Passie voor woestijnen en kamelen
3
Is Arita Baaijens in de
van een kameel kijkt,
et zij niets dan raadsels,
e Amsterdamse heeft zich
de afgelopen jaren
ttwikkeld tot een grote
meienexpert, maar wat
de kop van de dieren
ngaat kan ook zij niet
torgronden. Het mag haar
'et worden aangerekend.
ifs het Egyptische volk,
dal duizenden jaren met
<ze dieren vertrouwd is,
«et het niet. De kameel, zo
j %gen zij berustend, is het
iige wezen dat de
nderdsté naam van Allah
nt.
tissssm gsa
Arita Baaijens (39) reist nu zeven jaar
door de Egyptische woestijn. Eind ok
tober pakt ze haar tassen weer in en
vertrekt opnieuw naar de oase Farafra, waar haar
drie ranke rijkamelen Amira, Morena en Mabrou-
ka op haar wachten. Alhoewel, wachten? Baaijens
is daar niet zo van overtuigd. „Ze weten wie ik ben
en ze mogen me ook wel. Maar ze zijn bepaald
geen knuffeldieren, ie voelen geen aanhankelijk
heid. Als ze ontsnappen, moet je er echt achter
aan, anders zie je ze nooit meer terug. Zelfs al heb
je ze nog zo goed verzorgd."
Arita Baaijens heeft in Nederland bekendheid
verworven als schrijfster en fotografe over het le
ven in de Egyptische woestijn. In de centrale Vels-
ense bibliotheek is dezer dagen een serie prachti
ge foto's van haar te zien van Egyptische vrouwen.
Ze portretteerde ze in allerlei facetten van hun be
staan. Een jonge vrouw die gaat trouwen, omringd
door haar familie. Oudere vrouwen die brood bak
ken, thee zetten. Meisjes die terugkeren van hun
werk op het boerenland. Haar reisboek Een regen
van eeuwig vuur, dat in 1993 verscheen, beleeft
inmiddels zijn vijfde druk. Een nieuw, meer antro
pologisch getint boek over het leven in Farafra,
waar ze kind aan huis is, staat op stapel.
Dat Arita Baaijens schrijfster en fotografe zou
worden, was aanvankelijk lang niet zeker. Haar
liefde voor de woestijn stond voorop. Tijdens een
verblijf in Israel in 1978 bezocht ze de Sinaï-woes-
tijn. Het landschap maakte een onvergetelijke in
druk op haar. Ze keerde terug naar Nederland,
ging biologie studeren, kreeg een baan bij de
(toenmalige) afdeling milieu van de gemeente
Velsen, maar de woestijn bleef door haar hoofd
stormen. Er groeide een fascinatie, een obsessie,
een passie.
Keuze
In 1988 gaf haar werkgever haar drie maanden
verlof. Ze wilde leren hoe ze in de Egyptische
woestijn moest reizen en overleven. Maar van
wie? Het lukte uiteindelijk door de steun van een
Duitse vriend, Carlo Bergmann, die al jaren als be
doeïen de westelijke, zogeheten 'Libische' woes
tijn doorkruist. Over haar gecompliceerde relatie
met Bergmann schrijft zij in Een regen van eeuwig
vuur. Hij komt daarin naar voren als een nukkige
en tirannieke, maar ook lieve en aantrekkelijke
man. Baaijens zelf is ook de gemakkelijkste niet.
Explosieve ruzies worden in de roman afgewisseld
met ongemakkelijke en door wantrouwen geken
merkte verzoeningen.
Terug in Nederland werd ze heen en weer ge
slingerd tussen het veilige bestaan als ambtenaar
en het avontuurlijke leven in de woestijn. Pas in
1990, nadat haar moeder overleed, werd de inner
lijke strijd beslecht. „Mijn moeder was de enige
die mij aan Nederland bond." Ze nam ontslag en
ervaarde dat moment als een enorme opluchting.
„Ik voelde me weer kind", zegt ze. „Ik had hetzelf
de gevoel als kinderen op de kleuterschool heb
ben, als de juffrouw vraagt wat je wilt worden. Je
kunt alles worden wat je wilt! Ik ook, ik was vrij,
ook ik kon worden wat ik wilde." Ze had gèld om
het een half jaar uit te zingen - de weg naar de
woestijn lag eindelijk open.
In de woestijn ligt de dood altijd op de loer. Wie
een onbeduidend markeringspunt mist, verdwaalt
onherroepelijk en zonder water is het einde snel
nabij. Het gevaar deerde Arita Baaijens niet. Haar
wens, in de woestijn te zijn, was vervuld. Ze kon
het einde met zelfverachting onder ogen zien. Na
Arita Baaijens: expert in een wonderlijke wereld
verloop van tijd werden schrijven en fotograferen,
dingen die aanvankelijk bijzaken voor haar waren,
echter steeds belangrijker. Vooral in het schrijven
vond ze zo'n vervulling, dat het de liefde voor de
woestijn begon te verdringen. Met cursussen be
kwaamde ze zich in journalistiek en fotografie.
Aanvankelijk had Arita Baaijens niet door dat
haar visie op zichzelf en op de woestijn was ver
anderd. Het reizen, de zorg voor de kamelen, het
was voor haar een verplichting geworden. Het
scherpe, het frisse raakte langzamerhand van haar
levensstijl af. Zo voelde zij dat echter nog niet. Het
bewustzijn kwam met een schok tijdens een erva
ring in een zandwoestijn. „Ik raakte verdwaald.
Het was aan het eind van de dag. Ik zocht een ori
ëntatiepunt dat ik nodig had om aan de zanddui
nen te ontsnappen, maar ik vond het niet. Ik had
bijna geen water meer en ik raakte in paniek. Op
dat moment zag ik in een dal de skeletten van een
aantal kamelen liggen en dacht: nee, ik wil niet
dood, ik wil nog zoveel doen! Het was een schok
kend moment. Toen besefte ik dat de woestijn al
léén niet genoeg meer voor mij was. Het werd tijd
voor een andere oriëntatie. Ai blijft Egypte mijn
tweede vaderland", voegt ze daar onmiddellijk
aan toe.
Die andere oriëntatie krijgt inmiddels al een in
vulling. Ze is actief in de Sahara-sociëteit, een
groepje van zo'n vijfenzeventig mensen die een
sterke belangstelling hebben voor de Sahara, de
Sahel en de Arabische wereld in het algemeen. Re
cent publiceerde de sociëteit de bundel De geur
van kamelen, een verzameling verhalen die de le
den zelf schreven. Ook Baaijens is daarin verte
genwoordigd met het verhaal De ene kameel is de
andereniet.
Diplomaat en schrijver Marcel Kurpershoek
omschrijft Baaijens in de inleiding van De geur
van kamelen' onomwonden als 'kamelenkenner
bij uitstek'. Ze kent de prijzen (900 a 1000 gulden
voor een goede rijkameel tot tienduizenden gul
dens voor een racekameel), maar ook de feitelijke
waarde. „De meeste kamelen komen in karavanen
uit Soedan, waar ze gefokt worden. Na zo'n lange
tocht komen ze vermagerd, met slappe bulten en
versleten voetzolen op de kamelenmarkt van Cai
ro aan. Ze zijn hun prijzen lang niet altijd waard.
Verkopers willen ook hun lamme, blinde, zieke en
vermagerde kamelen kwijt, dus je moet ontzet
tend uitkijken."
Fabeltjes
Arita Baaijens voedt haar kamelen voornamelijk
met sorghum, een klein soort tarwe. Voor ze de
woestijn in gaat, dwingt ze haar dieren extra water
te drinken. Met beide handen trekt ze de bek
open, een ander giet dan een zak water in de keel.
De kamelen werken tegen, grommen, gillen en
proesten, maar zijn meestal tam genoeg om de
hardhandige behandeling lijdzaam te ondergaan.
Fabeltjes over het uithoudingsvermogen van
kamelen zijn er genoeg. Ze zouden water opslaan
in hun bulten of in waterzakken in hun maag. Dat
is niet waar. De bulten bevatten enkel vet, de
maag een groene, stinkende drab. Baaijens: „Ka
melen kunnen alleen lang zonder water omdat ze
er economisch mee om gaan. Een kameel verliest
in de woestijn hooguit een halve liter zeer gecon
centreerde urine per dag. Kamelekeutels zijn zo
goed als droog. Ze transpireren weinig. In de win
ter kan een kameel maanden lang zonder water,
maar dieren die zware lasten sjouwen en lange
tochten maken, moeten wel degelijk regelmatig
drinken! Britse en Franse soldaten hebben in de
koloniale tijd duizenden kamelen de dood inge
jaagd doordat ze in die fabeltjes geloofden. Ze na
men de dieren mee op maandenlange tochten
door onherbergzame gebieden, zonder ze vol
doende water en voedsel te geven."
Baaijens werkt het liefst met vrouwtjeskamelen.
Die zijn gezeglijker, rustiger en tot op zekere
hoogte vriendelijker dan mannetjes. Dat ontdekte
ze snel toen ze in contact kwam met kameeldrij
vers. De meesten dragen de sporen van een onge
wenste ontmoeting met een mannetjeskameel. Ze
missen een oog, een arm of lopen kreupel- Bijna
iedere bedoeïen kent wel iemand die een confron
tatie met een mannetjeskameel niet heeft over
leefd.
Baaijens vertelt ter illustratie van de felle hou
ding die mannetjeskamelen kunnen aannemen,
het verhaal van Peter Klaver, als dierenarts ver
bonden aan Artis. „Een aantal vrouwtjeskamelen
van Carlo Bergmann kreeg jongen en dat waren
allemaal mannetjes. Jonge kamelen leuk en lief.
Ze spelen graag met mensen. Ze bokken, slaan
hun poten de lucht in, stoeien en bijten speels in
je armen. Maar na een paar jaar veranderen ze in
afstandelijke, vaak onrustige en bijterige dieren.
Carlo raakte daar een beetje van in paniek. Dus
bracht ik hem in contact met Klaver, die de dieren
kon castreren."
Klaver kwam over, maar bleef niet lang. Arita
Baaijens was in die tijd in Egypte en hoorde in alle
oasen die zij bezocht hoe de operatie was afgelo
pen, of eigenlijk: was fout gelopen. Hij had er vier
zonder moeite gecastreerd. Maar de andere ka
melen in de kudde zagen Klavers werk met angst
en achterdocht aan. „Toen hij de vijfde benaderde
met zijn blinkende mes, dacht dat bange dier na
tuurlijk 'Wat doen jullie voor engs met mij?' en
beet Peter keihard in zijn hand. De gevolgen wa
ren vreselijk. Peter is toen heel moedig geweest en
heeft zijn vriend, die ook dierenarts is, aanwijzin
gen gegeven hoe hij de wonden moest hechten.
Terug in Nederland heeft het er nog even om ge
spannen of de hand geamputeerd moest worden,
maar het is gelukkig goed afgelopen."
Zelfs meegaande kamelen kunnen behoorlijk
lastig zijn. Het zijn kuddedieren, maar in een pas
geformeerd groepje moet eerst de rangorde be
paald worden. Ze zijn dan onzeker, raken snel in
paniek, rukken zich los en rennen weg. „Dan
duurt het zo een halve dag voordat je ze weer te
pakken hebt. Kamelen zijn net kinderen!" lacht
Baaijens. „Je moet steeds op ze letten. Als ze niet
doen wat ik zeg als ik midden in de woestijn ben,
kan ik zó boos worden. Soms moet ik een zand
heuvel af. Kamelen lopen niet graag over glijdend
en rollend zand. Dan moet ik ze slaan en dwin
gen. Dan gil ik: „Is het nou afgelopen!! Dan kijken
ze je ook hog aan met zo'n blik van: 'Mens, wat
maak jij je druk'."
Uitdaging
Arita Baaijens bepaalt haar reisroutes aan de hand
van Britse stafkaarten die dateren van vlak voor de
Tweede Wereldoorlog. Het zijn de enige gedetail
leerde kaarten, maar inmiddels sterk verouderd.
Soms wordt haar oog getrokken door een lege
plek op zo'n kaart. „Dan vind ik het een uitdaging
om er achter te komen of daar werkelijk niets is.
Soms klopt dat en maak ik lange, eentonige en
saaie dagen in een gebied dat niet verandert. Dat
hoort erbij. Maar vaak vind ik ook een enorme af
wisseling. Dan heb ik een paar uur gelopen en
ben ik opeens in een heel ander landschap."
De woestijn kent bergen en hoogvlakten, lange
dalen waardoor eens schuimende rivieren
stroomden, enorme zandwoestijnen waar het
zicht beperkt is door het zand dat in de atmosfeer
opstuift. Er zijn verblindend witte zoutwoestijnen,
grillige, door de wind gevormde rotsformaties. Er
zijn afgronden van meer dan tweehonderd meter
diep, met soms een enkele kloof waardoor kara
vaanroutes naar boven voeren. Karavanen komen
er echter nooit meer doorheen. Deze vorm van
vervoer is al zo'n zestig jaar in onbruik.
Het is er nu onherbergzaam, maar ooit was dat
heel anders. Tijdens de ijstijd was de Sahara
groen, vruchtbaar en waterrijk. De eerste tekenen
van beschaving dateren van 200.000 jaar voor
Christus. Pas zo'n 7000 jaar geleden begon het
land uit te drogen, een proces dat ongeveer 3000
jaar in beslag nam. Het droge klimaat heeft sinds
dien alles geconserveerd. Omdat er geen sedi
mentatie is, ligt alles praktisch aan de oppervlakte.
Arita Baaijens: „De wind waait het zand weg,
maar het grind blijft liggen. Dat vormt een afslui
tend laagje waarop de wind geen vat meer heeft.
Alle artefacten blijven daaronder geconserveerd.
Door op die grindvlakten goed rond te kijken, vind
je sporen van vroegere beschavingen gemakkelijk
terug."
Overblijselen van 200.000 jaar geleden liggen er
pal naast Egyptische en Romeinse resten. Baaijens
vond bandensporen van jeeps uit de Tweede We
reldoorlog en zelfs blikjes waaruit de Britse solda
ten hun comed beef aten. „Je vindt plekken die
ooit meertjes geweest moeten zijn. Aan de randen
krult leem op, daar was het strandje. Op sommige
plekken liggen bergen vuursteenafVal in een kring.
Dan weet je dat wellicht zo'n 15.000 jaar geleden
een pijlpuntenmaker midden in die cirkel heeft
gezeten met een vuursteenknol. Hij sloeg er stuk
ken van af om pijlen en bijlen te maken. Wat hij
overhield, liet hij gewoon liggen. En het ligt er
nog." Sommige vondsten zijn ronduit schokkend.
Baaijens vond een mummie van een kind nabij
een graf dat recentelijk door grafrovers was leeg
gehaald. „Het lijkje was helemaal gaaf. Het rook
nog zoet en wee, alsof het kindje net was overle
den en niet duizenden jaren geleden."
Verlaten
De Libische woestijn - haar favoriete reisgebied -
is een eenzaam, volstrekt verlaten gebied. „Het is
denkelijk de droogste woestijn op aarde", zegt
Baaijens. „Er zijn nauwelijks planten of dieren.
Hier en daar groeit een bosje acacia's. Er schijnen
bijzonder giftige slangen en schorpioenen voor te
komen, maar omdat ik altijd in de winter reis,
kom ik er vrijwel nooit één tegen. Ze overwinteren
onder stenen of in holten." Angst voor beten heeft
ze daarom niet. 's Nachts slaapt ze onbevangen in
de open lucht. Een deken beschermt haar tegen
de vrieskou, ander licht dan dat van maan en ster
ren is er niet. Of het moest het kleine kampvuurtje
zijn dat de kou wat verdrijft. Haar tassen bescher
men haar en haar kamelen tegen de wind en het
schurende zand. „Een enkele keer kruipen er wel
eens wat muizen of woestijnvossen over me heen.
Eén keer had ik een beetje regen. Maar dat is toch
niet erg?"
Soms ziet ze sporen van mensen. De Libische
woestijn is in trek bij smokkelaars, die koeien en
ezels stelen. Ze proberen de dieren te verkopen in
de oases, waar ze veel opbrengen. Soms vindt
Baaijens een dode ezel langs een karavaanroute,
of een spoor. „Omdat het landschap zo groot is en
vaak zo weinig veranderlijk, ga je enorm op details
letten. Voetsporen zijn van die details. Na verloop
van tijd weet je hoeveel mensen er voor jou lie
pen, met hoeveel koeien en ezels. Aha, denk je
dan, hier hebben ze gegeten of gerust. Hier heeft
er een geplast. Soms kom je ze ook echt tegen. Ik
ben niet bang voor de smokkelaars, maar wat ze
doen is illegaal en daar ben ik liever geen getuige
van. Ik laat ze dus meestal links liggen."
Plunderingen
Er zijn dus veel wonderen in de woestijn te zien.
Maar de waag is: hoe lang nog? Baaijens merkt
hoe de woestijn geplunderd wordt. „Er komen
toeristen in grote groepen naar plekken waar iets
te zien is. En allemaal willen ze iets meenemen.
Grafschenners en goudzoekers zijn er ook. Veel
Egyptenaren begrijpen niet wat ik in de'woestijn
zoek en dan zeg ik maar dat ik een goudzoeker
ben. Ze vragen me wel eens: 'Waar ligt het? Wat
vind je?' Meestal geef ik ze een slim knipoogje, zo
dat ze denken: ze weet wel waar goud ligt, maar ze
wil het niet zeggen. Soms zeg ik: 'Ik mag niets
meenemen. De wet verbiedt het'. Daar begrijpen
ze niets van. 'Zeg dan waar het ligt, dan nemen
wij het'wel mee!', roepen ze dan."
Behalve van plunderaars en toeristen heeft de
woestijn te lijden van mensen die een nieuw be
staan willen opbouwen. Nieuwe dorpen schieten
als paddestoelen uit de grond. De Sahara is name
lijk wel degelijk waterrijk. Het water ligt in fossiele
vorm verborgen in poreuze aardlagen. De Egypti
sche regering pompt het op voor irrigatie van
landbouwgebieden. De woestijngrond is vrucht
baar en delen worden in snel tempo ontgonnen.
De verspilling van het water is echter enorm.
Baaijens moest grote omwegen maken omdat er
opeens rivieren en meren waren in niemandslan
den die kort daarvoor nog dor waren. Het weg
stromende water wordt niet benut en verdampt in
de hete zomermaanden. Baaijens kent een paar
natuurlijke bronnen in de woestijn. „In de vorige
eeuw stond het water dertig centimeter onder de
oppervlakte, nu op twee meter diepte. Het gaat
dus erg hard."
Over deze snelle veranderingen, specifiek in de
oase Farafra, gaat Baaijens' volgende boek. Ze
heeft er een half jaar gewoond om de zeden en ge
woonten goed te leren kennen. Ze vond het er
vaak leuk, maar even zo vaak ook frustrerend. De
sociale controle is groot, vrouwen hebben er wei
nig bewegingsruimte en iedereen kruipt zo dicht
mogelijk bij elkaar. „Ik dacht wel eens: waarom
doen jullie dat, terwijl jullie de immense woestijn
zo vlak om jullie heen hebben? Ik mocht in mijn
huisje geen mannen ontvangen, ik mocht niet ro
ken, dit niet en dét niet. Soms sloot ik me in huis
op zodat niemand me zag en dan stak ik lekker
een peuk op. Toch is het een vruchtbare tijd ge
weest. Ik zal Farafra nooit ten volle begrijpen,
maar juist als buitenstaander neem ik hun wereld
ook scherper waar. En door die ervaring besef ik
ook hoe Hollands ik eigenlijk ben."
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1995
>vl
Een drieëenheid: Arita Baaijens, de kameel en de woestijn.
FOTO GERARD KOOIMAN