Het Leids
bestaat niet
Gewoon een gezellig buurtje
Overblijfselen
van het Leids
dialect
C
STADWIJKSTRAAT
De verzameling van Adriaan Beets telt
zeker 125 woorden. Bij brugklasleerlin
gen van het Da Vincicollege bleek
daarvan niets meer bekend, reden voor
lexicograaf Dick Wortel om aan te ne
men dat het Leids dialect niet meer be
staat. Adjunct-hoofdredacteur Ton van
Brussel van deze krant, een geboren
Leienaar, streepte op de lijst veertien
woorden aan die hij 'nog wel eens
hoort in de stad'. Deze laatste restan
ten van het Leids:
aldat ofschoon, hoewel
ees op iemand hebben: iemand niet
kunnen lijden
gevallig: toevallig ('Da's gevallig, ik
dacht juist an u.')
jodenbed: hobbezak, ook wel: slobbe
rig geklede vrouw
koekebak: pannenkoek
lamoor: lammeling ('Ben dat dan zul
ke lamoren, dat ze niet eens durven?')
maleier: zwaar beschonkene
naastan: vlak naast ('Ik dacht dat u de
deur naastan woonde.')
parg (van parrechie): dwerg, onder
kruipsel
rizzeïen: wemelen ('Het risselt daar
van de muizen')
schits: schielijk, plotseling ('Ik heb
hoofdpijn gekregen door dat schitse
bukken')
stijfselgracht/stijfselbaan de Boter
markt en de Vismarkt, waar de 'fam-
briekers' in hun gesteven katoentje fla
neerden ('Ik kwam haar tegen op de
stijfselbaan')
zot: gek ('Die dit leest is zot')
xicograaf Dick Wortel: 'Met de mensen verdwijnt ook de taal'
932
ZATERDAG 6 MAART 1999
ien ligt in België. Nou ja, tot
lórde Tweede Wereldoorlog
m. Toen klonk nog geregeld
sappig Vlaams door in het
taalgebruik der Leienaren,
gevoed door drommen
idelijke vluchtelingen. Daar
inmiddels weinig meer van
over. Het Leids bestaat niet
meer, zo blijkt uit het boek
adstaal, dialect van twintig
steden' dat gisteren is
verschenen. Leiden spreekt
tegenwoordig algemeen
\schaafd Nederlands, alleen
en beetje onverzorgd. Maar
dat zangerige toontje en die
typische Leidse 'r' gaan ook
verdwijnen.
tadsdialect vervaagt en dat is geen
l wonder. Naarmate mensen zich
minder gebonden weten aan een
vaste stek (een baan elders, een mooier huis,
de liefde die trekt) vergeten ze de woorden
van thuis. Dialect is conservatief, het gedijt
in een besloten omgeving waar invloeden
van buiten schaars zijn. Valt een hechte ge
meenschap uiteen, dan beklijft de manier
van praten evenmin. „Met de mensen ver
dwijnt ook de taal", zegt lexicograaf Dick
Wortel.
Zo is ook het Leids verdwenen. Van de
woordenschat die onderzoeker Adriaan
Beets (zoon van schrijver-predikant Nico-
laas) begin deze eeuw optekende, neemt
geen Leidenaar ooit nog een woordje in de
mond. Wat rest is de zwierige melodie en op
vallende 'r', maar ook daaraan knaagt de
tand des tijds. „Nog een jaar of twintig, dan
is ook dat opgelost", meent Wortel.
Terwijl het Leids toch drie eeuwen lang
een vitaal leven heeft geleid! De sleutelstad
ontwikkelde na het Leids ontzet (3 oktober
1574) zelfs twéé dialecten, die lange tijd
naast elkaar bleven bestaan. De vluchtelin
gen uit Vlaanderen bleven zo strikt geschei
den leven van de Hollandse stedelingen, dat
ze driehonderd jaar lang hun eigen taal ble
ven spreken; een soort Vlaams-Leids, dat
zich pas in de loop van deze eeuw vermeng
de met het Hollands-Leids. In de jaren zestig
moet aan oude Leidenaren nog te horen zijn
geweest uit welke wijk ze kwamen.
„De geschiedenis van de taal is ook de ge
schiedenis van de stad", stelt Dick Wortel,
die in het boek 'Stadstaal, dialect van twintig
steden' het hoofdstuk over Leiden voor zijn
rekening heeft genomen. „Omdat in Leiden
de bevolking niet mengde, was de Vlaamse
kleur na driehonderd jaar nog merkbaar. Pas
toen de overbevolkte stad aan het einde van
de negentiende eeuw ontplofte kwam het
Leidse dialect in het gedrang."
Net als andere Hollandse steden kreeg ook
Leiden begin zeventiende eeuw een stroom
Vlaamse 'asielzoekers' te verwerken. Calvi
nisten uit Vlaanderen sloegen op de vlucht
voor de katholieke Spanjaarden, die welis
waar de Leidse belegering hadden moeten
staken maar in de zuidelijke Nederlanden
nog heer en meester waren. Zo trokken Ant
werpse kooplieden naar Amsterdam, Gentse
en Brugse handwerkslieden naar Haarlem en
textielbaronnen en hun wevers uit de West-
vlaamse dorpen rond leper en Poperingen
naar Leiden.
De stad had tijdens de Spaanse belegering
grote ontberingen geleden en van de twaalf
duizend inwoners was de helft omgekomen.
De Vlaamse wevers met hun voortuitstreven-
de technieken waren in de wederopbouw
zeer welkom. Hun aantal was echter zo
groot, dat Leiden in 1622 voor tweederde uit
Vlamingen bestond. De stad zat in een mum
van tijd vol, waardoor uitbreiding nodig
werd. De nieuwe wijken achter de eerste sin
gelgordel „werden volgestampt met de klei
ne wevershuisjes, die nu voor drie ton over
de toonbank gaan", aldus Wortel.
Rond 1670 werd de lakenindustrie getrof
fen door een economische recessie waar Lei
den meer dan twee eeuwen onder zou lijden.
Pas in 1896 stonden de buurgemeenten War
mond, Oegstgeest en Zoeterwoude stukken
van hun grondgebied af, waardoor de stad
kon uitbreiden. Tot dat moment woonden
de inwoners opeen gepakt in smalle steegjes.
Rond het Rapenburg woonden de professo
ren en studenten. „Arm en rijk zaten dicht
bij elkaar, ze keken letterlijk eikaars kamer
binnen, en dat werkte de sociale afstand juist
in de hand. Men werd zich bewust van zijn
stand en bemoeide zich niet met elkaar.
Dienstmeiden waren de enigen die in con
tact kwamen met notabelen."
Amsterdam en Haarlem konden al veel
eerder uitbreiden en hadden een veel gevari
eerder bevolking. „Maar in Leiden had je al
leen de lakenindustrie en toen die was inge
stort was de armoede en de werkloosheid
groot. Het open water in de singels zorgde
voor een snelle verspreiding van cholera en
tbc. Leiden was een grote stad, met alle grote
stadsproblemen - het heeft na Amsterdam
de grootste binnenstad van Nederland -, al
leen zat Leiden muurvast. Pas toen de wijken
De Kooi en Groenoord werden gebouwd,
kreeg de stad lucht. Daarmee vervaagde ook
de hoorbare scheidslijn tussen de bevol
kingsgroepen."
Verdere uitbreiding van de stad (de Me-
renwijk in noord) betekende de doodsteek
voor het Leids dialect, zeker toen oude we-
versbuurten in de binnenstad (Waardgracht,
Oranjegracht) werden afgebroken. De demo
grafische indeling van de stad, die driehon
derd jaar aaneen niet was veranderd, werd
rigoureus omgegooid. Eindelijk mengden de
Dick Wortel: „De Leidse bevolking is geassimileerd en het dialect is verdwenen."
FOTO'HIELCO KUIPERS
nazaten van de Vlamingen met de autochto
ne Hollanders en met nieuwelingen van el
ders.
„De Leidse bevolking is geassimileerd en
het dialect is verdwenen", constateert Wor
tel. Hij legde de woordenlijst, die Adriaan
Beets in een sigarenkistje had verzameld
door zijn dienstmeid uit te horen, voor aan
zijn eigen huishoudelijke hulp en aan de
brugklas van het Leidse Da Vincicollege. De
woorden werden vrijwel niet herkend, terwijl
ze in veel Vlaamse dialecten nog leven. „In
België zijn de dialecten veel sterker. In Gent
of Antwerpen hoor je de mensen op straat
nog hun eigen taal spreken. Hier spreekt ie
dereen Nederlands, al is dat in Leiden vaak
wat onverzorgd."
Wortel heeft zich beperkt tot woorden. Dat
is niet zo vreemd voor iemand die zich bij
het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te
Leiden (dat vorig jaar na 134 jaar het Woor
denboek der Nederlandse Taal voltooide)
werkt aan een woordenboek van Vroeg Mid
del Nederlands. Tijdens zijn uitstapje naar
het dialect moest hij zich behelpen met
slechts vijf negentiende eeuwse teksten in
het Leids plus de verzameling van Beets. „Er
is nooit structureel onderzoek naar het Leids
dialect gedaan. Ik roep mensen graag op om
hiermee verder te gaan, want iedere Leide
naar heeft wel een mening over het Leids."
Wellicht komt iemand nog eens met een
plausibele verklaring voor die 'r' en dat zan
gerige toontje, voordat ook die kenmerken
zijn verdwenen. „Zelf heb ik nooit een bevre
digende verklaring gevonden", zegt Wortel.
„Misschien komt het door de instroom van
Franstaligen. In de negentiende eeuw telde
de Waalsè kerk in Leiden zeker vijfduizend
lidmaten en de Walen waren wel geïnte
greerd in de Leidse samenleving. Maar mis
schien is het ook een soort hypercorrectie
voor de Vlaamse 'r'?"
Intussen ziet Wortel de instroom van grote
aantallen asielzoekers zich herhalen. ,Dat is
nu nog niet merkbaar in de taal. Maar met
een jaar of twintig zou dat heel goed kun
nen."
0NN0 HAVERMANS
'Stadstaal, dialect van twintig steden' is gis
teren in Zwolle gepresenteerd op de twee
jaarlijkse 'dialectendag'. Het boek, bedoeld
voor een breed publiek, telt 336 bladzijden
en kost 49,90 gulden.
Rubriek over straten, lanen, stegen, hofjes, grachten en vaarten in Leiden en omgeving.
Bewoners vertellen over de plezierige kanten van hun woonomgeving, maar ook over grote of
kleine problemen. Vandaag: de Stadwijkstraat in Voorschoten.
door AFKE VAN DER T00LEN
Joke van den Berg: ..Ze zeggen wel het is klein, klein,
klein, maar daar kies je voor.
Aad van den Berg: ..Die voor de sloop zijn klagen
over vocht en tocht. Maar dan zeg ik: niet lopen
trutten en weggaan.
Joke: „Je kan er toch zelf ook wat aan doen.
Acht simpele huisjes in de Voorschotense Stad
wijkstraat. Deurtje, raampje, en nog een raam
daarboven. Niets bijzonders. Geen architectuur
waarvoor je op je vrije zondag de deur uitgaat. Tot
afgelopen voorjaar. Toen liepen opeens allerlei
mensen voorbij. Ramptoeristen, zoals Joke van den
Berg (nummer 10) het noemt. „Liepen ze met z'n
tweetjes te wandelen, en te wijzen van: o, zijn dat
nou die huisjes die worden gesloopt."
Dat was vlak na de bom, die eigenaar Woonzorg
onder het buurtje legde. In totaal 27 huizen in de
Stadwijkstraat, de Tolstraat en de Parkstraat waren
rijp voor de sloophamer, zo liet de woningbouw
vereniging plotsklaps weten. Renoveren was te
duur. De huisjes - anno 1930 - moesten plaats ma
ken voor 'gestapelde woningen'.
„Ik schrik niet gauw. Maar je kent het gezegde
wel hè: dan ga je over de rooie", zegt de 72-jarige
Jan van Dijk (nummer 8), die al 27 jaar in de Stad
wijkstraat woont. Hij schudt zijn hoofd. „En waar
om toch. Het is hier potverdikkie goed wonen. Ik
heb het hier naar m'n zin. Dat het geen villa is, zie
ik zelf ook wel."
De gepensioneerde spoorwegbeambte kwam
naar Voorschoten omdat zijn vrouw, een geboren
Leidse, niet in Amersfoort kon aarden. Zelf is hij af
komstig uit Brabant. „Ik ben een asielzoeker boven
de rivieren", lacht hij. „En ik wil verdomd niet weg.
Schrijf dat maar eens duidelijk op: Jan wil niet weg!
Joke: „Ik vind het een gezellig buurtje.
Aad: „Dat zie je toch nooit, zon parkje als hier voor.
Vroeger stonden er nog veel meer bomen, dan liep je
onder zo 'n haag door.
Joke: „Gewoon een gezellig buurtje.
Aad: „En die stoep, wie heeft er nou zo'n mooie
stoep?"
..O mens, ik zit hier zo heerlijk", verzucht Joke den
Hartog (nummer 16). Het huis te klein? „Ben je
gek! Dit huis is net elastiek." Het gezin Den Hartog
- vader Ad, moeder Joke, twee zoons - had twaalf
jaar geleden ook naar 'een spiksplinternieuwe flat
in Noord Hofland' gekund. „Maar ik ga toch niet in
die blinde darm van Voorschoten zitten", zegt Jo
ke. En Ad: „Je hebt daar niks verder. En hier zit je
vlakbij het dorp."
Een héérlijk buurtje, herhaalt Joke nog maar
eens. Ze heeft er een eigen term voor bedacht: heel
asociaal sociaal voelend. „Ze zeggen wel altijd: het
is de Vlietwijk maar, maar dan zeg ik: als hier om
de hoek de gordijnen dichtblijven, dan belt dit gro
te lijf aan of er iets fs. Er kan wel iemand doodlig-
gen." Haar jongste is in de Stadwijkstraat opge
groeid. „Toen hij voor het eerst buiten ging spelen,
hadden die opgeschoten meiden uit de buurt 'm zó
fietsen geleerd." Robbie had als klein ventje ook
iets bijzonders met 'oma' om de hoek. „Het is niet
zo, dat je elkaar hier allemaal tante noemt, hoor.
Maar Robbie beschouwde haar als oma. Uit school
altijd een bakkie thee, en dan zei-die: oma heb je je
pilletje al genomen? De huisarts heeft later gezegd:
uw zoontje heeft haar uit een diep dal getrokken."
De Den Hartogs halen ook herinneringen op aan
Simon, een - inmiddels overleden - achterhuur
man. „Onze antenne zat los, en die zou hij wel
even maken", begint Joke. „Ik zeg: ga weg joh, dat
doe ik'", gaat Ad verder, „maar Siempie zei: nee.
laat mij maar. De ruit boven was ook kapot. Zou hij
ook wel effe regelen. Toen is-ie van het dak afgela-
zerstraald." Gevolg: een ingeklapte long. „Lag hij
op de grond nog moppen tappen, die gek", besluit
zoon Rick (17).
Nee, het is hier of nergens als het aan de Den
Hartogs ligt. „Kijk nou naar Starrenburg. Daar is
het eerst in en uit m'n kont, en later gunnen ze el
kaar het licht in de ogen niet. Als Joke van den Berg
hier morgen komt en zegt: ik ben ziek. mogen m'n
dochters bij jou eten, dan zeg ik: mens, kom erin!"
Een paar huizen verderop kan Jan van Dijk er
over meepraten. „Ik kan altijd een beroep doen op
iedereen. Ik heb geen mensen nodig hoor, maar als
ik ze nodig heb, heb ik altijd dienstbodes hier."
Niet dat hij zit te springen om allerlei sociaal ge
doe. „We overlopen elkaar niet. Ja, een verjaardag,
bakkie koffie drinken. Maar weet je wat het is, ze
verdraaien je woorden en daar pas ik voor. Dan
doen ze het verhaal aan de buren, en die maken er
weer iets heel anders van."
Joke: „Ik zeg het, wat hier weggaat is minimaal.
Aad: „Ja, laatst, een oud mannetje, die is naar een
tehuis gegaan. Die is 85 en wil een beetje verzorgd
worden. Nou, magie?"
Joke: „Dat mensen hier zo lang blijven wonen, dat
zegt toch wêl wat?"
Het enige nadeel volgens Aad van den Berg - „Van
de of Van den? Ik weet 't niet. Doe maar Van den,
dat staat sjieker" - zijn de honden. „Zit je te eten,
komt er zo'n hond op het gras zitten, met z'n ach
teruit naar het raam toe. Lekker is dat. Het is hier
geen uitlaatstrook."
En verder zijn er nog "van die koeien die verge
ten zijn dat ze zelf kalf zijn geweest", zoals de Den
Hartogs het uitdrukken. „Die zeggen tegen kleine
kinderen: rot op, maar zondags zitten ze weer
vooraan in de kerk, als je begrijpt wat ik bedoel",
zegt Ad.
Tja, en er is wel eens wat te doen rond de par
keerplaatsen. Sommige buurtbewoners denken
recht te hebben op een bepaalde plek. Joke vertelt
wat een bevriende overbuurvrouw meemaakte:
„Zeggen ze: joh, Katja, je staat op m'n plaats. Zegt
Katja: nou, ik betaal toch ook belasting. En dan zij
weer: o, maar een spiegeltje of een ruitenwissertje
is zo kapot. Met zoiets hoef je bij Ad niet aan te ko
men. Is trouwens wel eens gebeurd." Ad: „Maar
toen zei ik: ik zal m'n haakse slijper even pakken,
heb je zo twéé auto's." Dat was lachen: politie erbij
en alles, en die vonden het ook maar wat komisch.
Joke:. „Ik weet wel wat ze willen hoor. Gewoon plat
hup en nieuwbouw."
Aad: „Van de gemeente heb ik geen hoge pet op. Hoe
heet die wethouder ook weer, Draijer? Nou, de
naam zegt het al."
Joke: „We zijn zelf langs de huizen gegaan, wie voor
sloop is en wie tegen. Die man van Woonzorg
sprong uit z'n vel. Hadden we niet mogen doen.
Twintig bewoners zijn tegen de sloop, zeven voor.
Joke en Aad van den Berg behoren uiteraard tot de
eerste categorie. Joke: „Ze vinden de huizen te
klein voor ge'zinnen. Dat bepalen ze aan de zuur
stof: we liggen met z'n tweeën in de slaapkamer, en
dat kan dan niet. Alsof we nooit een raam openzet
ten!"
Aad van den Berg, timmerman van beroep, kan
er met z'n kop niet bij wat Woonzorg allemaal over
de staat van de huisjes beweert. Nieuwe kozijnen,
dubbel glas, buitenbeplating, meer hoeft er volgens
hem niet te gebeuren. „Zij zeggen: het zijn een-
steensmuurtjes. Nou, dit zijn net bunkers."
Als het aan de Van den Bergs lag, bleef alles bij
het oude. „De ene wil goud op zijn muren, de an
der stront. Dat moet iedereen zelf weten", vindt Jo
ke. Makkelijk praten, vinden ze een paar huizen
verderop bij Den Hartog. „Niet alle mensen zijn zo
handig als Aad." Al profiteert menigeen mee van
diens gouden handjes.Hij heeft onze keuken hel
pen plaatsen, voor een kilo paling."
De Den Hartogs zien een nieuwbouwhuis wel
zitten. Maar dan wel een eengezinswoning, geen
flat, en weer op precies dezelfde plek. „Zeshonderd
gulden huur wordt het, dat staat zwart op wit",
zegt Ad. Maar jaHet is Woonzorg hè. Je weet het
maar nooit."
„Woonzorg", haakt Joke aan „Woonzorg, dat
is... dat is... één groot vies damestoilet."
De Stadwijkstraat op een druilerige dag. „Wat hier weggaat, is minimaal.
FOTO MARK LAMERS