J Het lijden als muze van de schilder n Knieteren 21 OCTOBER I111"' Bram van Velde had zeker geen makkelijk leven. Opgepakt door de Franse politie, zijn vrouw begraven in een Spaans massagraf en armoede, veel armoede. Maar desondanks, of misschien wel juist daardoor, maakte hij prachtige schilderijen en werd een belangrijk schilder. Willem Sandberg, voormalig directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, zei over Van Velde: ,,Het woord kunstenaar wil ik alleen gebruiken voor die personen die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Dat kunnen wij bepaald zeggen van Bram van Velde. Zijn werk is uiterst persoonlijk en vormt een zelfstandige bijdrage tot de ontwikkeling van de schilderkunst. Bram van Velde-expositie in De Lakenhal Bram van Velde - Karussel (1926-1927), ram van Velde werd 19 oktober 1895 geboren in Zoeterwoude- -Rijndijk, in de huidige Rijnstraat. Ter gelegenheid van dit honderdste geboor tejaar wordt hij dit jaar met verschillende ac tiviteiten geëerd. Zo exposeert het Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden vijftig vroege schilderijen van Van Velde uit de periode 1914-1940. Een unieke tentoonstelling, met een aantal tot nu toe onbekende schilderijen, die tevens van belang is voor een beter be grip van de latere abstracte werken, waarmee Van Velde beroemd is geworden. Doris Wintgens van De Lakenhal: „Mensen denken bij het zien van de abstracte werken wel eens dat een kind dat ook kan. Deze ten toonstelling bevestigt dat Van Velde gewoon een goede schilder was. En dat hij een logi sche en noodzakelijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, die leidde naar zijn abstracte werken." Wintgens typeert Bram van Velde als „Een zwoeger, iemand die strijd leverde met de kunst en zichzelf." De taak die Van Velde zichzelf stelde was dan ook geen gemakkelij ke: het zoeken en tot uitdrukking brengen van een levende, maar verborgen wereld in hemzelf. Een innerlijke wereld die, zo lijkt het bij Van Velde, alleen ervaren kan worden in de ontkenning van het eigen welzijn. „Men kan niet leven zonder te zien waar men zichzelf verliest", aldus Van Velde. Zelfs als hij als groot schilder wordt erkend, blijft hij trouw aan zijn miserabele verleden en geeft niet toe aan rnaterieel comfort. De el lende als zesde zintuig; het lijden als muze van de schilder. Grote armoede Eveneens ter gelegenheid van het honderdste geboortejaar van Van Velde publiceerde Erik Slagter een boek over deze schilder met de ti tel 'Bram van Velde: Een Hommage'. Daarin ondermeer een gedetailleerde en uitgebreid gedocumenteerde beschrijving van Van Vel- de's leven. Van Velde kent bepaald geen stabiele jeugd. Net geboren, gaat het overslagbedrijf van zijn vader, Willem van Velde, failliet. In zijn zoektocht naar werk voert Brams vader het gezin met vier kinderen via Leiden, Lisse en Koudekerk aan de Rijn uiteindelijk, in 1903, naar Den Haag. De armoede is groot: vaak staat er niet meer dan brood met stroop op het menu. Brams moeder neemt de be nen, keert twee jaar later terug, en Brams va der leidt een zwervend bestaan. Als Bram zestien jaar is, vertrekt zijn vader naar Ant werpen, om nooit meer terug te keren. Als kind trekt Van Velde graag de natuur in om te tekenen. Zijn moeder ziet zijn talent voor tekenen en weet hem na de lagere school bij het schildersbedrijf Van Schaijk co. van Eduard Kramers te plaatsen. Door Kra'mers gaat voor Bram van Velde, en later ook voor zijn broer Geer, een geheel nieuwe wereld open. Naast het schilderen van huizen en het de coreren van lampekappen en hoededozen, geeft Kramers Van Velde de gelegenheid om Hollandse meesters te kopiëren. Tevens neemt Van Velde de op kunst gerichte le venswijze van Kramers over, verzorgt zijn kleding, koopt een wandelstok en hoed. Ook in zijn verdere leven, hoe nijpend het geldge brek ook is, zal hij er altijd verzorgd uitzien. Van Velde blijkt het zwerverskarakter van zijn vader geërfd te hebben, want al gauw kan het Hollandse milieu hem niet meer boeien. Het avontuur roept en op goed geluk, maar met financiële steun van Kramers, ver trekken Bram van Velde en zijn broer Geer naar Duitsland, waar zij zich ves tigen in Worpswede. In hun stamcafé ontmoet Van Velde zijn latere vrouw Lilly Klöker. Tijdens zijn verblijf in Worps wede, van 1922-1924, maakt Van Velde kennis met verschillende an het Duitse expres- Een sluimerend vuur wordt daardoor aangewakkerd. Al in zijn Haagse periode, van 1915 tot 1922 is in zijn schilderij en een ontwikkeling naar meer expressieve, subjectieve elemen ten waar t& nemen. In een kopie van een portret van Rembrandt, bijvoorbeeld, vervangt hij het subtiele strijklicht door een-ex pressieve tegenstelling in de kleuren. In deze periode veran dert Van Velde op zijn identi teitskaart zijn beroep van huis schilder in kunstschilder. Gedreven In Worpswede wordt Van Velde zich pas echt bewust van zijn roeping als schilder: het gedre ven zoeken naar de uitdrukking van een innerlijk beeld. Een hou ding die Van Velde ook bij zijn grote voorbeeld Van Gogh aan treft. Van Gogh was een schilder die alles op het spel zette om zijn instinct te volgen. Van Velde: „Een man die brandt, een toorts. Zijn oprechtheid is absoluut." De levenslange bewondering voor Van Gogh vindt zijn weerslag in onder meer Van Velde's schilde rij 'De zaaier'. Van 1924 tot 1930, in Parijs, wordt van Van Velde overdon derd door het grote aanbod aan tentoonstellingen. Met name het werk van Matisse, met een „weergave van de wereld die werkelijker werd dan de werke lijkheid", maakt indruk op hem. Het werk van Van Velde wordt in een tweetal tentoonstellingen opgenomen, maar hij slaagt er niet in zijn schilderijen te verko pen, ondanks de lovende woor den van Carel Willink en de schrijver Jan Greshoff ('boeiende' schilderijen met 'een angstige spanning' en 'een tragisch ac cent'). In 1928 blijken de ver- blijfspapieren van Lilly Klöker te zijn verlopen en dreigt uitzetting. Om dat te voorkomen trouwen Klöker en Van Velde. Van Velde vindt in Parijs de bevestiging van zijn gevoelens over kunst, waarbij kunst niets te maken heeft met een rationele opvatting, kennis of ideeën. De kunst -heeft voor Van Velde in de eerste plaats te maken met emo tie en innerlijke ervaring. In een brief uit 1927 aan zijn voormalige werkgever en geldschieter Kra mers, schrijft Van Velde: „Mijn werk is van mijn wil onafhanke lijk, door een innerlijke kracht gedreven ontstaan mijn beste werken. Het is juist die onmiddelijke spontaniteit van het doorleefde wat het verschil is tussen mijn werk en de meeste anderen die met hun ver stand kunstwerken maken." Een jaar later schrijft Van Velde aan Kra- FOTO PR STEDELIJK MUSEUM DE LAKENHAL LEIDEN schilderij, maar meer om de verhoudingen en spanningen tussen de vormen en de kleu ren. Die drukken het innerlijk en verborgen leven van de schilder uit. „Ik heb de laatste maanden veel bloemen geschilderd en ieder stuk is eigenlijk een zelfportret." Tegenslag bij Van Velde 1936 terug Bram van Velde - Zelfportret (1923). FOTO JEAN-LUC TOURNIER STEDELIJK MUSEUM DE LAKENHAL LEIDEN mers dat het zo moeilijk is om datgene waar naar hij in zichzelf zoekt in woorden uit te drukken. Maar wel weet hij dat het zoeken naar dit verborgene in hemzelf de kern van zijn schilderen is. Bij Van Velde gaat het steeds minder om de voorstelling op het In 1930 slaat de o toe. Hij verhuist naar Parijs, naar Mallorca, c in Parijs neer te strijken. Het zijn donkere tij den voor hem. Ook het schildersbedrijf van Kramers wordt getroffen door de internatio nale economische crisis. Hij besluit de jaar lijkse toelage van f. 4.000,- voor Bram en Geer drastisch te verminderen, wat Van Velde doet verzuchten, in een met germanismen door spekt Nederlands: „De pure kunstenaar is noodwendiger als ooit. Alleen door hem blijft het leven. Leven!!" Op Mallorca verstuikt Lilly Klöker beide voeten, maar er is geen geld voor een specia list. In de zomer van 1936 breekt ook nog de Spaanse burgeroorlog uit en wordt Mallorca bezet door de opstandelingen. Voor Van Vel- •de komt de grote klap, als na een mislukte operatie Lilly Klöker sterft en in een massa graf met revolutionaire Spanjaarden wordt begraven. Volledig gebroken keert Van Velde terug naar Parijs. Daar trekt hij zich terug in zijn atelier, een lege loods boven een houtzagerij, met alleen licht door een klein venster, waar ook het regenwater doorkomt. Van Velde wordt in 1938 aangehouden door gendarmes, als hij en zijn nieuwe vriendin Marthe Kuntz op straat Duits spreken. Zijn verblijfsvergun ning blijkt al jaren te zijn verlopen en Van Velde moet vier weken in de gevangenis doorbrengen. In de oorlog heeft Van Velde het slecht. Hij moet rondkomen met weinig geld en kan niet schilderen vanwege de ellende. Na de oorlog treft Geer hem in een miserabele toe stand aan. Maar door de hulp van onder an dere zijn broer, weet Van Velde er weer snel bovenop te komen. Het lukt hem te expose ren, al verkoopt hij niets, en een produktieve periode breekt aan. In zijn zoektocht naar het essentiële, naar „het gezicht van wat geen ge zicht heeft", worden zijn schilderijen volledig abstract. Langzaam maar zeker vindt Van Velde er kenning. Het Haags Gemeentemuseum in 1949, het Stedelijk Museum Amsterdam en het Stedelijk Van Abbemuseum te Eindho ven, in 1953, exposeren schilderijen van hem. „De ontdekking van een groot kunstenaar, met een opmerkelijke kracht", schrijft een criticus in die dagen. Ook wordt zijn werk ge kocht door de Nederlandse staat en het Ste delijk Museum. Door tentoonstellingen in Parijs begint tenslotte de internationale door braak. In de jaren zestig en zeventig zijn in Nederland, maar ook in Amerika, Keulen, Tu rijn en Oslo grote overzichts-tentoonstellin- gen van het werk van Van Velde. Zijn gezondheid gaat eind jaren zeventig echter snel achteruit. Hij lijdt al een tijd aan prostaatkanker, een operatie mislukt en een val verergert zijn toestand. Bram van Velde sterft op 28 december 1981. Op 30 december wordt hij begraven in het Aries van Van Gogh. Expositie 'De eigen weg van Bram van Velde' is te zien tot 8 januari 1996 in Stedelijk Museum De Ixikenhal, Oude Singel 28-32 te Leiden. De catalogus, met alle werken in kleur, is verkrijgbaar voor f. 15,-; het boek van Erik Slagter 'Bram van Velde, een hommage' voor f. 35,-. Door omstandigheden zit ik veel in de trein. Niet van die kleine eindjes maar echt uren lang. Wat ga je dan doen? Breien zou natuurlijk het bes te wezen maar dat kan ik niet. Dan maar lezen. Eerst de krant. En als ik klaar ben met de krant een boek. Ik lees weer eens de stukjes van Car miggelt, want Carmiggelt is het bes te wat je lezen kunt in de trein. Door Carmiggelt kwam ik op dat knieteren. Het eerste verhaaltje uit de bundel 'Elke ochtend opstaan' heet ook 'Elke och- tepd opstaan'. Garmiggelt vertelt over zijn werk bij de krant. En hoe ze verhuisden paar een nieuw gebouw, waar alles nog schoon en mooi was. Pas geverfd, nieuwe bureaus, nieuwe vloerbedekking. De direc teur wil graag dat alles zo mooi, zo blinkend en zo gaaf zal blijven als op de openings dag. Om dat te bereiken verbiedt hij zijn mensen 'tegen de deuren te schoppen, op n, de muren te bedui- doen wat tot het on van journalisten de bureaus te kniete melen, kortom, alle normale gedragspa behoort.' Dat knieteren komt me niet bekend voor. Nooit van gehoord. Als ik Carmiggelt mag gelovenis het in journalistenkringen iets heel gewoons, maar ik ben geen journalist. Wat zou liet zijn? Met een harde pen op het tafelblad schrijven? Krassen maken? Kauw gum eronder plakken? Wal doen journalis ten eigenlijk als ze aan het knieteren zijn? Zat ilc thuis en niet in de trein, dan keek ik meteén in een woordenboek. Of in het handboek voor de journalist, want daar zal vast iels in staan over het normale gedrags patroon van journalisten. Een taalkundige in eon trein is als een vis op het droge. Hij hapt naar woordenboeken maar er is niets. Als die toestand lang duurt, gaat hij dood. 1egénover mij zit een man die ook leest. Misschien is het wel een journalist. Tui don', zég ik dus, 'mag ik u iets vragen? Weet u toevallig wat knieteren is? 1 let moet iets zijn wat journalisten altijd doen. Ze kniete ren op hun bureaus. Kijk maar, hier, Car- migReil zegt dat ze knieteren'. Het blijkt een Eransman. Nu moet ik in mijn beste schoolfrans mijn vraag herhalen. Nutteloos natuurlijk. Maar ik kan nu niet ineens gaan zwijgen. En 's morgens vroeg mis ik de tegenwoordigheid van geest om bliksemsnel iets heel anders aan hem te vragen. Vooral als dal in het Erans moet. Het cindévan het gesprek Is dat de I rans- man, vriendelijk glimlachend, zijn beleefde verbazing erover uitspreekt dat Nederlan ders niet weten wat hun eigen woorden be tekenen. Nou ja, men kan natuurlijk niet ah le woorden kennen; maar ik had toch ge zegd dat die Car Miedzjelle een beroemde Nederlandse schrijver was? Nee, dat kan hij niet begrijpen. Enigszins beschaamd hervat ik mijn lec tuur. Eenmaal thuis is het eerste wat ik doe'knieteren' opzoeken in een woorden boek. Staaf er niet in! Ook niet in andere boeken, Zou Carmiggelt het zelf verzonnen hebben? Is het journalisten-jargon? Ik voel me al een heel stuk minder beschaamd. Al zoekende bedenk ik, dat knieteren misschien wel samenhangt met 'knijter'. Ik vraag aan. mijn vrouw, die zulke vragen wel gewend is, of ze het woord knijter kent. Ja wel, zegt ze, een knijter is een zeurkous of een kniesoor. Nu is het mijn beurt om ver baasd tp zijn, Ik ken de knijter ook, maar dan als joekel, groot exemplaar. Of als een ander woord voor iemands hoofd. En daar heeft mijn vrouw dan weer nooit van ge hoord, Zou die Fransman dan toch gelijk hebben, dat wij onze eigen woorden niet eens kennén? A|s we de knijter opzoeken in de dikke Van Dale, vangen we bot. De knijter staat er ook niet in. En ook geen knijter in hét woordenboek van Hedendaags Neder lands. Dit gaat niet goed. Wat moet er van ons Worden, als de gewoonste woorden al niet meer In de woordenboeken staan? Ik geef het niet op en zoek verder naar de knij ter. Eindelijk vind ik in het woordenboek van "Koenen net wat ik zoek: 'knijter': 'iets dat groot,is, een kanjer'. E.n ook: 'Iemand een baf voor zijn knijter verkopen', wat Koenen uitlegt als 'Een geweldige klap op zijn pens geven', maar volgens mij is het 'Een klap voor z'n kop'. Of knieteren werkelijk samenhangt met knijter. weet ik niet. Van Carmiggelt worden we niks wijzer. Moeten we jaloers zijn op de Eransen, die al hun woorden kennen? Of al thans alle woorden van hun grote schrij vers? Het lijkt me eigenlijk een beetje saai. Bij Nederlandse grote schrijvers kun je af gn toe een.woord tegenkomen dat echt nie- mapd kent. Dat vind ik spannender.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1995 | | pagina 37