Feminisme als
levensvervulling
p
De verovering van de nacht
ZATERDAG 3 JUNI 1995
Denkwijzer
Ciska Dresselhuys: 'Ik roep nog altijd weerstand op'
WD'er Weisglas noemde haar 'een takkewijf. Youp van 'tHek bekte haar af door
de telefoon; hoe zij 'godver-de-godver' aan zijn geheime nummer was gekomen.
En met de voorlichter van Winnie Sorgdrager heeft ze tweeënhalf uur zitten razen
en tieren om een interview met de minister geplaatst te krijgen.
Ciska Dresselhuys, hoofdredactrice van Opzij.
Ciska Dresselhuys, hoofdredactrice van Opzij: 'Er zijn niet zo veel leuke mannen'.
iska Dresselhuys, hoofdredactrice
1 van het feministisch maandblad
Opzij, kent ze bij bosjes, de vrou
wen van haar leeftijd, even in de vijftig, met
een winkeltje voor leuke hebbedingen voor
de tuin. Met zo'n bordje op de deur dat ze
geopend zijn van half drie tot half vijf, en dat
je anders maar even moet bellen. Vrouwen
die altijd thuis hebben gezeten en door hun
man zijn verwend met parels en bontjassen.
Nu de kinderen het huis uit zijn weten ze niet
hoe ze hun leven zin moeten geven en heb
ben ze van hun man een bezigheidje gekre
gen. „Wat heb ik dóór een hekel aan. Ga be
jaarden helpen of gehandicapten in een rol
stoel duwen als je zo nodig iets wilt."
Het zijn juist de vrouwen die haar hebben
uitgekotst. Mevrouw Dresselhuys met haar
feministische ideeën, met die opruiende taal,
daar kon niets goeds van komen. Een beetje
buiten de deur gaan werken, een opleiding
volgen. Wat een onzin.
„Ik heb absoluut geen medelijden met der
gelijke vrouwen", zegt Ciska Dresselhuys. Die
vrouwen behoorden volgens haar tot het type
dat altijd het liefst achter de theepot met de
kinderen zat. „Dat is het clichébeeld, hè, dat
kinderen graag een moeder hebben die er al
tijd is. Nou, als 't een leuke vrouw is, maakt
het helemaal niet uit als ze er een keertje niét
is."
Haar eigen moeder was er ook wel eens
niet. „Ik heb nooit gedacht: wat is het huis
toch leeg." Ze verhaalt over haar moeder als
een kloeke vrouw die overal op af stapte.
Strijdbare onderwijzeres in de Jordaan. „Ik
heb het karakter van mijn moeder. Vier jaar
geleden overleed ze, 92 jaar is ze geworden.
Kort daarna had ik een interview met hoofd
commissaris Nordholt. Die had ook net zijn
moeder verloren. Toen ik daarover begon,
zaten we met z'n tweeën bijna te huilen. En
dan zie je hoe zo'n voorlichter die er met z'n
neus altijd bij wil zitten, ongemakkelijk op
z'n stoel begint te schuiven. Die gaat met
kopjes rommelen, lepeltjes verplaatsen. Dat
hoort niet, als je macht hebt, een beetje zit
ten janken om je moeder."
Weerstanden
Ciska Dresselhuys thuis. Een hele rij gekleur
de theepotten in de keuken, „want die was
wel erg wit." Een zwarte en een rode poes op
strakke, rieten banken van Jan des Bouvrie.
Gele rozen, veel varens. Door de telefoon had
ze gezegd: „Een interview met mij? Hoezo?
Zoekt u een vervelende vrouw?" Waarom
zouden we haar vervelend vinden?',,Zoals alle
feministes roep ook ik nog altijd weerstand
op. Ik krijg nogal eens nare reacties over me
heen. Pas nog heb ik tweeënhalf uur zitten
razen en tieren tegen de voorlichter van Win
nie Sorgdrager om een interview met haar in
Opzij geplaatst te krijgen. Meneer Istha wilde
het tegenhouden omdat Sorgdrager onder
meer had gezegd dat ze wel eens had gedacht
niets te zijn en niets te kunnen. Heel mense
lijk, toch? Maar zo'n man vindt dat dan niet
kunnen. Die denkt tegen ons wel even een
nummer te'kunnen maken: ach, die vrouw
tjes van Opzij... Nou ja, ik ben hard in die
dingen, maar na afloop kan ik wel zo onge
veer aan de hartbewaking. Of wat denk je van
zo'n Youp van 't Hek? Ik bel 'm om te vragen
of-ie een interview wil, roept-ie alleen hoe ik
„godver-de-godverdomme" aan zijn gehei
me telefoonnummer kom. Weisglas van de
WD noemde mij zelfs 'een takkewijf. Men
sen worden kwaad, beginnen op me te schel
den. Dan ga je vanzelf van die masochisti
sche grapjes maken!"
Soms krijgt de woede een kwaadaardig ge
zicht. „Ik zie hem nog zó voor me, die advo
caat, met z'n pijp schuin in z'n mond. Ik was
uitgenodigd door een Rotary-afdeling. Ge
beurt wel vaker. Dan ben ik een bezienswaar
digheid, wallen ze horen wat de vijand te mel
den heeft. Die mannen zeggen dan: 'Mijn
vrouw mag dit en dat'. Mèg. Tjongejonge,
wat zijn we weer soepel vandaag. Of ze zeg
gen: 'Ik vind het goed als mijn vrouw bui
tenshuis werkt'. Mooi hoor, heel mooi van u,
meneer, maar vindt uw vrouw het ook goed
dat li buitenshuis werkt? Die mannen zijn
hartstikke behoudend en daardoor is zo'n
discussie meestal pittig en scherp. Maar het
blijft altijd binnen de grenzen van het fat
soen.
Behalve die ene keer dan. Dat was in een
Fries plaatsje waar de Rotary mij had uitge
nodigd op de enige gemengde avond van het
jaar. Er zaten dus niet alleen mannen in de
zaal, maar ook hun vrouwen. Ik had het over
vrije keuzes van vrouwen. Hadden ze die wel
of moesten ze altijd maar achter hun man
aan hobbelen? Je zag die vrouwen denken:
dat meisje heeft wel gelijk. En die mannen
zaten een beetje te brommen; hóhó, nounou,
komkom. Die gingen zich verweren op de
toer van 'Me Tarzan, You Jane'. Daar kan ik
wel tegen en het heeft ook iets vermakelijks.
Tot ik begon over mijn moeder, die in een
bejaardenhuis werd verpleegd door vrouwen
die daar part-time werkten. Je weet, ik vind
dat veel meer mensen part-time zouden
moeten werken, mannen èn vrouwen, want
het werk moet eerlijker worden verdeeld.
Goed, ik vertelde dat mijn moeder altijd blij
was als ze na een zuurpruim weer een pretti
ge hulp kreeg. Waarop een advocaat ineens
keihard zei: 'Zo, dus u hebt uw moeder weg
gestopt in een bejaardenhuis, nou, dat ge
beurt in ons gezin niet hoor'. Ik schrok me
rot. Wat moest ik? Zeggen dat hij zeker be
doelde dat z'n vrouw daarvoor opdraait om
dat hij het zo druk heeft met z'n baan? Zoiets
kan ik dan weer niet, ik probeer altijd netjes
te blijven. Maar die man zette me daar neer
als een beest. Hij voelde zich waarschijnlijk
vreselijk aangevallen, en als mensen zich be
dreigd voelen kunnen ze heel ver gaan. Nie
mand greep in of nam het voor me op. Ja,
achteraf kwam de organisatie haar veront
schuldigingen aanbieden. Maar wat heb ik
daar aan? Ik was réaazend. In de trein terug
heb ik zitten janken. Dat doe ik dus nooit
meer, nooit, nooit meer."
Daarna gewoon weer doorgegaan. „Femi
nisme is voor mij een levenshouding, een le
vensvervulling. Ik ben dan toevallig hoofdre
dactrice van een feministisch blad, maar als
ik worst had staan snijden bij de Hema zou ik
ook feministe zijn geweest. Ken je dat, bij de
Hema? Daar hebben ze zo'n kettinkje waar
die vrouwen keurig achter elkaar in de rij
staan tot ze aan de beurt zijn. En hun man
nen staan aan de andere kant van dat ket
tinkje aanwijzingen te geven. Neem dat, nee
doe dat maaj" niet, neem ook een ons van
dat. Dan zou ik zeggen: doe het lekker zelf."
'Veel bereikt'
Ze wilde journalist worden. „Vanaf m'n
twaalfde al, maar ik had geen idee waarom."
Haar moeder schreef een aanbevelingsbrief
voor haar dochter, net achttien, naar het dag
blad Trouw. De hoofdredacteur schreef terug:
„De journalistiek is een moeilijk en gevaarlijk
vak voor een meisje." Haar moeder dramde
gewoon door, dus werd het Trouw. Een harde
leerschool. „O, ik heb wat zitten janken. Niks
deugde. In twintig jaar twee complimenten
gehad." Zo zou ze het zelf nooit doen. Nu is
ze hoofdredactrice van Opzij. „We groeien en
bloeien, dus zeg niet dat er geen plaats meer
is voor feminisme."
Het feminisme lijkt anders behoorlijk dood.
„We zitten niet in een bloeiperiode, maar dat
komt omdat we veel hebben bereikt. We hoe
ven niet meer de straat op voor het legalise
ren van abortus, om maar iets te noemen.
Maar het belangrijkst is dat vrouwen zich
k eindelijk echt gelijkwaardig voelen aan man-
Maar meisjes sparen weer voor hun uitzet
en jongens blijven tot hun dertigste lekker
thuis.
„Dat kan een probleem wordeh. Dat de man
nen van straks weer denken dat het zo hoort,
dat een vrouw alles voor ze doet. Over die
meisjes maak ik me niet zo'n zorgen. Die zijn
veel zelfbewuster geworden en hebben te
genwoordig vaker een betere opleiding dan
de jongens. Bij de universiteiten staan tegen
woordig meer meisjes ingeschreven dan jon
gens. Dat kan weer wèl een probleem wor
den: dat vrouwen te slim worden voor man
nen, zodat ze uit elkaar groeien. Daardoor
FOTO CPD CEES ZORN
wordt het gevaar groter dat relaties stuk gaan.
Als jongens niet verder emanciperen, zitten
we straks met nog zes keer zoveel scheidin
gen als nu."
Zelf heeft ze een leuke man. „Tüüürlijk."
Dat zeggen ze altijd tegen haar: 'Jij vindt dat
er zo weinig leuke mannen zijn, maar jij hebt
er toevallig wél een'. „Dan moet je niet verge
ten dat zo'n man ook op mij is gevallen. Ik
ben niet spiedend door het land getrokken
om die ene leuke man in mijn klauwen te
slaan."
Zijn er weinig leuke mannen?
„Het zijn er niet zo veel, maar ik moet zeggen
dat ik wat milder ben geworden. Ik heb voor
Opzij een heleboel vooraanstaande mannen
geïnterviewd voor de rubriek 'De feministi
sche meetlat'. Hoe vrouwvriendelijk zijn die
mannen? Of beter: hoe leuk? Op de redactie
zeiden ze allemaal: gètver, al die enge man
nen. Dat viel dus reuze mee. Zo'n Nordholt,
maar ook de vorige minister van economi
sche zaken Andriessen, die waren heel open
hartig, hadden geen enkel probleem om ook
een zwakke kant van zichzelf te laten zien.
Dat zijn mensen die het niet meer nodig heb
ben om een facade op te houden. Sorgdrager
heeft dat moment dus nog niet bereikt. En
zo'n werkgeversvoorzitter Rinnooy Kan vond
ik wel erg robotachtig. Wat die niet heeft ge
daan om te voorkomen dat we een alinea
zouden publiceren over zijn angst om dood
te gaan toen er een gezwel in z'n ruggemerg
was gevonden! Eén week dacht-ie dat het
kwaadaardig was, maar dat was 't niet. 'Wat
zullen mijn vrienden en kennissen daar wel
niet van denken?', zei hij. 'Nou', als die dat
niet normaal vinden, zou ik ze maar heel
gauw uit mijn kennissenkring schrappen',
heb ik gezegd."
Wat is dat eigenlijk, een leuke man?
„Barbara van Kooten, de vrouw van Kees van
Kooten, zegt: een leuke man is een man met
een hoog meisjesgehalte. Vind ik ook. Een
man met wie je over gewone dingen kunt
praten. Als je zegt: wat heb je een leuke trui
aan, dat-ie dan niet zegt: 'Hüh, wat...?! Oh,
die heeft mijn vrouw gekocht'. Een man die
niet belangrijk gaat zitten doen. Die types die
zeggen dat ze het altijd zo druk hebben, dat
ze nooit thuis zijn; nou zeg... nooit thuis...
Mannen van: ik heb ook al een BMW.
Een leuke man is een man bij wie je je niet
zes keer zo intellectueel moet presenteren als
je bent, en met wie je kunt lachen. Dat is zó
belangrijk, lachen... Hier om de hoek is een
boekwinkel en daar zit vaak een poes in de
vensterbank, vlak naast de deur. Wat 'ik nou
een leuke man vind, is een man die daar bin
nenkomt, die poes over z'n kop aait en zegt:
'Hallo poes'."
'Ik zou wel eens willen weten, waarom zijn de mensen zo
moe?', vroeg de blinde liedjeszanger Jules de Corte zich
zo'n veertig jaar geleden af. De vraag heeft sindsdien
niets aan belangrijkheid ingeboet. Integendeel. Moeheid
of vermoeidheid is een van de meest voorkomende en
chronische klachten van onze tijd geworden. Tussen de
30 en 50 procent van de werkende Nederlanders klaagt
erover 'vaak een gevoel van moeheid te hebben', 'in de
regel moe en niet uitgerust op te staan', of zich gauwer
moe te voelen dan men normaal acht, aldus de resulta
ten van een groot onderzoek. Waarom zijn veel mensen
zo moe? Komt dat, zoals de Corte in hetzelfde liedje op
pert, 'misschien door hun jachten en jagen?'
Er is, merkwaardig genoeg, heel
weinig systematisch nage
dacht en geschreven over het fe
nomeen moeheid of vermoeid
heid. Er is geen psychologie van
de moeheid en evenmin een so
ciologie. Er zijn wel, overigens
ook nog maar sinds kort, weten
schappers die zich bezig houden
metvermoeidheidsonderzoek.
Maar dat zijn vooral medici en
biologen, en hun belangstelling
is uitsluitend gericht op heel spe
cifieke verschijnselen, namelijk
de zogenaamde chronische ver
moeidheidssyndromen. Wat de
plaats en betekenis van moeheid
of vermoeidheid in het menselijk
leven is en of en waarom wij in
deze tijd met een vermoeid
heidsepidemie te maken hebben,
daar lijkt de wetenschap in het
algemeen weinig boodschap aan
te hebben.
Vermoeidheid als zodanig is
een natuurlijk verschijnsel,
even natuurlijk als de winter, de
nacht, de slaap en de dood dat
zijn. Arbeid en rust, energiek-zijn
(het woord energie komt uit het
Grieks en betekent daar letterlijk
'aan het werk zijn') en moe-zijn,
vormen de twee fasen van een
ritme dat we overal in de natuur
aantreffen. Ook ons lichaam, ie
der orgaan daarvan, iedere cel
daarin, is voortdurend onderhe
vig aan dat ritme van spanning
en ont spanning, expansie of
contractie. Het zijn de twee kan
ten van dezelfde kosmische golf
slag, maar het zijn ook strenge en
harde tweelinggodinnen. Ze ver
langen van ons dat we eerbied
voor ze hebben en dat we haar
dat gedeelte van onze dag offe
ren waarop ze recht hebben.
Een van de weinige onschuldi
ge genoegens van het menselijk
leven is, dat we de vermoeidheid
mogen verwelkomen als we ons
gereedschap neerleggen, onze
werkplek verlaten of volgeschre
ven bladen opzij schuiven. De
loomheid die ons dan overvalt en
ons, vaak op een plezierige ma
nier, kan doen ontspannen, cre-
eert tegelijk een gevoel van af
stand of distantie. Afstand kun
nen nemen van werk, kunnen
overgaan naar de fase van inacti
viteit of ont-spanning, betekent
dat we geen slaven zijn van,
maar baas óver ons leven en
werk. Het vermogen elke dag
weer ons werk, onze bezigheden
de rug toe te kunnen keren, onze
spanningen af te leggen, is een
van de sterkste bewijzen van
zelfbeheersing en van psychische
gezondheid.
Maar net zoals op tal van an
dere punten het geval is, geldt
ook hier dat van alle levensvor
men de mens de enige is die het
vaak niet kan nalaten met dat
vermogen te rotzooien. Terwijl
het jaar, de dag, de planten en de
dieren niet in staat zijn zich aan
de kringloop van de seizoenen,
van dag en nacht, van activiteit
en vermoeidheid te onttrekken,
is de mens de rebel die het ver
schil tussen dag en nacht, tussen
werk en rust probeert op te hef
fen en zijn lichamelijke en psy
chische vermoeidheidsgrenzen
steeds verder tracht op te schui-
We hebben inmiddels een in-
drulcwekkend, maar ook
angstaanjagend, complex van
technieken ontwikkeld om ver
moeidheid te overwinnen en in
actie te blijven. We drinken van
de vroege ochtend tot de late
avond meer koffie, thee en ande
re stimulerende dranken zoals
cola's, dan ooit eerder in de
menselijke geschiedenis het ge
val is geweest. We slikken als be
zetenen allerlei 'keep fit'-, ener
gie-opwekkende of -leverende
pillen. De schappen van super
markten worden steeds meer vol
geplempt met zogenaamde 'high
energy'-drinks. Wij, en vooral
onze kinderen, stouwen de ene
'geeft meer energie'-candy bar
na de andere weg. En als we ons
aan het einde van de reguliere
werkdag moe voelen, dan moe
ten we naar de aerobic- of fit
ness-klas om ons energie-niveau
zodanig op te krikken dat we er
voor de rest van de avond weer
flink tegen aan kunnen.
Een feestje begint tegenwoor
dig niet meer vóór 11 of 12 uur 's
avonds en eindigt, als het ten
minste iets voorstelt, niet vóór 5
uur in de ochtend. We pleuren
ons huis vol met apparaten die
tot in de vroege ochtenduren
prikkels leveren, zoals de televi
sie waarop de films steeds vaker
na middernacht worden gepro
grammeerd. We slapen steeds
vaker in op de muziek van de ia-
te night radio show' of onze CD-
speler. We worden steeds vroeger
wakker van het geluid van arrive
rende of vertrekkende vliegtui
gen. We zijn als cultuur en masse
met de verovering van de nacht
bezig. En het zal niet lang meer
duren voordat nachtrust hetzelf
de lot is beschoren als zon-
dagrust al lang heeft ondergaan.
Maar onze fanatieke poging
om zo lang mogelijk actief te
kunnen blijven (en tegen passivi
teit, rust, tegen moeheid te strij
den) bewerkt vooral het tegen
deel van wat we er mee beogen
te bereiken: het maakt geen ein
de aan onze moeheid maar
schept alleen maar gieuwe, heel
onnatuurlijke vormen van ver
moeidheid. In dat opzicht is het
veelbetekenend dat slaapproble
men een van de andere meest
voorkomende klachten van deze
tijd is. En dan vooral slaappro
blemen waarbij de klacht is: je
wel (heel) moe voelen, maar toch
niet kunnen slapen. Veelbete-
kend is ook dat veel mensen
nauwelijks meer in staat zijn om
nog onderscheid te maken tus
sen werk of activiteit en vrije tijd
of inactiviteit.
Een aantal van ons heeft daar
voor als verhaal dat hun werk
hen zozeer in beslag neemt dat
het nauwelijks nog tijd laat voor
iets anders. Het is vooral het ver
haal van de leidende klassen in
onze samenleving, politici en
topmanagers. Voor hen geldt als
norm, wat overigens Ln toene
mende mate de norm in onze
cultuur is: hoe meer tijd een
mens te kort komt, des te hoger
wordt zijn maatschappelijke be
tekenis aangeslagen. Het gevolg
is, zoals Hans Jurgen Bader ooit
schreef in een van de weinige ge
schriften over het verschijnsel
van de vermoeidheid, dat 'de po
litiek veelal wordt geleid door af
gejakkerde mannen (en in min
dere mate vrouwen), die zich
door hun artsen naar het parle
ment laten vergezellen, voortdu
rend te lijden hebben van hart
aanvallen, storingen in hun
bloedsomloop of perioden van
uitputting'.
Hoeveel belangrijke politieke
beslissingen, vraag ik me vaak af,
zullen niet genomen zijn in een
toestand van vermoeidheid of
uitputting en van hoeveel van die
beslissingen is de kwaliteit niet
bepaald door die toestand? Ba
der voegt daar nog een cynische
vraag aan toe, namelijk: „Wat
voor heil is sowieso te verwach
ten van leiders die niet de zelfbe
heersing hebben om zelf op een
gezonde manier met tijd om te
gaan?" Chronisch tijdtekort is
overigens niet alleen een ken
merk van mensen die een grote
verantwoordelijkheid dragen.
Het leven van de meeste men
sen, jong en oud, is tot aan de
rand gevuld met prikkels, met
onrust-stokers. Prikkels welis
waar die we vaak met anderen
consumeren - we kijken of luiste
ren gezamenlijk - maar die tege
lijkertijd zo opdringerig en heftig
zijn, dat echt contact of commu
nicatie met elkaar vaak onmoge
lijk is.
Iedereen die weieens in een dis
co of op een houseparty komt,
weet wat ik bedoel als ik zeg dat
alles daar erop gericht is om ge
woon praten, anderen echt te
ontmoeten, onmogelijk te ma
ken. Iedereen die 's avonds een
wandeling door de buurt maakt,
weet ook wal ik bedoel als ik zeg
dat de meeste huiskamers dan
lijken op duistere konijnenhok
ken waarin het enige lichtpuntje
de voederbak is waaruit de aan
wezige dieren zich los van elkaar
met beelden voeden en daarvoor
na afloop een rekening in uren
gepresenteerd krijgen. Het zijn
dezelfde wezens die een dag later
rustig tegen een vriend of vrien
din beweren dat ze nooit ergens
rustig tijd voor hebben of met
hun partner nooit eens rustig
kunnen praten over... En dat ze
daar af en toe doodmoe van wor
den. Rare wezens, die mensen.