Zoals het was volgens Wim van Est ZATERDAG 15 JUL11995 Wim van Est kreeg het in zijn ren nersloopbaan ernstig aan de stok met ploegleider Kees Pellenaars toen hij ging twijfelen aan diens eerlijkheid bij fi nanciële afwikkelingen. Van Est had be denkingen rond afrekeningen van het prijzengeld uit de Tour de France. In gezelschap van een journalist toog Van Est naar de Tour-organisatie in Pa rijs, waar hij te horen kreeg dat er dat jaar honderdduizend gulden was overge maakt voor de ploeg. Daarvan bleken er maar zestigduizend over de renners ver deeld. Pellenaars beantwoordde de klacht van Wim van Est met uitsluiting van de Tour France. In de loop der tijd herstelde de verstand houding zich geleidelijk en uiteindelijk kwam het helemaal goed aan het sterf bed van 'De Pel', enkele jaren geleden. Wim van Est daarover in zijn biografie: '...Ik heb een fout gemaakt Wim', zei hij. 'Ja?'. 'Ik had je mee moeten nemen. Dal was een grove fout'. 'O ja?'. 'Met jou erbij hadden we de Tour gewonnen. Maar ik kon niet anders'. 'Nee?' 'IK.had A gezegd en moest ook B zeggen. Ik zat er aan vast'. Hij had er spijt van. Voor hij stierf gaf hij me zijn jachtgeweer. Jagers weten wat dat betekent'. Een rijk wielerleven in een boeiend boek Met Wim van Est kan je lachen. Geen wielrenner heeft prach tiger verhalen dan hij. Het bij tijd en wijle aanvechtbare waarheidsgehalte doet daar niets vanaf. Van Est is een legende en legendes behoren met het jaar mooier te worden. Anders zijn het geen legendes. Neem Jacques Anquetil. Van hem gaat het verhaal dat hij bij elke beklimming zijn drinkbusje uit de bidonhouder haalde en het in de achterzak van zijn shirt stopte. 'Waar om doe je dat?' vroeg meesterknecht Ab Gel dermans eens. 'Een wielrenner' zei Anquetil, 'bestaat uit twee gedeelten, een mens en een fiets. Hoe zwaarder de fiets hoe geringer de snelheid. Dat telt vooral bij het klimmen. Dus haal ik de bidon uit de houder.' Geen speld tussen te krijgen, maar Tim Krab bé, schrijver van 'De Renner', kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en zocht wat oude foto's van Anquetil op. Hij ontdekte dat de bidon van de vijfvoudige Tourwinnaar bijna altijd in de houder zat. Ook tijdens be klimmingen. Degradeerde de legende door die ontdekking tot een sprookje? Krabbé: „Welnee. Het verhaal treft de ziel van de ren ner, het is dus waar. Die foto's zijn onnauw keurig". Niet muggeziften 'Het IJzeren Uurwerk', het boek dat John Liri- se over het leven en werk van Wim van Est maakte, moet in hetzelfde licht worden ge zien. Geen gemuggezift. Laat Van Est tot u komen. 'Wimme' in zijn biografie over de dag waarop hij met de maillot jaune van de Tour de France om zijn schouders in een ra vijn van de Aubisque donderde: 'Ik reed goed, ik had de moraal, ik had de bereidheid om vreselijk diep te gaan. Zo'n gele trui gaf je vleugels, dat stimuleerde enorm. De eerste etappe in de Pyreneeën: eerst de Tourmalet, dan de Aubisque. Op de Tourmalet had ik behoorlijk moeten forceren. Dat was een klim van tweeëndertig kilometer. Maar ik zat erbij, in de kopgroep, en op de Aubisque het zelfde verhaal. Wringen en wroeten om erbij te blijven, Het veld was verbrokkeld, ik dacht De historische foto van Wim van Est na zijn val in de diepte van de Aubisque (Tour de France 1951). De gele trui die de Willebrorder droeg als leider van het algemeen klasse ment, inspireerde zijn Haarlemse ploegge noot Gé Peters tot de uitspraak 'Hij zat er als een boterbloem in het gras'. De Belgi sche fotograaf Piron kwam na Wim van Est het snelst bene den en maakte deze opname. Even later werd Van Est met aan elkaar geknoopte fietsbanden uit het ravijn getrokken. Aan dit spectaculaire voorval hield een Brussels winkelmeis je 10.000 Belgische francs over. Ze won een slagzinwedstrijd (van horlogefabrik- ant/wielersponsor Pontiac) met haar tekst die even legen darisch werd als de val van Wim van Est: 'Zestig meter viel hij diep. Zijn hart stond stil, maar zijn Pontiac liep'. FOTO ARCHIEF PIRON dat we met een man of vijftien resteerden'. Je zou wel gek zijn om zo'n verhaal op z'n nauwkeurigheid te gaan navlooien. Ook al valt direct op dat er die dag een vreemd par koers was uitgezet. De dertiende etappe van de Tour de France 1951 voerde de renners van Dax naar Tarbes, oftewel van het westen naar het oosten. Op dat traject doemt eerst de Aubisque op en pas daarna de Tourmalet. Maar als Wim van Est beweert dat bij een omweg van een kilometer of honderdvijftig heeft gemaakt, dan dient dat niet in twijfel te worden getrokken. Net zomin als het feit dat anderen zich herinneren dat hij op de top van de Aubisque al op drie minuten vvas ge reden. 'Zo is het en niet anders', zal Van Est ongetwijfeld tegen Linse hebben gezegd. Geen tegenspraak Ik ben 'Monsieur Bordeaux-Parijs'/'Den IJze- ren'/'De Beer'/'De Locomotief (Van Est stik te van de bijnamen, hetgeen zijn grootheid aangeeft) een beetje uit het oog verloren. Maar in de tijd dat ik hem regelmatig tegen kwam, kon je dat zinnetje om de tien minu ten uit zijn mond optekenen: 'Zo is het en niet anders'. Tegenspraak werd nauwelijks geduld. Als hij vertelde dat hij als jong smok kelaar ongrijpbaar was voor de douane totdat ze in Roosendaal iemand in dienst namen ('Een luizenstreek') die de honderd meter in negen seconden liep ('Ene Leyten'), dan had het geen enkele zin opmerkingen te maken over het verbazend hoge sprintniveau van deze atletische kommies. Anders gesteld: Van Est vond het niet erg als je verwonderd vroeg waarom deze man nooit aan de Olympische Spelen had deelgenomen; hij ging er dom weg niet op in. Voortdokkerend naar het vol gende verhaal alweer. Van Est was mijn held vanaf het moment dat hij in Dax de gele trui veroverde. Hij mar keerde de opgang van het Nederlandse cy- clisme in de jaren vijftig, die voor mij gestalte kreeg in de etalage van een drogisterij aan de Voorstraat in Egmond aan Zee. Tijdens mijn zomervakantie daar, liep ik elke middag van het strand naar de winkel om te Zien wie de Touretappe had gewonnen. De drogist schreef de uitslag op een stuk papier en plak te dat tegen de ruit. Op een warme julidag in 1951 las ik: '1. Wim van Est (Gele trui!!!!!!!)'. Die mededeling beschouw ik nog altijd als het absolute hoogtepunt van al mijn zomer vakanties in Egmond aan Zee. Misschien vergis ik me, maar ik heb het idee dat Van Est populairder was dan zijn grootste Nederlandse rivaal in die tijd, Woutje Wagt- mans. Wim zelf twijfelde daar geen moment aan. Waarschijnlijk terecht. Bovendien koesterde hij die populariteit op uiterst be hendige wijze. Ooit stond ik eens met hem op het station van - naar ik meen - Reuver. Begin jaren zeventig. Kwam er een man naar hem toe. Toen ging het alsvolgt: - De man: 'Hé... De Wimme'? - Van Est vriendelijk: 'Ja man, dezelfde'. - Man enthousiast: 'Kende me nog?' - Van Est: 'Eens elïe kijke. Je smoel komt me bekend voor, maar verdomd als ik weet wie we je nou ook weer bent'. - Man: 'Denk nog eens goed na'. - Van Est: 'Echt joh, ik weet het niet meer. Help me eens op weg'. - Man: 'Ik heb je in '54 in de Alpen tijdens de Tour nog een bussie drinken gegeven'. - Van Est, die in zijn wielerleven duizenden bussies drinken moet hebben aangenomen van hem volstrekt onbekende, langs de weg staande wielersupporters: 'Oh ja, nou herken ik je. Goh, leuk je weer eens te zien. En nog bedankt hè!' Dat Van Est vooral in zijn eerste jaren als coureur, nauwelijks te verstaan was, vormde voor niemand een bezwaar. Zijn groeten aan het thuisfront, die de radio-reportages van Jan Cottaar altijd afsloten, waren legenda risch. Cottaar: 'En Wim, wil je nog wat zeg gen tot de luisteraars in Nederland?' Van Est: 'Jao, gère'. Waarna een onderaards gerom mel klonk, waaraan geen mens een touw kon vastknopen. Met uitzondering waarschijnlijk van zijn gezin, familie en supporters. Later begon Van Est iets meer te articule ren, maar toen ik hem in 1971 voor het eerst interviewde, moest ik een half uur warmlo pen voordat ik hem enigszins kon volgen. Laat ik het er daarom maar op houden dat ik hem niet goed heb verstaan toen ik zijn visie op zijn overwinning in de Ronde van Vlaan deren van 1953 optekende. In het prachtige boek van Linse namelijk, spelen diezelfde ge beurtenissen zich plotseling af in Parijs-Brus sel, wat aan het voorval niets afdoet. Dit im mers, gebeurde nu eenmaal in het cyclisme van die rijke jaren vijftig. Wraak Wim van Est indertijd: 'Ik zat in de Ronde van Vlaanderen alleen voorop. Vier minuten had ik. Bij Oostende was ik gaan lopen, uit het peloton ontsnapt. Ik voelde me sterk. Komt Lomme Driessens naar me toe, mijn ploegleider. Hij zegt: stoppen Wimme, Ke teleer komt eraan. Ik zeg: ben jij bedonderd, ik heb vier minuten, ik zou wel zot zijn. Zegt die doerak: als jij niet stopt krijg jij geen sala ris. We kunnen één en twee worden met on ze ploeg en je moet verdomme wachten. Ik dacht, stik maar met je één en twee. Maar op het laatst toch toegeven natuurlijk. Lomme was de baas. Ik ga rechtop zitten, ik drink wat, maar wie er ook te boord komt, geen Dies Keteleer. Niet veel verder kregen we een spoorwegovergang. Nou vond ik het wel vreemd dat Lomme me voorbij was gevlogen, maar we kregen nog een ravitaillering dus ik dacht nergens bij na. Gaan plotseling de spoorbomen voor m'n snufferd dicht. Ik zeg tegen die wachter, ik zeg, wanneer komt die trein? Weet ik niet roept-ie vanuil dat hokkie. Razend wier ik, ik rukte de spijlen haast uit die slagboom. Gingen die krengen na drie minuten opeens weer omhoog zonder dat er een trein voorbij was gekomen. Witheet was ik. Had die Lomme natuurlijk gearrangeerd. Goed, er was zoveel tijd verloren, dat die Ke teleer toch langszij komt. Rijen, zegt-ie, rijen getverderrie. Heeft-ie zestig kilometer steen- dood in mijn wiel gezeten, komèn we in de buurt van de meet zegt die schooier: Wimme wat is het je waard om te winnen? Ik ontplof te bijna, hels wier ik. Had ik gewacht, had ik 'm meegenomen naar de streep en wilde hij nog geld aan me verdienen ook. En dat se creet van Driessens maar lachen in z'n mooie ploegleidersauto. Zoek het maar uit, riep-ie, zoek het maar uit.' Ik zeg: niks uit te zoeken, ik zal jullie vuile doerakken eens wat laten zien. Nou was er vlak voor de finish zo'n ge meen stukkie weg, met van die keitjes, weet je wel. Bloedlink, omdat er nog een bocht in lag ook. En precies op dat stukkie ging ik aan. Al val ik hartstikke dood, dacht ik, maar Ik win en niemand anders. Ik kletste zo hard door die bocht, dat mijn kont bijna over de steentjes schuurde. Ik hoor Keteleer nog roe pen: Wimme, Wimme kijk toch uit. Maar Wimme deed zijn ogen dicht en knalde in een ruk naar de finish. Honderd meter voor sprong had ik. Ja, wat dachten ze wel die schooiers.' In het thans verschenen hoek van John Linse zijn de gebeurtenissen dus plaatst naar de klassieker Parijs-Brussel, is de naam van Dies Keteleer vervangen door Rik van Looy en gaan er niet alleen spoorbomen dicht, maar rijdt Driessens hem met zijn auto nog van de weg af ook en wacht de tandak- kende Van Est op het terras van een café op zijn ploeggenoot. Wat het verhaal natuurlijk veel mooier maakt. Temeer daar Wim nu wèl ingaat op het bod van zijn medevluchter.... Citaat: 'Rijen', zei van Looy. 'Alles uit de kast.' Ik controleerde nog even hoe dat met de be taling zat. 'Ja, dertigduizend francs', bevestig de hij. Daar wilde ik wel voor rijden, al vot ik m'n inspanningen wel. In het Terkameren- bos moest je, vlak voor de finish, nog een slechte zware beklimming doen. Steil. De eerste keer, dat ging nog wel. Maar in de af daling zag ik dat twee coureurs zich van het peloton hadden afgescheiden: Leon van D Ie en Germain Derijcke. Verdomme, jongens die wat konden. De laatste beklimming deed ik op het laatste beetje macht, op een groot verzet. Op het steilste gedeelte trok Van Looy zich van me af. Hij weg, ik viel stil. Daar wa ren de eerste mannen van het peloton al. Ze reden me voorbij. Op het vals plat naar de meet kroop ik dichterbij. Van Looy won, ik werd vierde.' Het geld van Rik van Looy, meldt Willem in zijn boek, heeft hij nooit gehad. Zoals er met hem wel vaker afspraken niet werden nage komen. Van Kübler krijgt hij nog steeds tien duizend Zwitserse francs, nadat hij hem in 1953 Bordeaux-Parijs had laten winnen. Was Van Est dan zo naief, vroeg ik hem eens na dat hij me hetzelfde verhaal had verteld, waarbij het toen ging om vijftienduizend francs... Van Est: „Moet je horen: als jongetje woonde ik in Fijnaart. We hadden het zo arm als de neten. Zestien kinderen. Kwamen t lui uit 't Heike langs met een kip in een mandje. 'Kijk es mevrouw Van Est, prima leg horns.' Hadden ze het kammetje gepoetst en de poten ingesmeerd met boter, 't Beest glom je tegemoet. En dan hadden ze er nog een eitje bijgedaan ook. 'Kijk nou toch eens aan, mevrouw Van Est, heeft-ie verdoeme nog een eitje gelegd ook. Als dgt geen goeie is?' En m'n moeder, dat goeie mens trapte erin. Maar ik dacht meteen: héééé... Luister: een boerenkaffer, hoeft niet altijd een boe renkaffer te blijven! Een jaartje later al ruilde ik bij een man in Den I laag een mud graan voor twee fietsbanden en terug in Noord- Brabant ruilde ik een band weer voor twee mud graan. Begrijp je wel?" Steeds mooier Hij is 72 jaar nu, Wim van Est, en zijn verha len worden niet alleen steeds mooier, maar ook omvangrijker. Zijn eerste biografie ('Ik was een slaaf van de weg' door Frans de Hoo - Uitgeverij Meander in Leiden, 1971) kwam in een ruime opmaak niet verder dan 64 rijk met foto's gestoffeerde pagina's; 'Hét IJzeren Uurwerk' van John Linse heeft er 168. Van mij hadden het er 300 mogen zijn. Ik hoor het Van Est al zeggen: „Ach jongen, ik weet nog zoveel, geen enkel probleem. Heb ik je al eens verteld hoe Jan Nolten in de Ronde Zwitserland mij en Kübler de ene col na de andere heeft opgetrokken? We hielden ge woon z'n zadel vast, hoefden gene trap te doen. Wat kon die vent klimmen. Dat gelo ven mensen niet als ik dat vertel. Maar zó is het en niet anders." Het IJzeren Uurwerk; John Linse, Uitgeverij De Arbeiderspers; f 25.- Het draaiboek van de Tour de France kent een paar voor de Nederlandse wielersport historische punten: L 'Alpe d'Huez en Bordeaux bijvoorbeeld als etappeplaatsen waar nogal eens werd gewonnen. En de col d 'Aubisque - komende woensdag op het programma - waar zich in 1951 een mirakel afspeelde. Wim van Est (gele trui drager op dat moment) overleefde toen een spectaculaire val in het ravijn. Wim van Est. Bij leven (72 jaar nu) al een wielerlegende. Journalist John Linse bracht de geschiedenis onder in de onlangs verschenen biografie 'Het IJzeren Uurwerk'. FOTO THOM VAN AMSTERDAM Een onvergetelijk duo uit de gloriejaren '50 van de Nederlandse wielersport: Wim van Est en (links) ploegleider Kees la/im van Est, 72 jaar nu. En nog altijd diezelfde uitstraling: gezond en sterk. w Pellenaars

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1995 | | pagina 31