Het gevecht van Theo van Seggelen ZATE R DAGS BIJVOEGSEL Eén groot feest leek het leven voor Theo van Seggelen. De jonge jurist had alles mee. Zijn uiterlijk, zijn baan in het betaalde voetbal, zijn salaris. Het leek allemaal niet op te kunnen. Tot een jaar geleden kanker bij hem werd geconstateerd. Nu is hij verwikkeld in een keihard gevecht tegen die ziekte. Het is knokken en afwachten: Proberen aan testerken en leren leven met de onzekerheid. sn zondagskind werd hij wel ge- i noemd en zo ging hij ook door het leven. Met Theo van Seggelen was mal niks mis. Een aantrekkelijke baan, ito salaris, een fraai huis, een mooie au- jrmerei ,t uiterJijk van een playboy en schitte- toekomstperspectieven. In nog geen p- bm' aar tijd had deze telg uit een gewoon arbeidersgezin zich ontpopt als hét leeld van de WCS, de beroepsgroep etaalde voetballers in Nederland. In dit dje, dat vooral door de buitenwacht geassocieerd met snelle jongens, )ur en het grote geld, voelde de oud- n jurist zich als een vis in het water, angrijke tijden braken aan, veel uitda- ook in Europees verband fagen m te wachten. Hij vloog van hot naar was, als voorzitter en spreekbuis, de rezen man om de WCS veilig over de pel van de eeuwwisseling te loodsen, m, het zag het er allemaal perfect uit deze 39-jarige duizendpoot, die in de van zijn leven verkeerde. Totdat hij nu, een jaar geleden, een bezoek bracht ;n Rotterdamse maagspecialist. En daar ter plekke en volkomen onverwacht, ele wereld in. 'Kanker', luidde de dia- De klap kwam als een donderslag bij re hemel. Voor die tijd was mr. Theo eggelen nog nooit ziek geweest. Uiter- niet. Dat paste immers toch helemaal ij het imago van een zondagskind. Schijn en jaar na de onheilstijding, hangt hij ichijnlijk ontspannen achterover in een driezitter op de eerste etage van zijn gerestaureerde pand in de Leidse bin- ad. Hij ziet er weer goed uit, heel patent lijk, en wie hem niet kent» zou zweren emand van doen te hebben die het zeer de wind gaat. Die precies beantwoordt et hier bovengeschetste profiel van een e fronten geslaagde jongen, ar dat is dus uiterlijke schijn. „Want hoe van binnen uitziet, zal pas blijken op i, als ik terug moet voor de eindcontro- heb goede hoop dat na de chemokuren straling de ziekte nu onder controle is. Ie artsen heb ik begrepen dat op 30 mei ïeetpunt wordt vastgesteld van waaruit de toekomst zullen controleren. Met het eerste jaar zal het er om spannen of ekte wegblijft. De statistieken in mijn ieke geval geven aan dat de overle- kansen na vijf jaar op vijftig procent lig- ^as na vijf jaar kun je met aan zekerheid ende waarschijnlijkheid zeggen dat je lig bent hersteld. Tot die tijd verkeer je voortdurende onzekerheid. Ik zal nee moeten leren leven. Dat de dood, ijze van spreken, steeds een pas achter anloopt." Waar hij, als vakbondsman, :ynisch aan toevoegt: „Aan mijn verre mst, of aan mijn pensioen, hoefik in elk niet meer te denken." nu toe is het stil gebleven rond zijn ion. Die, gewend als hij was om bij de in het middelpunt van de belangstel- staan, het afgelopen jaar bewust een de plaats maakte. „Ik heb alle verzoe- in de media naast me neergelegd. Ik |een zin om mijn persdonlijk leed voor ig van eenieder te belijden en die be- heb ik eigenlijk nog niet. Ik doe het ir, dan ben ik er voor eens en voor al- af." P een dramatisch verhaal zit hij niet te Zo steekt Theo van Seggelen nu 1 niet in elkaar, hoe moeilijk het ook hem is om te moeten omgaan met het ijpbare verschijnsel dat de levensbedrei- e ziekte kanker nu eenmaal is. „Maar Ie andere kant wil ik het toch wel kwijt, at ik vind dat er een hoop misverstanden ian rond kanker. Omdat die ziekte zo'n e het laatste taboe is in onze maat- >pij. En dan zeker in mijn wereld, want en ziek zijn verdragen elkaar niet goed. mensen associëren kanker onmiddellijk ie dood en daar wil men niets van weten it stopt men liever weg. Maar in veel ge- P is dat niet juist. En ik kan het intussen ill want ik heb hele bibliotheken verslon- 'er dit onderwerp. Ik wil er ook abso- illes van weten. Vanaf het moment dat Izelf totaal onverwachts mee werd ge monteerd." jt was dus op die bewuste 27ste mei toen 'i vervoegde bij een maagspecialist in e aan den IJssel. Hij was daar uit eigen ing naar toe gegaan omdat de huisarts zijn aanvankelijke vage klachten negeerde en afdeed als 'stress' die wat zwaar op de maag lag. „Maar toen ik op een gegeven moment steeds misselijk werd en moest overgeven en hij beweerde dat dat kwam omdat ik méér stress zou hebben, ben ik zelf gaan bellen. Ik had helemaal geen last van stress, ook al werkte ik als een paard en deed ik tien din gen tegelijk. Dat was ik gewoon gewend. Maar daarnaast kan ik ook uitstekend relati veren en de zaken heel goed van me afzetten. Ontspannen is me op het lijf geschreven. Zo kennen ze me wel in Leiden, dat zit gewoon in de familie." De boodschap die hij meekreeg uit Capelle was dat het goed mis was. Dat er onder meer sprake was van kwaadaardig weefsel in de maagstreek. De brief aan de doktoren in het Leidse Diaconessenhuis die hij onderweg maar vast open maakte bevestigde dat nog eens ten overvloede. „Maar echt tot me door dringen hoe serieus het was, deed het op dat moment nog niet. Ik bedoel, ik was nooit ziek geweest. Zoals ik al zei, ik had eigenlijk nog nooit tegenslag van enige betekenis onder vonden. Of het moet de dood van mijn moe der en een goede vriendin zijn geweest, maar zoiets maakt iedereen wel ergens in zijn le ven mee. Ik heb een fantastische jeugd ge had, het studeren ging spelenderwijs net als het voetballen bij UVS en Telstar. Ik leefde intensief, ik heb veel gezien en genoten, had een aantrekkelijke baan, geweldige familie, vrienden en vriendinnen. Ik voetbalde nog, ik liep marathons, ik had een puike conditie. Ja, dat van dat zondagskind, dat klopt eigenlijk wel. Daar ben ik achteraf dubbel blij om. Dat heb ik in elk geval gehad." Desondanks kwam de klap op dat moment dubbelhard aan. „Inderdaad, bij zoiets sta je nooit stil, dat overkomt jou toch niet, denk je dan. Maar het kan dus iedereen overkomen. Enfin, het begon te dagen toen ik direct in het ziekenhuis moest blijven. Maar pas toen ik via bemiddeling van mijn broer Evert in het AZL terecht was gekomen, besefte ik hoe ernstig de situatie was. Na vele onderzoeken ontdekfen de artsen dat ik een Non-Hodgkin lymfoom in de maagstreek had." In ons land wordt elk jaar bij ongeveer 50.000 mensen kanker vastgesteld. Er zijn meer dan honderd verschillende vormen. In veel gevallen zijn de genezingskansen de laatste jaren aanzienlijk gestegen. Bij onge veer duizend mensen gaat het jaarlijks om een Non-Hodgkin lymfoom. Door abnormale en ongeremde celdeling worden de lym feklieren, de zuiveringsstations van het li chaam, groter en functioneren niet goed meer. Het lichaam verliest een deel van zijn afweer tegen virussen en infecties. Deze vorm van kanker in het lymfestelsel komt vooral voor bij mensen die ouder zijn dan 50 jaar. Afhankelijk van wanneer het wordt ont dekt, kan de ziekte zich beperken tot één kliergebied of verschillende. Dit is onder meer bepalend voor de overlevingskansen. Genezing is veelal mogelijk via radio- en/of chemotherapie. Behandeling Omdat het lymfoom bij Van Seggelen abnor maal groot was ongeveer zo groot als een voetbal was haast geboden met de behan deling. En hoewel hij tijdens de drie praatses sies van telkens twee uur vooral rationeel en rustig vertelt, valt het hem zichtbaar zwaar om de langdurige en nare behandelingen met vooral cytostatica de chemothera pieweer in zijn herinnering naar boven te halen. Staccato somt hij op: „In juni overge ven, misselijk en vermoeid. In één klap al mijn hoofdhaar kwijt. Dat hield ik met pluk ken tegelijk zo in mijn handen. Daarna wat opgeknapt. Toen kwam de vermoeidheid, want je kan haast niet eten, ook nauwelijks nog slapen. Ik was inmiddels veertien kilo af gevallen. Zag er onherkenbaar uit. Had totaal geen fut meer. Kon met moeite nog een trap op. Het is natuurlijk gewoon vergif waarmee ze die kankercellen doden. Dat vreet op je in. Gaat vooral ten koste van je weerbaarheid." Desondanks bleef hij zowel letterlijk als fi guurlijk op de been. „Want gaan liggen, dat stond en staat voor mij gelijk aan opgeven. Ik heb me, in die periode in het ziekenhuis, elke ochtend gewoon aangekleed, net als anders. Voor de radiotherapie van december tot half januari, ben ik elke dag op eigen kracht naar het AZL gegaan. Die bestraling bracht weer andere problemen. Die tasten, naast de cel len, ook je organen aan. Conditioneel val je ver terug. Dat zint je nog het minst, te meer Theo van Seggelen: „Ik zal er mee moeten leren leven dat de dood, bij wijze van spreken, steeds een pas achter me aanloopt." De strijd tegen kanker van een Leids zondagskind omdat je als sportman altijd fit bent ge weest." Gedurende de behandelingen liet Van Segge len zich, bij wijze van spreken, van minuut tot minuut door de artsen de hoogte houden van het proces, zijn mogelijkheden en zijn kansen. „En dan mag je nog zo'n mondige patient zijn en met je twee benen midden in de maatschappij staan pas déar ben ik er achter gekomen dan er in zo'n ziekenhuis fantastische mensen werken. Ik bedoel, ik ben duizend keer langs het AZL gereden, zonder te beseffen wat zich in die gebouwen nu eigenlijk allemaal achter de schermen af speelt. Ik weet, nu ik er de weg waarlijk kan dromen, onderhand wel beter. Op alles wat je vraagt, krijg je een eerlijk antwoord; alles wat je niet wilt weten, moet je niet vragen, is het standpunt van de meeste artsen. Want voor dat laatste heb ik intussen ook begrip; er zijn natuurlijk zat mensen die helemaal niet wil len weten hoe ze er voor staan. Die dat weg stoppen. Maar hoe dan ook, de artsen zijn in elk geval zeer open en eerlijk, wat ik waar deer. Dat geldt evenzeer voor het verplegend personeel dat 24 uur per dag paraat is en voor je klaar staat." Klappen Maar openheid of niet en de steun van zijn familie, vrienden en vriendinnen ten spijt („Ik weet niet hoe ik het zonder hen had moeten doen"), de klappen kwamen toch wel degelijk hard aan. „Naast al het lichame lijk ongemak, grijpt het natuurlijk diep in op je psyche. Dat gaat in fasen. Eerst realiseer je je dat je ernstig ziek bent. Daar ga je je tegen verzetten. Je wil die slangen niet in je neus, je wilt niet aan die pomp, je wil ihaar één ding en dat is naar huis. Dan raak je verzwakt en volgt berusting. Ik ga dood, denk je, het is over met me. Alleen, dat laatste kun je niet bevatten. Je begrijpt niet waarom juist jou dat moet overkomen. Jij die altijd zo gezond was. Vervolgens slaat de angst toe. Je wilt niet dood, je bent nog jong, het kan helemaal niet. Daarna ga je, met behulp van de artsen, een plan de campagne maken, een overle vingsstrategie bedenken. Je begrijpt dat er kans is, dat je kunt overleven. Je gaat knok ken. Er is weer hoop. Of om in sporttermen te spreken: je gaat één tegen één tegen die cyto statica. Als een bokser die in de eerste ronde moet toeslaan. Omdat er wellicht anders geen tweede of derde ronde meer volgt." „Maar dan", vervolgt hij, „na die lange chemokuren van 24 weken krijg je een twee de psychische dreun. Dan moet je na die chemokuur ook nog worden bestraald. In mijn geval om de kans op herhaling te ver kleinen. Dat viel tegen. Alle narigheid komt terug. Je gaat wanhopen, telt de dagen af dat je er nog heen moet. De onzekerheid slaat toe. Ik kap ermee, denk je. Ik ga een jaartje voor het vaderland wegleven en maak er ver volgens een eind aan. Maar ja, dan kun je in Hawaii op het strand gaan zitten, maar daar mee verandert er nog niets. Je blijft ziek." „Ik heb er al in een vroeg stadium voor ge kozen om beter te worden. Om straks kan kerpatiënt af te zijn. Dat betekent dus niet: vooruitkijken naar de toekomst. Want die is grijs. Louter en alleen fit worden, dat is waar het om draait. Daar ben ik nu mee bezig. Om stukje bij beetje terug te winnen wat ik ben kwijt geraakt. Het is een heel tegenstrijdig ge voel. Moeilijk uit te leggen ook. Tijd heeft een hele andere betekenis voor me gekregen. Doodgaan ook. Daar had ik nooit eerder bij stilgestaan, alleen zoals gezegd dan bij de dood van mijn moeder en een vriendin. Maar nooit met betrekking tot mezelf. Natuurlijk is iedereen een mens van de dag. Elk mens wacht uiteindelijk hetzelfde lot. Alleen, bij mij zit het zo dichtbij. Je wordt er elke dag weer mee geconfronteerd. Je staat er mee op en gaat er mee naar bed." Opgeblazen De confrontatie was er vanzelfsprekend ook naar buiten toe. Ook daar werd hij dagelijks met zijn neus op de feiten gedrukt. „Ik heb me nooit verstopt, ook niet toen ik helemaal kaal en opgeblazen was en met een slang in mijn neus liep. Ik ging waar mogelijk elke dag de straat op. Een stukje wandelen of een ter rasje pakken. Ik heb ontzettend veel steun gehad van mijn familie en vrienden en via hen gehoord dat talloze kennissen steeds naar mijn toestand informeerden. Men leef de in Leiden mee. Maar ik heb ook pijnlijke dingen meegemaakt. Dat ik bijvoorbeeld bij Ajax - Milan op de eretribune kwam en nie mand me nog herkende. En die keer dat ik bij café L'Espérance binnenstapte. Aan de ande re kant belden veel internationals me op rond het WK, want in die tijd lag ik in het zie kenhuis. Maar wat ik al zei: sport en ziek zijn horen blijkbaar niet bij elkaar. Daarbij is mijn verhouding met de voetbalwereld vooral een zakelijke en dan zijn ze je echt zo vergeten, hoor. Die bal rolt zonder mij echt gewoon verder." Zoals de hele wereld gewoon doordraait, ook als het onverhoopt toch misgaat. „Soms is dat heel beklemmend. Want ik kan wel aar dig praten, maar uiteraard heb ik ook mijn zwakke momenten. Dan ben je bang dat het terugkomt, dat je weer helemaal opnieuw moet beginnen. Statistisch gezien is die kans voor mij in het eerste jaar 50 procent. Maar wat zegt dat als je toevallig altijd voor de ver keerde kassa kiest, want zo simpel werken statistieken. Die zeggen niets over jou per soonlijk. Het zou een enorme domper zijn. Ik zou niet kunnen zeggen hoe ik zou reageren. Maar er is nog een methode met beenmerg transplantatie en als het zou moeten, ga ik ook daar voor, want ik wil knokken en leven, dat heb ik me nu eenmaal voorgenomen. Wat ik echter wél wil is kunnen eten en drin ken als elk gezond mens. Ik ben niet het type om zonder maag in een rolstoel verder te moeten leven. Daar pas ik voor, dan kap ik er mee, dan maak ik er een eind aan. Gelukkig is dat tegenwoordig bespreekbaar. Daar denk ik veel over na, ja. Je moet wel." Genieten „Maar voorlopig geniet ik nu van elke dag die ik heb. Die mag van mij telkens 48 uur duren. Want in deze situatie ga je ongelooflijk veel meer waarde hechten aan het leven, je fami lie en vrienden, dan je ooit daarvoor hebt ge daan. Ik geloof niet in praatgroepen of dat Moerman met zijn dieet knapper is dan de artsen van het AZL. Ik geloof ook niet in een leven na de dood. Het enige houvast dat ik heb, is dit leven. Dat maakt het misschien ex tra moeilijk. Kijk, ik zie er nu weer toonbaar uit. Mijn haar is terug, ik heb een bruine kop, ik ben niet meer opgeblazen, ik kan weer ten nissen en een beetje werken, hoewel ik dat laatste moet opschorten tot na juli. Ik kan ook weer van eten genieten en mag zelfs af en toe een biertje. Alleen, dat zegt helaas dus nog niks. Want het zit van binnen. Het is niet zo dat de terugkomst van mijn ziekte blijkt uit uiterlijke verschijnselen. Dat je opeens paars of geel wordt. Mensen zeggen de laatste tijd dat ik er zo goed uitzie. Ofschoon goed bedoeld, kan ik er helaas niets mee. Het is nu gewoon een kwestie afwachten. Probe ren aan te sterken en te leren leven met de onzekerheid. Dat is alles. Wat dat betreft zit je gevangen in je eigen gedachten." 991 ZATERDAG 20 MEI 1995

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1995 | | pagina 33