Een 'Lange Dweil'
die erg hard
kon fietsen
7
ZATERDAG 29 JULI 1995
Gerard Peters op de
plaats waar een ande
re beroemde Haar
lemse wielrenner zich
in 1954 vestigde als
caféhouder: Jacques
van Egmond, kam
pioen sprint op de
Spelen van 1932 in
Los Angeles. De
Olympische staatiefo-
to van Van Egmond
(overleden in 1969)
heeft in de zaak een
prominente plaats.
FOTO UNITED PHOTOS
DE BOER POPPE DE BOER
Curieus. Je kunt zoeken tot je een ons weegt,
maar over de heldendaden van Gerard (Gé)
Peters valt in de Nederlandse wielerliteratuur
nauwelijks iets te terug te vinden. En toch
reed de Haarlemse wielrenner zich naar een
wereldtitel bij de beroepsachtervolgers. En
toch vormde hij met Gerrit Schulte een bijna
niet te kloppen zesdaagse-duo, dat alleen al
aan startgeld tweeduizend gulden per dag
opstreek. En toch was hij zonder enige twijfel
's werelds veelzijdigste coureur in die eerste
na-oorlogse jaren. Peters:Ik stond nooit zo
op de voorgrond. Ik vond het wel goed
allemaal.
Bij de 75ste verjaardag (maandag, 31 juli)
van Gerard Peters: terugblik op een Grote
Tijd,
^■ssiaaairaaaiaisinEBEs^^^*
Oud-wereldkampioen Gerard Peters 75 jaar
Hoogtepunt in de wielercarrière van Gerard Peters. Op de Oerlikonbaan in Zürich wordt
hij als wereldkampioen (1946) bij de beroepsachtervolgers in de regenboogtrui geholpen
door Adriano Rodoni, voorzitter van de internationale wielerfederatie.
FOTO SPAARNESTAD FOTOARCHIEF
Zijn grootste successen vierde Gerard Pe
ters op de baan, maar all-rounder die hij
was demonstreerde hij zijn kwalitieten
eveneens in wegkoersen. Daar ook lag zijn
eerste overwinning: de ronde van Haar
lem-Noord in 1937. Gé Peters sloot die
wedstrijd afin de ambulance. Hij was be
trokken geraakt bij een valpartij, had pas
500 meter voor de finish aansluiting gekre
gen met het peloton, spurtte vervolgens
naar de overwinning en werd toen voor
onderzoek naar een ziekenhuis gereden.
Daar bleek dat hij een hersenschudding
had opgelopen. In 1941 bewees Peters zich
als wegrenner door Nederlands kampioen
bij de amateurs te worden. Tien jaar later
had hij die titel ook bij de beroepsrenners
binnen bereik. Gé Peters blonk toen uit op
het zware Cauberg-parkoers. Op deze foto
leidt hij een kopgroep met links Sjefke Jan
sen en rechts Wout Wagtmans. Een lekke
band in de voorlaatste ronde maakte een
einde aan zijn kansen die hoog werden in
geschat; hij werd vierde. In hetzelfde jaar
1951kreeg Gé Peters een plaats in de
Tour de France-ploeg die historie schreef
door de val van gele trui-drager Wim van
Est in het ravijn van de Aubisquc.
FOTO SPAARNESTAD FOTOARCHIEF
J o'n lome zomernamiddag in de
J J Haarlemse binnenstad. Op het ter-
rras van café Van Egmond in de
°(leine Houtstraat heeft de familie Peters zich
e.:rzameld. Een historische wielerplek. Van
154 tot 1969 werd de zaak gedreven door
iters' ex-schoonvader Jacques (Sjaak) van
jmond, in 1932 Olympisch kampioen sprint
winnaar van de zilveren medaille op de ki-
meter tijdrit.
Op het terras deze middag: kinderen,
einkinderen en opa zelf. Maar die ziet er
luwelijks als een opa uit. De haren zijn niet
eer zo zwart als vroeger en het lijf lijkt iet-
at gekrompen, maar nog altijd herkent de
ïdere wielerliefhebber in Gé Peters onmid-
illijk Die Lange Dweil Die Zo Vreselijk Hard
m Fietsen (citaat van wijlen Kees Pelle-
lars). Drievoudig wereldkampioen Rik van
eenbergen ooit: „Ik zat liever in het wiel
n Schulte dan van Peters. Want als Peters
ht hard ging fietsen... Oei, dat deed pijn
Oöööööh, wat deed dat pijn.
)ch had Schulte de naam. In het boekje dat
artin Ros over de Bossche reus schreef,
ordt compaan Peters nauwelijks genoemd,
etgeen de Haarlemmer niet in het minst
:ert. „Ja, tsjee, Gerrit Schulte... Dat was ie-
and van een andere planeet. Toen ik hem
ik na de oorlog voor het eerst ontmoette,
i ik nog 'meneer' tegen 'm. En het heeft vrij
ng geduurd voordat ik hem bij z'n voor-
lam durfde noemen. Dat ging trouwens per
igeluk. Het was eruit voordat ik het wist.
urit Ik schrok me dood. Maar hij nam het
lokkig goed op."
De gentleman
et cyclisme aan het eind van de jaren veer-
Een merkwaardig circus vol show, ruzie,
maraderie, list, topsport en altijd tot aan de
>k toe gevulde tribunes. Gerard Peters
eelde daarin de rol van gentleman, de
)wboy met de witte hoed', die desperado's
Gerrit Schulte, Kees Pellenaars, Rik van
eenbergen en John Braspennincx het vuur
na aan de schenen légde, dat ze liever mèt
:m reden, dan tégen hem. Gerard Peters
et een flauwe glimlach om de lippen: „Ik
p nooit naar een partner hoeven zoeken.
Ze kwamen uit zichzelf wel naar me toe."
Hij was dertien toen hij voor het eerst op een
racefiets zat. Een oude BSA, gekocht van olie
bollenbakker Brouwers. Aan opscheppen
heeft Gerard Peters een broertje dood, maar
het is een feit dat hij van meet af aan alles
won. Of het nou op de baan was of op de
weg. Hij kan zich een jaar herinneren - 1937 -
dat hij slechts twee keer werd geklopt. In alle
andere wedstrijden ging hij als eerste door de
finish. „Ik had wel talent, geloof ik. Maar ik
trainde ook hard. Elke dag na het werk zestig
kilometer. Op het scherp van de snede. Ik be
doel: lanterfanten was er niet bij."
Een mooie tijd. De mooiste misschien wel.
Eerst als lid van De Jonge Kampioen: later
van De Kampioen. De beste club van Neder
land. Of in elk geval één van de beste. Cor
Bijster, Cor de Best,, de gebroeders Voorting
en later jonkies als Piet van Roon en Arend
van 't Hof. Potverdorie wat jutten die mekaar
op. Kwamen ze Gerrit Schulte tegen. In de
Haarlemmermeer. Ging die aan de ene kant
van de sloot rijden en zij aan de andere kant.
En dan net doen of ze mekaar niet zagen,
maar wel steeds sneller gaan rijden. En snel
ler. En sneller... Niet opgeven, kilometers
lang. En dan uit je Ooghoeken loeren of die
anderal'brak'.
Peters: „Je tastte mekaar voortdurend af.
Flink doorfietsen en dan tegen die ander
gaan ouwehoeren bijvoorbeeld. 'Hoe is het
me je zus?' Stukkie harder. 'Ik zag haar laatst
nog in de Grote Houtstraat'. Nog een stukkie
harder. 'Ze liep met een donkere goser'.
Sprinten. 'Heeft ze vaste verkering of zo?'...
Gewoon door blijven praten, weet je wel,
vooral niet laten merken dat je in ademnood
kwam. Totdat die ander nog net kon uitbren
gen: 'Nou tabè, ik ga hier rechtsaf. Dan wist
je: 'Gewonnen. Die zit steendood, anders
was-ie nooit van zijn leven rechtsaf gesla
gen'."
Zenuwenoorlog
Gerard Peters kan er nog steeds om lachen.
Zoals hij - steunend op een bijna uniek talent
- eigenlijk altijd heeft gelachen. Hem maak
ten ze niet gek. Augustus 1946, wereldtitel
strijd wielrennen op de Oerlikonbaan in Zü-
f
rich, finale der beroepsachtervolgers. Roger
Piel uit Frankrijk contra Gerard Peters uit Ne
derland. Piel moest winnen, vond de interna
tionale wielerbond, die werd beheerst door
Fransen en Italianen. Zenuwenoorlog. Zeven
keer moest er opnieuw worden gestart. Als
Piel na een rondje rijden niet lek reed, dan
had hij wel een los stuur en had hij geen los
stuur dan bleek plotseling het zadel scheef te
staan.
Peters: „Ze probeerden van alles. Ook onre
glementaire dingen. Maar daar zat ik niet
mee. Na de zesde start - ik schat dat we bij el
kaar in die eerste vijf keer al zo'n vier kilome
ter hadden gereden - kreeg Ik een lekke band.
Het was al behoorlijk laat en iemand kwam
zeggen dat we de volgende avond verder
zouden gaan. Ik loop naar beneden, haal m'n
fiets uit elkaar, komt er plotseling een official
aanrennen. 'Peters, waar ben je nou man, rij
den. Piel is al in de baan'. Later heb ik wel be
grepen, hoe het allemaal in elkaar stak. Piel
was natuurlijk tot en met geprepareerd voor
die finale en wilde rijden. Ik vond het best. Ik
won vrij makkelijk, eigenlijk."
Gerard Peters, wereldkampioen, 't Zat Schul
te niet lekker. Hier diende onverwijld en kei
hard te worden ingegrepen. Milaan, Vigorelli-
baan, koppelkoers. 'Moet jij eens goed horen
Peters', baste Schulte die een duo vormde
met Gerrit Boeyen, 'jij laat mij een ronde
voorsprong nemen en dan spring jij naar me
toe. Daarna maak ik het wel met je'.
Gerrit Peters nu: „Ik vond het prima. Schulte
was de baas. Als hij riep 'Gaan!!!!', dan de
marreerde ik. Zat ik niet mee. Maar die
avond reed ik met Kees Pellenaars en die
werd bloedlink toen hij zag wat er gebeurde.
'Godverdegodverde... d'r naar toe! We laten
Schulte niet gaan. Ben-je helemaal besode
mieterd?!' Vond ik ook best. Dus ik rij meteen
naar het wiel van Schulte, wordt die me toch
een partijtje boos. 'Wat maak je me nou? Ik
zou toch eerst een ronde pakken?!' Ik zeg: 'Ja
sorry hoor, maar het moest van Pel'. Rijdt-ie
me, pang, zo de balustrade in. Voorwiel ge
broken, poot geschaafd, Pel tieren... Maar na
afloop met z'n vieren - Boeyen, Pel, Schulte
en ik - in één auto weer terug naar Nederland
hoor. Als je onder de douche stond, was alles
weer vergeten."
Het ontzag voor Schulte. Peters: „Dat was
er nou eenmaal. Ik reed een keer een achter
volging tegen hem, komt-ie van tevoren naar
me toe. Hij had goeie benen, zei-d-ie, maar
hij zou zich inhouden. We waren tenslotte
collega's en je moest respect voor elkaar heb
ben en het had geen zin om elkaar af te
slachten en we moesten het publiek waar
voor z'n geld geven... Nou ja, wat je maar
kunt bedenken. Dat hoorde Pel. 'Gerrit', zei
Pel - hij noemde me altijd Gerrit - 'hij schijt
in z'n broek, hij is bang voor je, je haalt 'm
in'. Ik dacht: 'Ach, misschien heeft Pel wel ge
lijk, laat ik het maar eens proberen' en ver
domd na twee-en-een-halve kilometer kijk
'm al in z'n kont. Ik had 'm zo in kunnen ha
len. Maar toen durfde ik plotseling niet meer.
Ik won, dat vond ik al mooi genoeg. Goh, wat
was die Pel na afloop kwaad op me."
Opnieuw die flauwe glimlach. Zoete herinne
ringen, grote namen. Coppi, Bartali, Kübler,
Koblet, Van EstCoppi was de grootste.
Maar als Koblet het op z'n heupen had... We
hadden in de Tour van 1951 een etappe van
Brive naar Agen. Die is legendarisch gewor
den. Een hoogtepunt in de Tour-geschiede
nis. Koblet ontsnapte al vrij in-het begin met
drie Fransen. Niets aan de hand. De Italianen
in het peloton hielden het tempo hoog zodat
hij niet te ver kon uidopen op Bartali en Cop-
pi.
Maar wat gebeurt? Na een tijdje halen we één
van die gedemarreerde Fransen in. Total loss.
Niet lang daarna de volgende en uiteindelijk
ook de derde. Reed Koblet dus alleen voorop.
Met anderhalve minuut voorsprong. Toen
zijn we toch beginnen te rijden, zèg. Het hele
peloton, voluit. Bartali, Coppi, Van Est, Bo-
bet, Geminiani... D'r reed me wat rond in die
dagen! Maar wat denk je? Koblet liep uit. Wij
reden ons het lazarus en hij nam steeds meer
vooorsprong! Twee minuten, twee minuut
vijftien. Op de streep had hij twee-en-een-
halve minuut. Dat heb ik nooit meer meege
maakt, zulk fietsen. On-ge-loof-lijk. Als ik er
niet zelf bij was geweest, had ik het niet ge
loofd."
Overigens - maar dat vertelt hij niet uit zich
zelf - werd Gerard Peters in die rit wel derde
door de sprint te winnen van het peloton. 'Ja,
verrek, da's waar ook, nou je't zegt. Vlak voor
de finish was er nog een Frapsman ontsnapt,
anders was ik tweede geworden. Ik was vrij
rap. Als ik op de baan tien sprints moest rij
den tegen Derksen of Van Vliet dan verloor ik
de eerste en de tweede. Maar vanaf de derde
moesten ze me in de gaten houden en de
laatste vijf won ik allemaal. Ik had souplesse
en ook inhoud."
Wat misschien het fraaist wordt geïllustreerd
door die gebeurtenis in de zomer van 1947.
Tijdens de Grote Prijs van Antwerpen, een
wegkoers over 110 kilometer, had Peters de
verkeerde fiets meegenomen. Iedereen reed
met een versnellingsapparaat: de Haarlem
mer met een vast verzet (49x17). Er ontstond
een kopgroep met Peters, Rik van Steenber
gen, Stan Ockers, Kees Pellenaars, Ernest
Sterckx en nog twee Belgen.
Peters: „Van Steenbergen wilde graag winnen
en begon te smoezen. Niet met mij. Ik was
niet gevaarlijk. Ik zou nooit mee kunnen
doen op dat kleine verzetje van me, dacht-ie.
We komen bij de finish, een brede weg bij de
Bosuil en Sterckx gaat aan. Op het grote mes.
Rik in z'n wiel; ik daarachter. Honderd meter
voor de meet knalt Rik over Sterckx heen; ik
opnieuw mee. Vijftig meter verderop was-ie
gezien, ik won met een wiel verschil.
Komt Van Steenbergen een half uurtje later
naar me toe. Hij zegt: 'We delen met z'n al
len'. Ik had met premies en al ?o'n 1500 gul
den 'verdiend: voor die tijd een enorm be
drag. Ik zeg: 'Je hebt mij niets gevraagd'. Zegt
Rik: 'Ja, maar jij vindt toch altijd alles goed',
want die naam had ik inderdaad. Ik zeg: 'Nu
dus toevallig eens een keertje niet'. Daar
moest hij wel om lachen, Van Steenbergen.
Hij probeerde het gewoon, weet je wel, hij
kende m'n instelling. Maar in dit geval dacht
ik 'barst maar'. Wat hij best kon waarderen.
Zelf was hij net zo. Een afspraak was heilig,
maar als er geen afspraak was gemaakt,
moest je naafloop ook niet liggen ouwehoe
ren."
Record
Zaken doen tijdens het wielrennen, het hoor
de erbij. Peters: „Daar wordt nog wel eens
meesmuilend over gedaan. Maar wat de
mensen vaak vergeten is dat je alleen maar
zaken kunt doen als je verrekte goed rijdt.
Met coureurs die te voet gingen, onderhan
delde je niet. Die fietste je rechtstreeks de
vernieling in. Dat de zesdaagse kermisachtige
toestanden kent en'dat er wel eens afspraak
jes worden gemaakt, zal ik niet ontkennen.
Maar om te winnen, moesten Schulte en ik in
1952 tijdens de six-jours van Parijs wél 4500
kilometer 'en een beetje' afleggen. Dat rijden
ze in de Tour de France niet eens in 23 da
gen."
Het staat nog altijd als een record te boek, die
'4500 kilometer en een beetje'. Een record
dat - ook al omdat er tegenwoordig niet zo
lang meer achter elkaar wordt gefietst nooit
meer verbeterd zal worden. Toch was Peters
toen al in zijn nadagen. De Haarlemmer:
„Dat kwam door een valpartij in Gent in
1946. Ik verbrijzelde mijn linker bovenarm en
heb nooit meer zo goed gereden als daar
voor. Vóór mijn val, was ik een Zwitsers preci-
siehorloge, daarna een, eh... een doodge
woon klokkie. Ik kon nog steeds 11 seconden
rijden over de'laatste tweehonderd meter en
de kilometer met vliegende start deed ik in
1.03. Maar het fijne was eraf."
Het einde
Stoppen deed Gerard Peters in 1957. Meteen
na het verongelukken van Stan Ockers. „Ik
zie 'm nog vallen. Nou had-ie wel eens meer
van die geintjes, dat-ie zich van de baan liet
dragen, zich lekker liet verzorgen en na een
uurtje of zo okselfris weer terugkwam. Je zag
na die val ook niets aan hem. Dus wij nog la
chen en naar hem roepen toert hij op de
brancard lag. Daar rolde hij trouwens nog
vanaf ook, toen ze hem wegbrachten. Had
den we helemaal dolle pret. De volgende
ochtend hoorde ik door de radio dat-ie was
overleden. Toen had ik geen zin meer. Ik was
dan wel beroepsrenner, maar ik fietste toch
eigenlijk uitsluitend en alleen voor m'n ple
zier. Ja, en als dat wegvalt, dan is het vlug
over natuurlijk. Als je alleen maar zou fietsen
voor het geld, kan je 't vergeten. Daar is het
vak te zwaar voor."