zijn pretentie waar kan maken.
Een laag, grijs wolkendek dreigde met vallen.
De dag was nog jong. De bewegwijzering naar
de parkeerplaatsen met de originele namen
Tulp, Narcis en Hyacint leidde me soepel naar
een plekje dat ik voor vijf gulden mocht gaan
vullen. Ik was niet de eerste. In de verte kwam
een groep toeristen aanfietsen op gehuurde rij-
wielen en met valhelmen op: het zekerste be
wijs dat men uit het buitenland komt. De eerste
touringcars met Japanners, Fransen, Duitsers
en Spanjaarden waren al gearriveerd. Rillend
vervoegde ik me bij de loketten. Tegen betaling
van achttien gulden kon ik naar binnen.
De prijs zal wel uiterst klantvriendelijk gecal
culeerd zijn, maar ik vond het toch duur. De
bloemenmarkt op de Singel is een stuk goedko
per. En gratis en voor niets rijdt men in deze
periode tussen Haarlem en Leiden langs de
meest fantastisch gekleurde ansichtkaart die
ons land te bieden heeft. Ik moet zeggen: de
tuin is ongeveer zo oud als ik ben, maar ziet er
een stuk beter uit. Keurig! In één woord: keurig!
Het gras is mals en kort en groen. Zelfs onder
de bomen - een bekend moeilijk plekje voor
sprieten - groeit het goed. De reep langs het
pad is een tint donkerder, een geraffineerd
zoompje, gemaakt van een andere, sterkere
soort wellicht, bestand tegen de incidentele
misstap van een bezoeker. Het ruikt pas ge
maaid, wat een van de opwekkendste geuren is
die ik ken. In het gras prijken de perken met
bloembollen in diverse stadia van bloei. Een
lust voor het oog, niet alleen vanwege de kleu
renpracht, maar ook hier weer vanwege de bij
na militaire precisie waarmee de bollen zijn ge
plant, de aarde is gewied en de kanten zijn ge
stoken. Geen bloem laat het kopje hangen.
Trots, om niet te zeggen arrogant kijken de kel
ken ons aan. Dood en verval worden als de wie
deweerga weggeruimd. Een enkel bed narcissen
slechts haakt naar de zeis.
Hoe houden ze toch die zware hyacinten
rechtop? Heb ik er een in een pot staan, dan ligt
hij gegarandeerd binnen een paar dagen
amechtig op half zeven over de rand. Ondanks
het koude weer slaat de warme, zware geur van
de roze, paarsblauwe en witte hyacinten af en
toe als een golf door de dreven. Tulpen laten
zich in alle ldeuren kweken, maar waarom zijn
er geen gele of oranje of gespikkelde hyacinten?
En waarom geen blauwe of rode narcissen?
De buitenlandse toeristen zetten elkaar op de
foto of de video: stram in de houding voor een
bed Prinses Irene's of in een zwierige danshou-
ding bij de Sevilla's. Ze zouden eigenlijk naar de
bomen moeten kijken. Er is nog wel niet veel
blad aan de takken, maar wat zijn de stammen
mooi en oud en eerbiedwaardig. Ze verheffen
zich majestueus boven het gewemel beneden.
Geen haan die naar ze kraait, ze zijn het excuus
en het decor voor de bloemen, maar wat mij
betreft hebben de bomen de hoofdrol. Of dit
soort loofbomen er altijd heeft gestaan, weet ik
niet. Ik vermoed van niet.
Er lopen wel dames rond met fantasiekos
tuums die de tijd van Jacoba van Beieren moe
ten verbeelden, wier kruidentuin hier was (van
daar de naam Keukenhof), maar net zo min als
die dames op Jacoba lijken, zo min lijkt de Keu
kenhof op haar kruidentuin. Er is in vijfhonderd
jaar heel wat veranderd in deze streek. En in de
laatste vijftig jaar is er meer veranderd dan in de
vijfhonderd jaar daarvoor.
Holland was ooit land achter Gods rug. Veel
water, veel moeras, veel dorpjes, veel woeste
grond, weinig cultuur. Daarvoor moest men in
zuidelijker streken zijn. De reep land langs de
zee was betrekkelijk veilig, vanwege de bescher
ming door de duinen, maar heel erg vruchtbaar
was de zandgrond niet. Van recreatie was al he
lemaal geen sprake. Naar het strand ging nie
mand voor zijn plezier. Er werd gejaagd in de
duinen, er werd gejut op het strand, dat was al.
In de loop van de eeuwen echter, toen de hoog
heemraadschappen en vemuftelingen als
Leeghwater de strijd met het onberekenbare
water hadden aangebonden en hier en daar
polders werden bedijkt en bemalen, ontstond
er behoefte aan zand om de dijklichamen en
molens een fundament te geven. Dat zand werd
afgegraven aan de achterkant van de duinenrij.
Afgegeest, zoals dat heette. Zo ontstonden de
geestgronden. Ook die waren niet geschikt voor
de veeteelt of voor de rijke gewassen die aan
klei behoefte hadden. Wel waren ze uitermate
geschikt voor het kweken van luxe producten,
voor tuinbouw, en voor bloembollen. Tulpen.
Waar kwamen die in godsnaam vandaan?
Niet uit dit land van mist en wilgen. Tulpen wa
ren exotisch. Vreemd. Van verre. Ze kwamen uit
Turkije en maakten deel uit van de invasie exo
tische producten die door de groei van scheep
vaart en handel de inheemse Europese mono
culturen van graan, olijven, wijn en hop kwa
men variëren. Ambassadeur Busbecq stuurde
in 1554 vanuit Constantinopel een zending bol
len naar Ferdinand van Oostenrijk, die er erg
verguld mee was. De Fuggers, een steenrijke
bankiersfamilie uit Augsburg, moesten prompt
ook zo'n vorstelijke bloem, en ze legden een
exquis tuintje aan van die fraai gevormde maar
geurloze tulpen. Er zijn onmiddellijk pogingen
ondernomen om de bol toe te bereiden en te
eten. Men zegt dat hij in Duitsland met suiker,
in Engeland met olie en azijn werd genuttigd,
maar behalve gedurende een donkere periode
in de recente vaderlandse geschiedenis kon de
tulp op tafel, tenzij in een vaas, toch niet met de
tomaat of de aardappel concurreren.
Als esthetisch voorwerp was hij binnen de
kortste keren het symbool van rijkdom en
macht. Hij bleek, ondanks de zeldzaamheid,
wel een makkelijke bloem. Al waren de wetten
van Mendel nog niet geformuleerd, in de prak
tijk werd de tulp lustig gepeld, gescheurd, ge-
ent, of hoe dat heten mag en in talloze schake
ringen in vorm en kleur gekweekt. Ziekten hiel
pen de bloemen aan geplooide en gerafelde
bladen. Bollen die anders op de mestvaalt zou
den belanden, hadden nu dankzij hun afwijking
een exclusief en dus gewild uiterlijk.
In die snelle en eenvoudige vermenigvuldi
ging school een groot gevaar en een enorme
verleiding. In handen van gehaaide hoveniers
kon een zeldzame soort met opzet bijzonder
blijven, maar ook in luttele seizoenen algemeen
worden. Het is maar waar je je winst vandaan
wilt halen: uit kwantiteit of uit kwaliteit. Op de
grens van massale verkrijgbaarheid en symboli
sche waarde ontstond een windhandel in tul
pen, met name in de Lage Landen, die in korte
tijd fortuinen maakte en brak. Men kocht en
verkocht in het hectische seizoen 1636/37 de
oogst nog voor hij goed en wel te velde stond.
Tussen oktober en april stegen de prijzen van
sommige bollen tot astronomische hoogten en
wisselde een partij op papier een groot aantal
maal van eigenaar. En dan was je de trotse be
zitter van een Semper Augustus en wat dan? Die
moest zo snel mogelijk worden doorverkocht,
want het volgend jaar kon een ander er wel een
veld vol van hebben staan.
Verbaasd keek de wereld toe hoe die nuchtere
polderjongens iedere voorzichtigheid uit het
oog verloren en hoe een boer voor een enkele
Viceroy het volgende kapitaal neertelde: 2500
gulden, plus twee lasten tarwe en vier lasten
rogge, vier vette runderen, acht varkens, een
dozijn schapen, twee okshoofden wijn, vier ton
nen boter, duizend pond kaas, een bed, wat kle
ren en een zilveren beker. Zijn hele vermogen,
zijn hele bedrijf, zijn hele leven, voor een bloei
ende ui. De complete gekte, net zo besmettelijk
als de pest die toevallig (of niet?) toen woedde,
werd omkleed met de schijn van respectabili
teit. Want de handel vond niet plaats op straat
of op de markt met veel handgeklap, waar ie
dereen kon zien hoe het toeging, maar in colle
ges, die in zaaltjes boven herbergen vergader
den en die hun transacties aan strenge regels
bonden. Toelating tot zo'n college was al een
uitverkiezing. Na afloop van de zaken werd
goed gegeten en gedronken. Op rekening van
de koper! Wie wilde niet graag tot een dergelijk
select gezelschap behoren? Eenvoudige koop
lieden en ambachtslui hadden daar alles voor
over. Het ging niet alleen om het product maar
om een manier van leven. Het ging om de ex
clusiviteit van de groep. De tulpenliefhebber
was niet zomaar een scharrelaar maar lid van
een jet-set.
Misschien heten de paviljoens in de Keukenhof
daarom naar onze vorsten en aanstaande vor
sten. Misschien is daarom ieder herdenkingsal
bum vergeven van de royalty. Misschien wor
den daarom in kassen seringen en azalea's ge
kweekt zonder blad maar vol in bloei. Het lijken
wel kunstbloemen. Misschien zijn daarom de
orchideeën zo wellustig en teer. Misschien kan
daarom niets in de Keukenhof kwaad. De beel
den kunnen geen kwaad, de muziek kan geen
kwaad, de bloemperken kunnen geen kwaad.
De tuin spreidt een intense braafheid ten toon.
Ik kreeg geweldige behoefte aan een onkonink
lijk en woest gebaar, een daad van durf en origi
naliteit, een verrassing, een adembeneming.
Niemand anders dan de Nederlandse tuinder
en bloemist is daartoe in staat. Wie wel eens in
het buitenland een bloemenstal of -winkel
heeft gezien, weet dat er nergens zulke mooie
boeketten worden samengesteld als in Neder
land. Nergens is zoveel smaak en talent om met
bloemen om te gaan. De tuinarchitectuur heeft
ondanks de lichte neiging tot kneuterigheid
toch uitstekende en verrassende ideeën opgele
verd. Laat de geest van originaliteit ook eens
waaien in de Keukenhof! Die 'natuurtuin' is het
ook niet helemaal.
Toen ik jong was, was het een statussymbool
eenmaal per jaar naar de bollen te gaan en te
rug te komen met een trofee op de motorkap
van de auto: een dikke krans narcissen. Er werd
nog zo langzaam gereden dat de blaadjes aarr
de bloemen bleven zitten. Het leek mij een on
voorstelbaar voorrecht in zo'n auto te zitten,
naar de Keukenhof te gaan, waar je vast een
prinsesje tegenkwam, een glaasje priklimonade
te drinken, en dan achter zo'n krans bloemen
toeterend door de straat te rijden. Het leek mij
een heerlijke uitverkiezing Haarlems bloemen
meisje te mogen zijn met handschoentjes aan
en een wijde rok en een mand aan je arm waar
uit je met een glimlach bloemen uitdeelde. Het
heeft niet zo mogen zijn.
De zon wil maar niet doorbreken. De tuin
stroomt desondanks almaar voller. Een Spaanse
reisleider wijst op de grote plattegrond bij de
hoofdingang aan waar men zich bevindt. Hier.
Onze wandeling gaat zo, en dan zo. Nogmaals:
wij bevinden ons hier. Hij heeft het bij het ver
keerde eind. Hij moet de kaart een kwartslag
draaien. Ik zeg niets. Ze komen er wel uit.