'Ik steunde op
Rietje. Zij was
mijn statief
ZATERDAG 4 NOVEMBER 1995
en beetje afgemat van de ochtend
lijke exercitie zijgt Hermans neer
op een comfortabele bank van
leer. De lage tafel voor hem ligt vol met
•ttebandjes. Honderdachtentwintig lied-
L waarvan hij er maar zo'n stuk of twaalf
zal brengen in zijn nieuwe show. Als
in straks, in de verre toekomst, ooit eens
ieid moet nemen van dit leven, zullen de
ken tot diep in de twintigste eeuw nog
rden opgevrolijkt doorzijn liedjes,
laar over die liedjes gaat het nu even niet.
gaat om de schilderijen van Toon. Schil-
ijen die nu zijn gereproduceerd in een
chtig boek. Een boek dat zo om en nabij
tweehonderd gulden kost. Maar dat mag
pi ir de Belgen de pret niet drukken. Er zijn
B'inmiddels al duizend van in België ver-
;ht. In ons krentenwegersland is het nog
_ar de vraag hoe het boek gaat lopen,
zo'n jaar of vijftig is Hermans bezig met
ilderen. Soms, op weg naar een show, zet
zijn auto aan de kant en legt hij een land-
ap vast dat hem treft. Door de positie van
iruit hij schildert, komt de horizonlijn in
vaak op dezelfde hoogte te
P jen. Wat vooral opvalt aan de doeken van
rmans is het zinderende kleurgebruik. De
monie daarin ook.
A Kijk", zegt Toon. terwijl hij het zware
;k met enige eerbied openslaat en wijst op
duinlandschap, „dit schilderij heb ik ge-
ikt na de sterfdag van een vriend, een
dse man. Tijdens de oorlog vluchtte hij
er ir Amerika. Ik heb op cassettebandjes met
n gecorrespondeerd. Op een dag kreeg ik
ens een bandje van hem toegestuurd. Hij
atte een uur lang over mijn werk in het
ater, analyseerde mijn grappen feilloos
had multiple sclerose. Mijn humor, zo zei
hield hem op de been. Hij sprak Neder
ds, Duits en Engels door elkaar."
Een paar dagen voor hij stierf, kreeg ik
bandje waarop hij zei: Toon, ik schei er
uit, want ik ga dood. It was a very beauti-
life. Your humour helped me a lot. And I
p talking to you now. But not op dat rot-
chientjeHij kon niet goed met de casset-
icorder overweg. Rietje en ik hebben in de
ken dat bandje afgeluisterd en samen zit-
jojanken. En in een half uur heb ik toen dat
gemaakt. Een vredig, leeg,
Ik heb geprobeerd het gevoel over
dood om te zetten in een landschap. Niet
van de man, maar die eenzaam-
Kijk er maar goed naar, de ene kleur
npt zich vast aan de andere. Ik heb heel
schilderijen gemaakt toen ik stierf van
Iriet. Dat verdriet hoeft zich in de kleuren
te openbaren."
Schilderen is voor mij het koesteren van
moment. Hoe ik het doe, weet ik niet.
Is ik ook niet weet hoe ik het doe in het
ater. Ik wil zo'n dag, zo'n landschap, bij
houden, vastleggen hoe ik dat landschap
mijn stemming van die dag van binnen
Dat boompje, dat boerderijtje, dat daar
ba( zredig ligt in deze bijna schizofrene we-
Het gewone is soms adembenemend,
zo'n schilderij later in de handel terecht-
je( \t, is eigenlijk een ontsporing. Maar dat
isen iets willen vastleggen met een pot-
lje, daarin schuilt veel ontroering. Waar-
ze dat doen? Ik weet het niet. Misschien
omdat wij niet kunnen zingen als een vo-
niet kunnen huilen als een hond."
Heilige
i school moest je altijd natekenen. Leeu-
oppen. Dat vond ik niet leuk. Altijd weer
neus en die manen. Dat vond ik helemaal
Ik tekende liever een poppetje dan een
iw. Ik heb toen eens onze pastoor getê-
d. Hij was een heilige, zeiden de mensen,
i vader had al zijn geld verloren na de
rskrach. Als we thuis niks meer te eten
den, kreeg ik wel eens een kwartje of een
len van die pastoor. Ik kende die man als
1 broekzak."
In toen hij stierf, heb ik hem getekend,
krijt, want verf kon ik niet betalen. Ik
;een stuk karton halen in een boekhandel
ittard en ik zei: 'Ik kom wel betalen als ik
ekening heb verkocht'. En daarna ben ik
een fiets, die ik ook op de pof had ge-
brd, naar Limbricht gegaan, waar hij lag
ebaard. Vanaf het bidprentje heb ik hem
etekend. En die tekening heb ik verkocht
rteen boer. Hij huilde. Ik kreeg er twee gul
voor. Het was thuis^groot feest."
•en paar weken geleden kreeg ik een brief
het bisdom Roermond, waarin ze me
even dat die pastoor inderdaad heilig is
laard. In een dorp nabij Sittard hadden
lat portret van mij gevonden. Ik wilde
toen echt tekenen voor de centen. Hij
me altijd al aan geld geholpen en ik
it: dit is de laatste keer dat hij nog wat
me kan doen. En nu komt die krijtteke-
op het omslag van de zaligverklaring,
goede man, die pastoor. Hij gaf de
lenen van zijn voeten."
ermans' werk is impressionistisch, maar
met een geheel eigen toets. Met het gro-
adsleven heeft hij niet veel op. Mensen
en in zijn schilderijen niet veel voor. Het
vooral landschappen en stillevens die
boeien. „Ik vond eens een blad op een
x iveg en ik dacht: als niemand nu zou vve-
vat dit is en je dit blad zou inlijsten en in
incoln Centre of Art zou exposeren, zou
de mensen verstijven van verbazing.
r omdat we eraan gewend zijn, trekken
geen sodemieter meer van die blade-
tan. We laten ze hangen en vallen, het zal
een rotzorg wezen. Bomen schilder ik
g. Ze bieden zo'n zekere aanblik. Die ze-
eid komt voort uit hun vredigheid. Ik wil
rvaring proeven van hun vrede. Van hun
i. En die weergeven."
Rietje
lood van zijn vrouw Rietje heeft Toon uit
lood geslagen. Overal in huis kijkt haar
Tidelijke gezicht de bezoeker aan. Zijn
'Ik heb je lief heeft loon voortijdig
ten afbreken, omdat hij het emotioneel
meer aankon om over haar te zingen. En
liedjes gingen over haar. In zijn schilder-
duikt Rietje weer op. Ze draagt een wit-
J rk en zit in een tuinstoel te zonnen. Toon
haar liefkozen door zijn zonlicht. Een
ozing waarin geen enkele zwaarte zit.
t wou maar zo'n plaatje maken waarop
eigenlijk even lief is", zegt hij. „Maar
ogen, neus en mond heb ik niet geschil-
in dat gezicht. Dat had ik nooit gekund,
ging me eigenlijk om die benen van haar,
Schilderwerk van Toon Hermans. 'Zomer in Limburg' (rechts) en 'Boerenhof met Populieren'.
Schilderijen Toon Hermans
bijeengebracht in prachtig boek
Wadend door de done bladeren komt hij aan, Toon
Hermans. In een joggingpak met capuchon, zo'n
capuchon waarmee kolensjouwers zich vroeger tegen
gruis beschermden. Humor is krachtsport van de eerste
orde en Toon wil in conditie blijven voor zijn nieuwe
show in januari. Bladeren mogen vallen, rukwinden
mogen de eiken in zijn woonplaats Bosch en Duin straks
doen splijten, Toon blijft overeind. Onlangs verraste hij
zijn publiek meteen boek waarin al zijn schilderijen zijn
te zien. Dubbeltalenten worden in deze moerasdelta vaak
met wantrouwen bekeken, maar Toon is behalve
cabaretier en dichter ook nog eens een kunstschilder. En
een goede ook.
waar dat licht zo op viel. Die benen in die
jurk waren zo wit als sneeuw. Dat licht viel zo
boven op die botsen van haar. zoals we dat in
het Limburgs zeggen. Daarmee heb ik haar
kracht proberen weer te geven. Het lichaam
steunt op een statief, dat zijn de benen. Ik
steunde op haar. Zij was mijn statief. Haar
benen waren mijn benen."
Er valt een stilte. Toon wordt overmand-
door emoties. „Er zijn beelden die te sterk
zijn als je ze oproept", zegt hij later. „Die kun
je niet meer onder woorden brengen. Ik ge
loof dat daar het geheim van de kunstenaar
in schuilt. En dan ga je zitten janken, of zitten
lachen. Ik heb ook mensen op begrafenissen
horen lachen."
God
In het schilderboek staan teksten waarin
Toon zijn levensgevoel en zijn artistieke visie
zelf probeert te omschrijven. Bij een schilde
rij van een kerkje schrijft hij dat in het woord
'God' een ee-tje is vergeten. God is Goed.
Maar wat is er nu eigenlijk zo goed aan een
God die je vrouw zo plotseling van je
wegrukt?
„Alles", zegt Toon. „Ook dat. God is geen
meneer, God is ook geen gedachte. God is al
les. Een tak en een boom en een watertje en
een vlieg... de hele nondedju. Wij vinden dat
Hij zich iets permitteert als hij iemand vroeg
laat sterven. Maar wat permitteert Hij zich
dan als hij iemand 108 jaar laat worden? Of 8
maanden of vier dagen? Dat is een kosmisch
geheim waarmee alleen de goddelijke krach
ten raad weten. Wij, mensen, niet."
„Om hier te komen, om het punt te berei
ken waar ik nu ben, heb ik al die dingen
moeten meemaken. Een slalom tussen goed
en fout. Laat het leven me maar af en toe in
elkaar schoppen. Dat zal dan nodig zijn ge
weest. Als ik zal sterven, zal het zijn in volle
verwachting en in grote overgave. Ik geef me
zelf over aan de oerkrachten. Een van mijn
grootste vrienden is Jan Bomans, de broer
van Godfried. Hij is monnik. Als je ziet hoe
hij vertrouwt op de eeuwigheid! Dan denk je:
wat ben ik een klootzak, zeg, dat ik dat niet
kan!"
„Kijk eens naar die tafel. Daarop staan do
de dingen. Een flesje, een vaasje. Geen bewe
ging zit erin. Maar kijk nu eens naar mijn
hand. Die beweegt. Dat is het wonder. Dat is
God. God is niet het broertje van de paus of
zo. Je adem is God. Ik beweeg in de naam
van God. Ik geloof ook in de tekenen die God
aan de mensen geeft. Ik sla nog vaak een
kruis. Daar geloof ik in. Zoals ik ook een lan
ge neus maak tegen iemand."
Tekenen zijn vaak sterker dan woorden.
Als iemand 'klootzak' legen je roept in het
verkeer, is dat minder erg dan wanneer hij
met zijn vinger tegen zijn voorhoofd wijst. Als
ik een wielrenner, vlak voor bij finisht, nog
voor hij zijn banden in triomf omhoog doet,
nog even een kruistekentje zie maken, ont
roert mij dat. Een prachtig gebaar. Straks
roept hij weer: 'Loop naar de kloten, godver
domme!' Zo'n gebaar zou je moeten bevrie
zen, van zoiets zou je een monument moe
ten maken."
„Ik ben niet zo'n trouwe kerkganger. Maar
ik geloof wel dat die plek geheiligd is. Ik denk
aan mijn vader toen-ie stierf. Toen we geen
sodemieter hadden, toen we alles hadden
verloren. En dat we hem toen de kerk indroe
gen en dat toen het koor zong: 'Engelen dra
gen u het paradijs binnen'. 'Hoe kunnen ze
nu zo'n schlemiel het paradijs in dragen?',
dacht ik. Maar meteen besefte ik: ja, dat kun
nen ze. Daarom zijn het engelen."
Goebbels
„Ach, waar lullen nog over in deze lege tijd,
waarin niets meer waarde heeft? We zitten
echt in de totale leegte. Alles is dollars, mil-
jbenen, voetbalveld, show, roem. De werke-.
lijkheid krimpt zo angstig ineen dat ik er
soms van schrik. Als je kijkt naar de reclame
op de televisie: niets is meer wat hef is. Toen
ik geboren werd, was limonade nog limona
de. Gef da junsgke 'n fleske. Daarvoor waren
er geen honderdvijfentwintig blote meiden
nodig die in het water liepen te dansen."
„All die bullshit, zeg! Je wordt al belazerd
als het om een flesje Coca Cola gaat. Maar er
zijn natuurlijk 395 mensen bloedrijk van ge
worden en die zijn nog niet rijk genoeg en
Toon Hermans: „God is geen meneer, God is ook geen gedachte. God is alles."
moeten toch nog op het stoeltje van Wimble
don als enige reclame 'Coca Cola' neerzetten.
Het is de voorspiegeling falscher Tatsachen
waarmee we nu te maken hebben. Dit is nog
nooit eerder vertoond. Nog nooit is de mens
zo besodemieterd als nu. En dat noemen we
dan public relations. Maar het is verdomme
fascisme! Het is Goebbels! En niemand die
zegt: afgelopen met die kloterij! Nee, het
wordt gewoon gevonden."
Show
Toon is zich aan het voorbereiden op een
nieuwe show in januari. „Ja", zegt hij, „in ja
nuari sta ik weer in het theater. Het is niet
mijn stijl om door een achterdeurtje te ver
trekken. Maar afscheid nemen van het thea
ter doe je natuurlijk nooit. Wat is theater? Ik
weet het nog steeds niet. Theater is een soort
roes. Het is geen beleving, het is een pseudo-
beleving. Het is niet echt. En je kunt nooit af
scheid nemen van dingen die niet bestaan."
„Ik weet ook niet hoe ik het heb gedaan,
hoe ik het doe. Ik weet ook niet hoe ik schil
der. Daar weet ik geen fluit van. En van die
dingen wil ik ook niets weten. Het is het grote
ongeluk dat we van al die dingen zoveel wil
len weten. Maar wat weten we nu van de gro
te dingen in het leven? Hoe kom je aan een
vrouw, aan een vriend, aan kinderen? Waar
komen ze vandaan? Ik weet het niet. Je loopt
op straat, je ziet een vrouw en 43 jaar later
ben je er 43 jaar mee getrouwd. Dat is mij
tenminste overkomen."
„Het theater heeft voor mij ook dat myste
rieuze. De ontmoeting met het publiek. La
rencontre, zoals de Fransen zo mooi zeggen.
Iedere ontmoeting heeft iets onuitlegbaars.
Omdat in ieder mens een persoonlijk geheim
zit. Ik heb je nog nooit gezien. Maar je bent
een geheim. En ik ook. Twee geheimen die
elkaar tegenkomen."
„Ik doe dingen voor mensen. Ook die
shows. Zonder de mensen ben ik niks. Ie
mand moet niet drie keer tegen me zeggen
dat hij buikpijn heeft, want dan kom ik
meteen met warme doeken aandragen. Dan
ga ik echt naar de kloten. Voor de mensen
maak ik mijn shows, mijn liedjes' De wereld
stelt niks voor zonder de mensen. De dingen
ook niet. Ik schreef vanmorgen iets over een
brug. een hoge brug die over het water lag en
die enorm sterk op haar stutten stond. Het
was net alsof die brug helemaal niet geïmpo
neerd was door het prachtige water onder
FOTO CPD ROLAND DE BRUIN
haar. En toen kwam er een kind en dat kind
schreef op die brug: Waar ben je, JanEn op
eens was het een andere brug."
Fanfare
„De allereerste keer dat ik een liedje van me
zelf hoorde, was dal een evenement. Voor
vijfentwintig gulden had ik een mars ge
maakt voor de fanfare. Vijftien of zestien jaar
was ik. Vijfentwintig gulden. Dat was een for
tuin. Het hoogste honorarium dat ik ooit bad
gekregen. Ik schreef die mars voor een carna
valsvereniging. Ik hoorde er niets meer van
En op een dag, maanden later ik was het al
helemaal vergeten op een zondagmiddag,
liep ik door de straat, waar de sneeuw een
voet hoog lag. Lr was geen kip op straat en in
de verte hoorde ik ineens die fanfare aanko
men. Met dat liedje van mij. Boempaboem
paboempa... of je het hart van een reus hoor
de bonzen. Ik dacht dat ik omviel van verba
zing. Ik ben op de rand van de stoep gaan
staan. Al die instrumenten kwamen zo langs
me heen en dat daverde maar in mijn kop.
Fantastisch. En toen ben ik stilletjes naar het
park gegaan en daar heb ik in mijn eentje zit
ten janken."