Kinderen in ex-Joegoslavië
tekenen geen mensen meer
'Daar is mijn vaderland', dat kwam wel raar op ons over
Een nest jonge
hondelullen
Feiten &Meningen
ZATERDAG 23 SEPTEMBER 1995
152
COLUMN
Reken maar dat de maffia in Nederland
handenwrijvend heeft zitten wachten op de
TV-uitzendingen van de parlementaire en
quêtecommissie over de opsporingsmetho
den van de politie. Niet dat ze overdag, ten
zij ze in, het huis van bewaring zitten, tijd
hebben om te kijken. Misdaad loont, maar
't is wel keihard werken. Met hun gestolen
video's kunnen ze evenwel de zittingen ui
teraard allemaal laten opnemen door hun
vrouwen. ,,Sjaan, wil jij met de video Van
Traa opnemen voor de maffia-cursus van
vanavond."
Maar behalve de maffia is er nog een be
roepsgroep die handenwrijvend heeft uitge
zien naar deze TV-uitzendingen: de mis
daadromanschrijvers. Daar ik sinds ik de
Gouden Strop omkreeg ook met één been
in die wereld sta, voel ik mij wel verplicht te
kijken. Helaas, wat valt dat tegen! Ik neem
het op en kijk dan 's avonds voor het slapen
gaan. Ik heb altijd moeite met inslapen,
maar nu niet
meer. Kijk ik tien
minuten, dan ben
ik onder zeil. Een
beter slaapmiddel
dan deze TV-uit
zendingen moet
nog uitgevonden
worden.
Waarom is het
nu zo dodelijk
saai? Vooral, denk
ik, omdat Van
Traa al is het
een bekwame
man, een héél be
kwame man
bepaald geen be
genadigd onder
vrager blijkt. Ster
ker: hij is een beetje ongemanierd. Hij zit
soms in zijn papieren te rommelen terwijl
hij een vraag stelt. Vaak kijkt hij, als hij een
vraag formuleert, de man die voor hem zit
niet eens aan. En als hij wel kijkt, is het toch
net alsof zijn blik achter zijn brilleglazen
blijft hangen. Alsof je dan ooit nog een goed
antwoord zult krijgen! En de andere com
missieleden stellen hun vragen ook alsof ze
op dun ijs schaatsen. Een slimme vraag,
een strikvraag, ze schijnen er nog nooit van
gehoord te hebben. Iemand listig uit z'n
tent lokken het komt in hun woorden
boek niet voor. Doorvragen ho maar. En
dat terwijl de mensen die ze onder handen
hebben beroepshalve doorkneed zijn in on
dervragingstechnieken! Die weten precies
hoe ze een vraag zo moeten beantwoorden
dat het lijkt alsof ze iets prijsgeven, terwijl
ze in werkelijkheid niet eens de voorkant
van hun tong laten zien.
Zeker, het is een kunst om te interviewen.
Toen ik een boekenprogramma ging maken
voor de VPRO moest ik eerst een media-
cursus doen om dat te leren. Ik heb daar
veel van opgestoken. Van Traa en de zijnen
hadden op zijn minst die media-cursus
moeten doen. Je leert daar dat je nooit een
vraag mag stellen met je hand half voor je
mond of met je handen in elkaar gevouwen
alsof je een gebed wil gaan doen. Die ge
vouwen handen, met vaak enigszins naar
buiten stekende vingers, noemen ze op de
media-cursus een 'nest jonge hondelullen.'
Als de vragensteller met hondelullen begint,
komen ze doorgaans ook bij degene die on
dervraagd wordt te voorschijn. 'Spiegeling'
noemen ze dat op de media-curus. Zo je
vraagt, zo krijg je antwoord. Nou, ik heb al
heel wat jonge hondelullen gezien de afge
lopen weken. Hoe meer hondelullen, hoe
minder we over de opsporingsmethoden
van de politie te weten komen. Dat bete
kent overigens dat de. maffia ook met hon
delullen wordt afgescheept. Al knikkebol
lend kijkend denk ik soms dat het opzet is.
Misschien hebben Van Traa en de zijnen
wel een omgekeerde media-cursus gevolgd,
zo eentje waar je geleerd wordt om zo saai
mogelijk te zijn.
MAARTEN 'T HART
medewerker
Kinder- en jongerenpsychiatrie onderwerp van congres in Utrecht
„Vraag Nederlandse kinderen wat ze later willen worden en je hoort de meest fantastische beroe
pen: piloot, brandweerman, dierenarts. Stel dezelfde vraag in een klas in voormalig Joegoslavië, en
het blijft stil. De oorlog haalt het toekomstperspectief weg. Kinderen kunnen helemaal niet beden
ken hoe hun leven later zal zijn, want ze hebben geen reëel voorbeeld."
Veronika Ispanovic is professor in de
kinder: en jongerenpsychiatrie, en ver
bonden aan het Instituut voor de Gees
telijke Gezondheid in Belgrado. Deze
week bezoekt ze in Utrecht een inter
nationaal congres over kinder- en
jeugdpsychiatrie.
In Servië en Montenegro is met hulp
van de Nederlandse organisatie Inter-
care en grote hulpverleners als Unicef
een fijnmazig netwerk opgezet dat de
geestelijke gezondheid van kinderen
en jongeren bewaakt en begeleidt. Dat
is nodig om de moslim-, Bosnische en
Servische jeugd door de oorlog heen te
slepen. De psychische hulpverleners
maken geen onderscheid tussen de
strijdende partijen, al concentreert hun
werk zich voorlopig nog in Klein-Joe-
goslavië.
Ispanovic laat tekeningen zien die kin
deren maakten toen ze bij haar kwa
men. Een tekening van een vaas met
geknakte en verdorde bloemen. Een
van een dal vol vuur. Een van een inge
storte brug. „Nergens zie je mensen",
wijst ze. „Dat is heel typerend voor de
kinderen die bij ons komen. Ze ver
trouwen mensen niet, want die maken
hun wereld kapot. Pas als ze een tijdje
in behandeling zijn, gaan ze mensen
tekenen. Vaak met wapens in de hand.
Voor mij is dat altijd een goed signaal.
Het betekent dat ze zich durven te ui-
ten."
Een ande^g opvallende overeenkomst
in de kindertekeningen is dat de ma
kers ervan in het begin ver onder hun
niveau tekenen, terwijl ze in een later
stadium van de behandeling juist heel
artistiek zijn. „Kinderen in oorlogssitu
aties zoals in Joegoslavië zijn alle fanta
sie kwijt. Al het vertrouwde is weg, ze
kunnen zich nergens aan spiegelen. Als
ze eenmaal ontdekken dat ze zich via
tekeningen kunnen uiten, maken ze
daar volop gebruik van."
Vanaf het begin van de oorlog in Joe
goslavië zag psychiater Ispanovic met
welke problemen (vooral gevluchte)
kinderen te maken kregen. „Sommigen
zijn meerdere keren gevlucht, weten
niet of hun vader nog leeft, hebben te
maken met een depressieve moeder.
Anderen waren betrokken in gevechts
situaties, of hebben gezien hoe men
sen uit hun omgeving zijn mishandeld
of neergeschoten. Bijna alle kinderen
hebben te maken met een compleet
veranderde omgeving.
Kinderen hebben concentratiestoor
nissen, ze zijn rusteloos, of stil en in
zichzelf gekeerd. Hun sociale ontwik
keling raakt achterop. Soms plassen ze
op hun tiende ineens weer in hun
bed."
Hulp voor die problemen kan niet
wachten tot na de oorlog, meent Ispa
novic, „want in deze periode van hun
leven vormen kinderen hun persoon
lijkheid." Ze zag snel in dat het onmo
gelijk was psychiaters al het werk te la
ten doen. Er moesten mensen bijko
men die dicht bij de kinderen staan en
in staat zijn meer te doen dan alleen
het signaleren van problemen. Ze
moesten na enkele trainingen een
soort eerste hulp kunnen verlenen.
Inmiddels zijn er circa vijfduizend leer
krachten opgeleid tot 'noodpsychiater'.
Zij laten de landeren in groepsverband
praten. Onderwerpen als verlies, dood
gaan en familie zetten de leerlingen ge
makkelijk aan om over hun eigen erva
ringen te vertellen. Als praten niet lukt,
komen er teken- en dichtsessies. De
leerkrachten zijn vooral getraind om
met de kinderen te zoeken naar posi
tieve kanten.
Door de onderwijzers in te zetten, blij
ven bij een fors aantal kinderen psychi
atrische problemen achterwege of wor
den ze in de kiem gesmoord. Voor een
andere groep is de hulp die de leer
kracht vervolgens op school biedt vol
doende. De psychiaters in de centra
hebben daardoor hun handen vrij om
de complexe gevallen te behandelen,
want die zijn er ook.
Kinderen die zoveel hebben meege
maakt dat ze alle vertrouwen kwijt zijn.
Of die geen familie meer hebben. Of
die nog wel ergens een vader of moe
der moeten hebben, maar die met
geen mogelijkheid kunnen opsporen.
En kinderen die voor de oorlog ook al
psychiatrische hulp nodig hadden, bij
wie de problemen zijn verergerd.
Een groot probleem vormen de pubers.
Een groep die toch al met de eigen
identiteit kampt en zich een plaats in
de maatschappij probeert te verwer
ven. De oorlog versterkt de moeilijkhe
den die ze daarbij ondervinden. Hulp
verleningsorganisaties hebben er wei
nig oog voor, vindt Ispanovic. Hulp aan
kinderen is vaak beperkt tot vijftienjari
gen. Het gevolg: ontsporingen, drugs-
en alcoholgebruik, agressief gedrag,
pogingen tot zelfmoord.
Drie jongetjes glui
door de spijlen vai
een kelderraam er
gens in Sarajevo, f
deren uit voormali
Joegoslavië zijn dt
de oorlog hun jeu{
kwijtgeraakt, fo
arc
Om de jongeren te helpen zijn er in
Belgrado zeven youthclubsopgezet,
waar ongeveer tweeduizend vijftien
tot achttienjarigen verblijven. Onder
hen zijn 450 vluchtelingen. Ze krijgen
één keer per week psychische begelei
ding in een groep of individueel, en er
is veel aandacht voor het ontwikkelen
van creativiteit. Belangrijk doel van de
clubs is jongeren het gevoel geven dat
ze hun eigen leven weer kunnen con
troleren.
Zowel de psychiater-leerkracht op
school als de begeleiders in de jonge-
renclubs leren kinderen hoe ze conflic
ten anders dan met geweld kunnen op
lossen. Ispanovic: „Dat is misschien
nog wel het belangrijkste. Kinderen
zien nu hoe volwassenen hun proble
men uitvechten. De kans is heel groot
dat ze dat later zelf ook zo doen. Zo ge
beurde dat generaties lang, en zo brak
steeds opnieuw de oorlog uit. De ande
re manier van conflicthantering moet
daarom, juist op die jonge leeftijd, heel
veel aandacht krijgen. Anders gaat het
over dertig jaar weer mis."
lndonesië-boeken van sterk wisselende kwaliteit
In Indonesië „behoort niet het
nationalisme nummer één te
zijn, maar de democratie". Har-
tekreet van een kritikaster van
het Soeharto-bewind anno
1995? Dat zou goed kunnen,
want bovenstaande bewering is
brandend actueel. Maar het is
een passage uit het pamflet On
ze Strijd (1945) van Soetan
Sjahrir, een van de leiders van
de jonge Republiek.
De sociaal-democraat Sjahrir
had een scherp analytisch ver
mogen. Hij kon trouwens mooi
schrijven, zo blijkt uit de stuk
ken van zijn hand die Harry
Poeze en Henk Schulte Nord-
holt hebben opgenomen in de
bundel De Roep om Merdeka.
Geselecteerd is ook een frag
ment uit 'Indonesië klaagt aan!',
Soekarno's in 1930 voor de
rechter uitgesproken verdedi
gingsrede. Zelfs voor wie dat
pleidooi alleen maar leest, is
helder over welk machtig rede
naarstalent Soekarno beschikte.
De bijdragen van Sjahrir en
Soekarno zijn slechts onderde
len van deze bundel, die mis
schien wel het beste boek is dat
in dit Indonesië-jaar in Neder
land verscheen. Het toont aan
dat in het eilandenrijk de afge
lopen 85 jaar onophoudelijk de
roep om vrijheid heeft gek lon
ken tot op de huidige dag.
Het is ook een van de weinige
publikaties die zich niet louter
op het verleden richten.
Datzelfde geldt voor de neerslag
van een reeks interviews die
journalist Casper Schuuring had
met Roeslan Abdulgani, de man
met slechts anderhalve hand.
De resterende halve hand ver
loor hij tijdens de Slag om Sura
baya (1945) tegen Britse troe
pen. Roeslan overleefde sinds
dien in hoge functies alle poli
tieke stormen en kan dus veel
vertellen. Maar naarmate zijn
verhaal 1995 nadert, worden
zijn uitspraken voorzichtiger en
schaarser. Toch is het een nut
tig geschiedkundig werkje, om
dat Schuuring zelf de gaten in
Roeslans relaas vult.
Vraaggesprekken vormen ook
de basis van de bundel Vijftig
jaar Merdekavan het echtpaar
Koetsier-Korvinus, dat zelf voor
Indonesische kerken heeft ge
werkt. Dat Indonesische chris
tenen in hun boek de overhand
hebben, stoort overigens niet
echt. Hinderlijk is wel, dat de le
zer al na twee of drie interviews
weet met welk vragenlijstje het
duo op stap is gegaan. De on
dervraagde Indonesiërs kijken
terug op de vrijheidsstrijd en op
de koloniale tijd. Dat laatste ge
beurt nogal mild. Zij het dat
Hoegeng Iman Santoso bijvoor
beeld memoreert dat hij voor de
oorlog in Yogyakarta niet naar
het zwembad mocht, „want het
was ontoegankelijk voor hon
den en inlanders".
Daaraan ontleent oud-journa
list H.C. Beynon de titel van zijn
eigen interviewbundel, waarin
trouwens enkele mensen voor
komen die ook in Vijftig jaar
Merdeka figureren. Tal van ou
dere Indonesiërs die Beynon
25 jaar geleden noteerde: „De
Nederlandse regering begreep
de verandering van de tijd niet.
Ze hield geen gelijke tred met
de feiten en wat ze deed was al
tijd te weinig en te laat om de
nationalistische aspiraties van
het Indonesische volk te bevre
digen".
Tot de slachtoffers van de deko
lonisatie behoorden de Moluk-
kers die de Nederlands-Indische
wapenrok hadden gedragen.
Dat Molukse frustraties een uit
weg vonden in onder meer twee
treinkapingen is ruimschoots
bekend. Weinigen weten echter
dat de Molukkers die in Indië
bij de marine dienden een an
dere weg gingen dan de KNIL-
Molukkers. In een aardig boekje
beschrijft Herman Keppy De
laatste inlandse schepelingen.
Opvallendste conclusie: anders
dan de KNIL-Molukkers zijn de
marine-Molukkers in Neder
land vrij soepel geïntegreerd.
Keppy: „De KNIL'ers voelden
zich belazerd door de Neder
landse autoriteiten, waar de
Molukkers van de Koninklijke
Marine zich relatief goed wisten
behandeld". En: „Omdat zij de
Nederlandse taal goed beheer
sen, zouden de meeste marine
nakomelingen later niet dezelf
de problemen op school en ar
beidsmarkt kennen als veel
KNIL-kinderen".
Ten slotte J.A.A. van Doorns
nieuwste pennevrucht over de
tropische archipel. In Indische
lessen beschrijft de socioloog
eerst hoe de Nederlanders zich
wisten te handhaven in he:
overwegend islamitische, i
culturele Indië. Hij meent i
daaruit lessen kunnen woi
getrokken voor het huidige
derland, dat ook steeds mi
cultureler wordt. Van Door
werkt die stelling niet gehe
maar hij geeft de vormgeve
van het Nederlandse mind
denbeleid zeker stof tot nai
ken.
HAARLEM RONALD FRISART
Harry Poeze en Henk Schu
Nordholt (red,): De roep oi
Merdeka, Jan Mets/Novib,
90 5330 144 5, f 49,50.
Casper Schuuring: Roeslai
dulgani, De man die bleef,
rung Bamba, ISBN 90 558
003 9, f29,50.
Henk en Tineke
Koetsier-Korvinus: Vijftig
Merdeka, Kok, ISBN 90 24
2356 3, f 29,50.
H.C. Beynon: Verboden m
honden en inlanders. Jan'i
ISBN 90 5330 142 9, f 39,5
Ted Schouten: Dwaalspon
Walburg Pers, ISBN 90 563
004 3, f39,50.
H. W. van den Doek De Stil
Macht. Bert Bakker, ISBN
351 14051, f65.
Herman Keppy: De laatste
landse schepelingen. Focvi
BN 90 72216 56 3, f 29,50.
JAA. van Doorn: Indische
sen. Bert Bakker, ISBN 90 i
1599 6, f29,90.
Gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborg Stachouwer opent, in juli 1937, een zitting van de Volksraad.
Eén echt parlement was die raad niet. Wat Nederland de Indonesiërs toegaf, was vrijwel altijd te weinig en te
laat. foto archief
sprak, vermelden het bestaan
van bordjes 'Verboden voor
honden en inlanders'. Ze be
schrijven Indië als een maat
schappij met een gematigde
vorm van apartheid. Toch geno
ten velen van hen in die tijd
goed onderwijs Beynon sprak
niet de 'gewone man' - waaraan
ze met genegenheid terugden
ken. De liederenbundel 'Kun je
nog zingen' herinneren veel ge-
interviewden zich nog goed.
Oud-minister Oey Tjoe Tat:
„'Limburg, dierbaar oord' ging
nog, maar 'Daar is mijn vader
land' kwam wel wat raar op ons
over".
Beynon schrijft beter dan het
echtpaar Koetsier-Korvinus,
maar echt spitten deed ook hij
niet. Geregeld zou verder door
vragen gepast zijn geweest. Bij
voorbeeld als Beynon van Soe
rastri Karma T rimoerti ver
neemt dat zij op zeker moment
ging inwonen bij Ibu Inggit Gar-
nasih, Soekarnós (tweede)
vrouw. Viel er werkelijk niets te
vertellen over Ibu Inggit?
Geheel overbodig is Dwaalspo
ren van freelance-publicist Ted
Schouten. Typisch zo'n boek
waarmee de uitgever hoopt een
graantje mee te pikken van de
tijdelijk verhoogde belangstel
ling voor een onderwerp, in dit
geval Indonesië. De ondertitel
(Oorlogsmisdaden in Neder
lands-Indië) wekt verwachtin
gen, maar het boek voegt geen
letter toe aan wat al bekend
was. De titel Dwaalsporen riekt
trouwens naar jatwerk: in 1991
promoveerde Petra Groen op de
uitstekende dissertatie Mars
routes en Dwaalsporen.
Met De StilleMachtleverde
Wim van den Doel eveneens
een proefschrift af, namelijk
over de geschiedenis van het
Binnenlands Bestuur (BB) op
Java en Madura tussen 1808 en
1942. Hij beschrijft met name
de pogingen van bestuursamb
tenaren om hun dienst te her
vormen. Het is allemaal zeer
verantwoord, maar wat die
BB'ers nu precies deden, blijft
jammer genoeg buiten beeld.
Bovendien: Van den Doel kan
zeker schrijven, maar vergt met
578 dichtbedrukte pagina's wel
erg veel van de lezer.
Toch is zijn conclusie het ver
melden waard: het paternalisti
sche conservatisme van het BB
droeg er sterk toe bij dat het na
de Tweede Wereldoorlog tussen
Nederland en Indonesië tot een
scherpe breuk, zelfs tot oorlog
kwam, terwijl Nederland de
Indonesiërs niet voorbereidde
op de onafhankelijkheid. De
Nederlandse autoriteiten pro
beerden na 1945 alsnog gefor
ceerd een werkelijk moderne
koloniale staat te vestigen.
„Hiervoor was het echter", stelt
Van den Doel terecht vast,
„reeds veel te laat". Dat komt
overeen met wat de Indonesi
sche oud-minister AnakAgung