ZATERDAGS BIJVOEGSEL Algemene ontwikkeling >Tï ;idsch Dagblad ZATERDAG 6 MAART pedusa, Apuleius, Nabokov, Mandelstam, Kingsley Amis en De Custine relatief hoog is. Reve was een goede leermeester. Hij was zeer boeiend om naar te luisteren. Wat je onthouden moest, pikte je bijna ongemerkt op. Ingewikkelde terminologie, definities of theoretische uitweidingen had hij niet nodig, zijn betoog was altijd duidelijk. Het onder werp dat hij behandelde deed er in zekere zin niet toe, je stak er altijd wel iets van op. Hij sprak in goede zinnen, waarvan ik er later vele terug zag in zijn Geschiedenis van de Russische literatuur. Ik kan dat boek niet ter hand nemen om iets na te slaan of ik hoor zijn stem weer klinken in dat rare zol derkamertje van het Leidse Academiege bouw waar we meestal college hadden. Dat geldt trouwens voor alles wat hij schrijft, als ik hem lees hoor ik zijn stem, die nogal ka rakteristiek is, wat ook geldt voor zijn stijl, om het even of hij spreekt of schrijft. Ik ge loof niet dat er veel Nederlanders zijn die het woord 'nochtans' gebruiken of 'zich bekrim pen' en tegelijkertijd een alinea durven be ginnen met 'Kijk'. Meestal zat hij voor de klas, zijn schooltas op het tafeltje naast hem, soms ijsbeerde hij voor het bord heen en weer, de handen op de rug. Van dat bord maakte hij spaarzaam gebruik, hij zette er wel eens een naam op of de titel van een boek. Voornamelijk om te voorkomen dat we die naam verkeerd zou den spellen. Zijn colleges begonnen stipt op tijd en je ging er voor je lol naar toe. Dat hij het zelf eigenlijk vreselijk vond was niet aan hem te merken. Later heeft hij dat wel eens opgebiecht. Zijn grootste angst was ineens door zijn stof heen te zijn. Daar te staan ach ter het katheder van de grote Academiezaal en nog twintig minuten te moeten vullen ter wijl je alles wat je van het onderwerp weet al hebt verteld. Werkcolleges vond hij een bezoeking. Ik herinner me hoe hij wanhopige pogingen deed iets uit ons te trekken, de stiltes die er desondanks vielen, de inspanning die het hem kostte om het gestamel van een student te volgen terwijl hij tegelijkertijd die arme student in de goede richting moest duwen en tegen onze hoon moest beschermen. On dertussen had hij ons datzelfde in vijf minu ten kunnen uitleggen, en beter natuurlijk. Daar leed hij zeer onder, heeft hij zich eens laten ontvallen. Daarna heb ik geen werk groep meer bezocht. Die twee dagen college geven in Leiden - negen uur in totaal - putten hem zeer uit, in later jaren was hem dat ook aan te zien. Toch geloof ik dat hij wel lol had in de om gang met studenten. Behalve een goede leermeester was Reve ook een schoolmeester. Hij schiep een zeker genoegen in het verbeteren van fouten. Het ergste college van het jaar was daarom dat gene waarop hij de fouten besprak die in de literatuurtentamens gemaakt waren. Dat deed hij weliswaar zonder de naam van de student in kwestie te noemen, maar toch was het voor de betrokkenen een pijnlijke aangelegenheid. Je zat een uur lang te bibbe ren of je zelf ook niet vanwege een of andere vreselijke blunder te schande gemaakt zou worden. Spreekwoordelijk is de student geworden die beweerde dat Byron een tijdje in Ober- hausen gewoond had. Wie het had durven hebben over de universiteit van Columbia werd uitgefoeterd. Je leerde er natuurlijk wel van. Op het punt van translitteratie van Russi sche woorden was Reve streng. Dit systeem kan iemand die met goed gevolg de lagere school doorlopen heeft zich in een kwartier eigen maken, zo stelde hij. Wie er toch moei te mee had mocht tijdens het literatuurten tamen gebruik maken van de door hem uit gereikte tabel. Tentamens waarin fouten in dit translitteratiesysteem gemaakt werden zouden onherroepelijk als onvoldoende aan gemerkt worden. Wie tegen de Nederlandse spelling zondigde kon eveneens op een on voldoende rekenen. Dat klonk dreigend, maar ik geloof niet dat er ooit iemand om die reden ook een onvoldoende gekregen heeft. Ik ben er zelfs niet zeker van of Reve über haupt wel eens iemand een onvoldoende heeft durven geven. Die literatuurtentamens, A, B en C, voor respectievelijk het eerste, tweede en derde jaar waren uniek binnen de Leidse universi teit. Voor de zomervakantie kreeg je een stencil uitgereikt met daarop een stuk of vijf tien vragen. Het antwoord daarop kon je in de zomer op je gemak uitzoeken. Op het ten tamen in september kreeg je de opdracht vraag nummer zoveel, zoveel en zoveel te beantwoorden. Het waren vragen waarvoor je niets uit het hoofd hoefde te leren. Ze hadden iets Mon- tessori-achtigs in de zin dat ze een beroep deden op je zelfwerkzaamheid en fantasie. Een paar voorbeelden: schrijf in ongeveer vijfhonderd woorden een trefwoord Toer- genjev voor een Nederlandse encyclopedie. Als je Misdaad en straf als een detective story beschouwt, waarin wijkt dan de plot van het boek af van bijna alle andere detective-plots? In Ada van Nabokov bezoekt de hoofdper soon een etablissement waar Russische lie deren gezongen worden. Twaalf van deze liederen worden op de volgende pagina's ge citeerd of aangeduid. Critici zijn er in ge slaagd negen van deze liederen te identifice ren. Probeer dit aantal te evenaren of te overtreffen. Niet alleen waren deze tentamens leuk om te doen, ze waren ook instructief. Je leerde er van hoe je in een bibliotheek iets kan vinden, hoe voorzichtig je moet zijn bij het hanteren van sovjetbronnen of aan welke eisen een wetenschappelijke verhandeling behoort te voldoen. Bovendien las je nog eens een boek. (Vervolg elders in dit Zaterdags Bijvoegsel) Afgelopen donderdag overleed na een kort ziekbed Karei van het Reve, hoogleraar in iden, publicist te Amsterdam. Hij Iaat een 5elgeprezen oeuvre na van romans, essay's, ie en columns. Legendarisch aan de Leidse ■siteit waren zijn vertaalcolleges. Daarover tca schreef zijn leerlinge Sjifra Herschberg een j vy/ge voorde bundel 'Uren met Karei van het fc' die dagblad Het Parool in samenwerking j met uitgeverij Van Oorschot uitbracht bij lenheid van zijn zeventigste verjaardag. De Vmge van Herschberg geeft een intrigerend beeld van die vertaalcolleges en het leven \mheen. Bijzondere herinneringen aan een van de grootste Nederlandse schrijvers. door SJIFRA HERSCHBERG e aardappels staan op', die U woorden heb ik Karei van het Reve jarenlang op woensdagmiddag rond de klok van rijven horen uitspreken. Vervolgens stond hij op. liep naar de bar om de consumpties die we gedurende die middag gebruikt hadden af te rekenen en schoot zijn jas'aan. In het voor bijgaan zwaaide hij nog even door het raam van Barrera naar het gezelschap binnen en vervolgde zijn weg over het Rapenburg rich ting auto, zijn ouderwetse bruine schooltas in de linkerhand. In mijn herinnering woei het altijd op die woensdagmiddagen, zodat de panden van zijn jas wapperden in de wind. Het gezelschap van deze woensdagmidda gen in Barrera bestond uit de deelnemers van Reves vertaalcollege. Ik was er een van. Volgens vast gebruik gingen we na afloop iets drinken in dit café tegenover het Leidse Academiegebouw, dat door Reve om een of andere reden steevast met De Barrera werd aangeduid. We hadden er een vaste tafel en ook de bijeenkomst had haar vaste rituelen. Bij het eerste rondje bestelde je thee of kof fie, daarna rode of witte wijn. Reve dronk Campari. Ondertussen twistten we door over het vertaalwerk van die middag, op zoek naar een nog beter rijmwoord en dwaalden al gauw af naar andere onderwerpen. Het werk van collega-vertalers, het nut van de wereld, de landelijke politiek, het telerisieaanbod van de vorige avond, de laatste column van Jan Blokker of de verrichtingen van Ajax te gen AC Milan. Het bijzondere van zo'n woensdagmidda'g in Barrera was dat hij nauwelijks verschilde van het college dat we zojuist achter de rug hadden. Want ook daar spraken we kwaad over de verrichtingen van collega-vertalers, citeerden uit het werk van deze of gene schrijver, bespraken de meest voorkomende kunstgrepen in politieseries of het neo-tofe- lemoons in de Volkskrant. En dat allemaal naar aanleiding van de vertaling die we on der handen hadden. Want altijd was er wel iets in een tekst waar Reve een associatie bij had waardoor we van ons onderwerp af dwaalden. Een woord maakte een dichtregel in hem wakker die hij dan citeerde, een Rus sische uitdrukking bracht hem weer op het Engels waarin je dingen soms zo aardig kunt zeggen, een verteltruc deed hem aan een an dere schrijver denken, een situatie herinner de hem aan een anekdote die hij dan graag te berde bracht. Ook hierin bestonden weer vaste gebrui ken. Als er in een tekst bijvoorbeeld een si gaar voorkwam dan was de kans groot dat Reve uitriep: 'De Keizer was sigarenfabri kant'. Van ons werd dan verwacht dat we te rugriepen: 'Elsschot, Een ontgoocheling'. Nog mooier was het om te reageren met: 'Grote lantaarn, maar klein licht'. Zo was er een heel scala van al dan niet terugkerende cita ten en een vast repertoire aan boeken, films, muziekstukken en verhalen. Die verhalen hadden de neiging om met de keer dat hij ze vertelde een beetje mooier te worden. Je voelde als het ware de hete adem van de lite ratuur in zijn nek blazen. Reve zelf was zich daar zeer zeker van bewust - hij heeft het verschijnsel ook wel eens beschreven - maar een goed verhaal is hem meer waard dan de waarheid, zeker als hij het zelf mag vertellen. En dat kan hij; zelfs verhalen die je al kent, hoor je met plezier aan. Jarenlang zijn we bezig geweest met het vertalen van drie bedrijven van De revisor van Gogol. Toen dit toneelstuk eenmaal af was - de overige twee bedrijven werden tege lijkertijd vertaald door een ander gezelschap studenten, de zogenaamde ochtendploeg, die naar mijn gevoel een iets lagere status had dan de middagploeg waar ik deel van uitmaakte, maar wij waren gemiddeld dan ook wat ouder, sommigen van ons zelfs al af gestudeerd en zélf gevestigde vertalers - stapten we over op gedichten. En deden met gem Eik vier weken over een versje van vier coupletten, die met onuitroeibare meligheid complotten werden genoemd. Toen we zo de hele Meisjes van /Zanzibar, een bundel twintigsteeuwse Russische poë zie door Van het Heve samengesteld voor de Leidse uitgeverij De Lantaarn vertaald had- Karei van het Reve. 'Hij was een goede leermeester, zeer boeiend om naar te luisteren'. Herinneringen aan Karei van het Reve den, hield het vertaalcollege vanzelf op te bestaan. Dat was overigens lang nadat Reve in 1983 afscheid genomen had als hoogle raar. Niet lang daarna hield ook Barrera op te bestaan. Wat leerde je nou op Reves vertaalcollege en waarom gingen zovelen van ons er nog jaren nadat we afgestudeerd waren mee door? In de eerste plaats vertalen, en daar had hij zo zijn eigen ideeën over. Net zoals hij je leerde dat het interpreteren van literatuur onzin is - als de schrijver iets anders zou bedoelen dan er staat, dan had hij wel iets anders opgeschreven, Tolstoj had met zijn Oorlog en Vrede geen enkele andere bedoeling dan het schrijven van de roman Oorlog en Vrede - bleef hij erop hameren vooral te vertalen wat er staat. Dat lijkt voor de hand te liggen, maar het aantal voorbeel den van vertalers die zich niet aan deze wet houden is groot. Die voorbeelden mocht hij graag geven. Vooral Charles B. Timmer, die volgens Reve vertaalde met een strooibus naast zich met nietszeggende woordjes en Nederlandse gezegden, moest het daarbij ontgelden. Die gezegden wist hij bovendien nogal eens te verhaspelen. Vertalen wat er staat is iets anders dan let terlijk vertalen. Een eenvoudig zinnetje als 'Rebjata, posjli' moet vooral niet vertaald worden als 'kinderen, we gingen', wat een letterlijke weergave van het Russisch zou zijn, maar als 'jongens, we gaan'. (Reve zou in zo'n geval 'Jongens, opgedonderd' zeg gen.) Ook is het niet aan te raden een Russische uitdrukking als 'Tsjort poberi' te vertalen met 'de duivel hale je', men neme liever 'verdom me'. Hetzelfde 'tsjort' in de in de uitdrukking 'tsjort jego znajet' moet juist vertaald worden met 'god', de uitdrukking betekent namelijk 'God mag het weten'. Legio is het aantal ver talers dat in zo'n geval met het Nederlandse 'Joost mag het weten' komt aanzetten. Echt helemaal fout is dat niet, maar toch is 'God mag het weten' beter. Waarom dat beter is. dat is nu juist het raadsel der literatuur. En daarom de belang rijkste vraag waar de literatuurwetenschap zich om zou moeten bekommeren, maar dat doet zij helaas niet. Ook dat leerde je tijdens Reves vertaalcollege. Later in Barrera wees Reve ons dan op het interessante verschijnsel dat wij in meerder heid altijd feilloos voor juist deze 'betere' vertaling kozen. Veel tijd aan de vraag wat er precies in de te vertalen tekst stond, besteedden we niet. Reve ging ervan uit dat we allemaal genoeg Russisch kenden om mee te doen en anders waren er woordenboeken waarin je iets kon opzoeken. Dat deden we betrekkelijk vaak. Zo kon het gebeuren dat een heftige discus sie over welke vertaling we zouden nemen onderbroken werd door de vraag van een van ons: 'Wat staat er eigenlijk in het Rus sisch?' Maar de meeste tijd ging toch zitten in het tuisten over het verschil tussen Joost en God en in het bewandelen van zijpaden. De procedure was uiterst simpel. De ver schillende varianten, met God, Joost, Ma- rietje, enzovoort, werden door Reve op het bord geschreven. Soms stonden er dan na een kwartier acht verschillende Nederlandse zinnen op het bord als mogelijke vertalingen van één Russische. Deze varianten werden in stemming gebracht. Een simpele meerder heid was voldoende. Als er heel veel varianten waren stemden we eerst over welke we zeker niet zouden ne men. Die vielen dan in ieder geval af. Uitein delijk hielden we één zin over. Dat werd on ze vertaling. Als je heel koppig was kon je jouw vertaling als die het niet gehaald had in een voetnoot laten aantekenen. Het was raadzaam dat niet te vaak te doen. De discussié liep soms hoog op. Op die momenten kwam Reves natuurlijk overwicht - hij was tenslotte de leermeester - hem goed van pas. Zo verzuimde hij een enkel keer in eerste instantie een vertaalmogelijkheid op het bord te zetten, niet noodzakelijkerwijs zijn eigen suggestie, om haar dan later in eens als de gouden greep te voorschijn te to veren en zo verdere discussie overbodig te maken. Een andere truc die hij wel toepaste, vooral als hij er, niettegenstaande onze te genwerpingen, van overtuigd was dat zijn vertaling de beste was, was een duidelijk slechte vertaling aanprijzen, dan over iets heel anders beginnen, vervolgens stemmen ronselen voor een derde mogelijkheid en dan vlak voor de stemming de zijne opnieuw aanprijzen. Een kwartier later hield hij dan een uiteenzetting over hoe je het beste een vergadering naar je hand kon zetten. In de praktijk deed hij dat nooit, hij had zeer oprecht de schurft aan zijn bestuurlijke taken als hoogleraar en kwam daar eerlijk voor uit. De enige keer dat ik hem echt boos heb meegemaakt was dan ook tijdens een vergadering toen hij eindeloos getergd werd door een docent die iets aan te merken had op een bepaalde procedure, steeds bozer en onheuser werd en op het laatst de meest on zinnige beschuldigingen begon te uiten. Re ve ging steeds ongelukkiger kijken, vooral toen al zijn redelijke argumenten van tafel werden geveegd. Toen viel hij uit, waarbij zijn wangen op een merkwaardige wijze meeschudden en zijn gezicht rood aanliep. Hij kon slecht tegen onredelijkheid. Zijn gewone colleges verschilden weer niet veel van het vertaalcollege. Ook hier wisselde hij informatie af met anekdotes, sloeg zijpa den in als hem dat zo uitkwam en testte de kennis van zijn gehoor door te vragen welke dichter hij nu citeerde. Als we hem het ant woord schuldig bleven bromde hij: 'Moet je weten, algemene ontwikkeling'. Lang heeft hij met het plan rondgelopen een boek te schrijven voor een van mijn jaargenotes waarin alles zou staan wat je weten moet om voor een beschaafd mens door te gaan. Zie ook onder Mozes zou het gaan heten. Op den duur kreeg je enige handigheid in het thuisbrengen van die citaten, een Duitse dichtregel was al gauw van Goethe of Heine, meestal de laatste, terwijl je bij een proza-ci- taat met Tucholsky een aardige kans maakte. Was die het niet, en,een Tucholsky-regel is wij eenvoudig te herkennen, dan was het vrijwel zeker Thomas Mann. Nederlandse fa vorieten onder de dichters waren Marsman en De Schoolmeester. Bij de prozaschrijvers stonden Elsschot en Multatuli bovenaan. Zijn aanbeveling was een goede reden een boek te gaan lezen. Ik denk dat het aantal Leidse slavisten onder de lezers van zulke uiteenlopende schrijvers als Tomasi di Lam- 1999

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1999 | | pagina 49