Nog steeds niet bevrijd 7 196 APRIL ■.T.TrttfdiltMil.iyjMimnnlrtM J ijn familienaam zegt alles over zijn J identiteit. Zijn officiële voornaam Jozua niet minder. Niettemin loopt Joop Cohen Rodrigues („Een volbloed jood, kan niet missen") naar eigen zeggen sinds jaar en dag met.een masker op. Zelfs zijn drie jaar geleden overleden echtgenote Emmy heeft hem nooit helemaal leren door gronden. „We waren al jaren getrouwd toen ze zei: 'Je bent en blijft voor mij een vraagte ken'." Intimi kennen hem als een levenlustige ke rel. Maar ondertussen. In z'n binnenste gist nog dagelijks het oorlogstrauma dat hem nooit heeft willen verlaten. „Lichamelijk ben ik nooit mishandeld, geestelijk wel. Het is een hele opgave om jood te zijn. Achteraf is me wel eens gezegd: 'Jij had niet bang hoeven te wezen, jij was gemengd gehuwd'. Deson danks zijn er genoeg joodse mannen en vrouwen afgevoerd, die met een christen wa ren getrouwd. De bevrijding breekt voor mij pas aan op het moment dat ik voorgoed mijn ogen sluit." Van de 67 familieleden haalden er maar vijf het einde vart de oorlog. Zijn moeder, va der en zus kwamen om in het concentratie kamp Sobibor; zijn broer overleed tijdens een operatie aan de gevolgen van een inwendige bloeding. „Toen Nederland bevrijd was, vond ik het fijn dat al die mensen zo konden jui chen. Maar voor mij hoefde al die uitbundig heid niet. Mijn vrouw die tot een verzets groep had behoord, kreeg dezelfde kilte over zich. We maakten de bevrijdingsfeesten mee, maar we waren er niet bij. Ons paste het niet te gillen en te juichen, wij hadden immers bijna alles en iedereen verloren." Nooit heeft Joop Cohen over zijn oorlogs jaren willen praten. Sterker nog: hij mocht het niet eens. Zijn vrouw Emmy verbood het hem uitdrukkelijk: „Wat wij tussen 1940 en 1945 hebben beleefd, is van ons. Dat zei ze altijd. Een schat van een vrouw, die me steeds prima heeft opgevangen. Alleen, ze hield er twee standpunten op na. Haar ene stokpaardje luidde: 'Niet iemand negeren of negeren omdat-ie rood of zwart is'. Haar an dere: 'Niet praten over hetgeen er gebeurd is'. Had ze nog geleefd, waarschijnlijk had ik - nu ik er tóch over spreek - een geestelijk pak slaag van haar gekregen." Joop Cohen vindt dat er iets moet worden rechtgezet, althans dat een bepaalde geschie denis dringend enige aanvulling behoeft. Hij laat een naam vallen, die van Jan Overzet. Komt veelvuldig ter sprake in het boek 'Ver zetsstrijd in Haarlem'. En er is nu ook een film in roulatie gebracht, waarin diens ver diensten worden belicht. Cohen zegt de eer ste te zijn om te beamen dat Overzet als poli Een halve eeuw bevrijd, maar nog altijd dat beklemmende gevoel hebben op de vlucht te zijn. Haarlemmer joop Cohen Rodrigues weet wat het is, maar zweeg er tot dusver over. 'Ik kon er met niemand over praten'. In de oorlog is hem lichamelijk niets overkomen, geestelijk alles. Op 86-jarige leeftijd wil hij alsnog zijn verhaal kwijt. Ter rechtvaardiging van de geschiedenis en ter bevrijding van zichzelf. „Het is een hele opgave om jood te zijn." tieman goed werk heeft geleverd. Maar dat hij ongenoemd is gebleven, ja, dat heeft hem wel gestoken. „Na de oorlog heb ik met hem gewerkt in de POD, de Politieke Opsporings Dienst. Mr. Sikkel, toentertijd procureur-generaal van het Militaire Gezag, en kapitein Fabius gaven sergeant Cohen van de Gezagstroepen en po litieman Jan Overzet mandaat gedetineerden in gevangenkampen te verhoren. Jan en ik deden veel samen. Gevangenen vanuit Bak- kum naar het interneringskamp Koudenhorn vervoeren. NSB'ers, of weerwolven zoals ze ook werden genoemd, naar het kamp Crailo overbrengen. Maar in dat boek en in die film zijn er niet eens een paar regeltjes aan mij besteed. Daar kreeg ik weer even het gevoel bij van: 'Het is toch maar die jood." Joop Cohen is nu 86 jaar, maar wat heet oud? Hij heeft ze nog allemaal op een rijtje. „Data, gebeurtenissen, ik heb ze nog zo pa raat. Het overkomt me geregeld dat ik mezelf de vraag stel: 'Verroest Cohen, heb jij dat al lemaal meegemaakt?'. En dan antwoord ik: 'Ja, Cohen'. Het lijkt soms alsof er een film aan me voorbij trekt. Heel onwezenlijk van inhoud, maar wel waar gebeurd." Werken, altijd maar werken. Om de narig heid van toen te verdringen. En om zichzelf te bewijzen. Meteen na de capitulatie van de Duitsers meldde Cohen zich aan als oorlogs vrijwilliger. Eerst diende hij het Militaire Ge zag, als sergeant van de Gezagstroepen. Na derhand belandde hij bij de Luchtstrijdkrach ten. Heeft hij onder meer het platgebombar deerde vliegveld Leeuwarden mee helpen op bouwen. Kreeg Cohen, hij meldt het met in gehouden trots, nog een oorkonde voor van 'Bemhard'. In 1947 op uitdrukkelijk verzoek van zijn vrouw teruggekeerd in de burgermaatschap pij („Mijn dochter kende mij niet eens meer") wilde Cohen hogerop. Eerst bij de fir ma Enschedé, waar hij het bracht tot chef voorbereiding. Bij zijn nieuwe baas Henkes Grafische Bedrijven werkte hij zich op tot chef personeelszaken. Op z'n zestigste stapte Cohen nog over naar de nagenoeg ten dode opgeschreven drukkerij Diko in Amsterdam, om daar nieuw leven in te blazen. En zo was Cohen maar bezig, dikwijls tot diep in de nacht. „Om de oorlog kwijt te raken. Alleen in bed viel nooit aan de periode 1940-1945 te ontko men. Niet voor niets sliepen mijn vrouw en ik apart. In mijn slaap had ik de neiging iemand inelkaar te tremmen, om het maar eens po pulair te zeggen. Lag dus in bed altijd met mijn armen te maaien. En nog steeds heb ik 's nachts last van de narigheid van toen. Ik heb me in het verzorgingsbedrijf waar ik nu woon, bewust laten bombarderen tot voorzit ter van de bewonerscommissie. Zou ik die functie niet hebben aanvaard, dan was ik al lang weggeweest. Ik móet wat omhanden hebben, ik móet bezig zijn, al kun je natuur lijk niet het hele etmaal met activiteiten vul len. Ik ben inmiddels al wel tot het inzicht gekomen dat vluchten niet meer kan, omdat er toch niet aan te ontsnappen valt. De wond zal blijven zweren tot de dood erop volgt." De oorlog begon voor Cohen op Terschel ling, waar hij in de meidagen van 1940 als hoofdverpleger in een militair noodhospitaal oorlogsgewonden verzorgde. In meerderheid uit de lucht geschoten Duitse vliegeniers. Op eens was daar dat telefoontje. Of men er in het noodhospitaal wel rekening mee wilde houden dat volgens de Neurenbergse wetten een jodenverpleger geen gewonde Duitsers mocht helpen. „Degene die belde wist toen niet dat-ie de jood zelf aan de lijn had." Ach, er staat Joop Cohen nog zo veel bij. Bijvoorbeeld dat een groepje NSB-vrouwen bij het spoorwegviaduct van Bloemendaal een kringetje rond hem („Hé, daar heb je de jood Cohen") vormde om hem vervolgens in z'n gezicht te spuwen. Nooit vergat hij ook die nachtelijke zwerftocht met zijn dochter tje, nadat hij had vernomen dat de Griine Po lizei bij hem voor de deur had gestaan. Vóór alles wilde Cohen z'n kind in veiligheid bren gen. Hij klopte aan bij ene Willem die altijd had beweerd in geval van nood 'zijn man' te zullen zijn. Maar Willem gaf, bang geworden, niet thuis. Een toevallige voorbijganger nam hen wel op. „De volgende morgen is mijn vrouw naar Amsterdam gegaan, naar de Euterpestraat, waar de Sicherheitsdienst zat. Zei die Korn- mandant. 'Duitsers zijn niet zó wild dat ze kinderen van hun moeders afhalen. Ik zal je een Ausweisgeven voor je Mischling" Zijn vader was begin 1942 als eerste aan de beurt om gedeporteerd te worden. Zijn zusje, nog geen dag getrouwd met een christen, werd op 1 april van datzelfde jaar wegge haald door de Gestapo. „Uitgerekend die dag maakten de Duitsers bekend dat joodse meisjes geen gemengde huwelijken meer mochten aangaan." Nóg ziet hij zijn moeder zitten in het gym nastieklokaal in de Smedestraat, omgeven door politie, wachtend op de dood. „Een vrouw van 58 jaar, die nog de moed en de be zieling opbracht om kinderen te troosten die ook op transport werden gesteld. Wij joden hangen aan ouders, wij hangen aan familie. Toen ik dat allemaal voor m'n neus zag ge beuren, brak er iets in mij." Eigenlijk sinds die gedenkwaardige dag in 1942 dat hij zich met zijn broer moest melden voor registratie bij de Joodsche Raad, is hij op de vlucht. Eerst voor de Duitsers, la ter voor de pijnlijke nasleep van de oorlog. Opeens galmde die schrille kreet door het gebouw van de Joodsche Raad aan de Am sterdamse Nieuwe Achtergracht. „Jongens weg, de Grüne Polizei komt eraan'. Joop en zijn broer gingen op de loop voor de jodenja gers, ontkwamen via de achterdeur. In een openbaar urinoir ontdeden de jongens van Cohen zich van de vermaledijde jodenster. Joop vond een schuilplaats bij een alleen staande dame, die nog wel een zolderkamer tje voor hem vrij had. Hij bleef daar een jaar, tot haar opgeschoten kleinzoon wel erg veel belangstelling voor hem aan de dag begon te leggen. Dat werd Joop te link, verraders sla pen immers zelden. Hij vluchtte naar z'n schoonvader in Haarlem-Noord, maar ook daar vond Cohen het toch niet. Van maart 1943 tot de bevrijding heeft hij zich schuil ge houden op het adres Vondelweg 6. Bij zijn vrouw, ,die tot Cohens verbazing nog meer mensen in huis had. Dat zij contact had met een verzetsgroep, daarvan had Cohen op dat moment niet de geringste notie. „Ze heeft van Beatrix het Verzetsherdenkingskruis ge kregen, dat is mee de oven ingegaan toen ze werd gecremeerd." Je moet maar durven vluchtelingen in huis te halen als beneden SS-manschappen zijn ingekwartierd. Je moet als onderduiker het lef maar hebben bovenop de lip van de Her mann Göring-brigade te gaan zitten. „Wij woonden op nummer 6, zij zaten op 4. Een jood zal toch niet zo brutaal wezen om boven de SS te gaan zitten? Maar wel dus." De Duitsers zijn een keer aan de deur ge weest, toen ze een razzia hielden. Zijn vrouw loog dat haar man al naar Polen was afge voerd. „In werkelijkheid had ik me opgeslo ten in een kast." Hoe bizar de situatie was, wordt duidelijk als Cohen vertelt dat de onderduikers vanachter de goeddeels gesloten gordijnen steels naar de aflossing van de SS-wachten keken. En hoe ze op vogeltjes schoten, 's Avonds sloop Cohen via het balkon achterom om bij de buren van nummer 8 te gaan kla verjassen. „Later hoorde ik dat dit stel ettelij ke keren geprobeerd heeft mij te verlinken. Het is mijn geluk geweest dat er op hun boodschap nooit is gereageerd. Dat mensen tijdens het kaarten zich zaten af te vragen hoe ze me het beste konden ophangen, die gedachte heb ik nooit kunnen verwerken." Nooit buiten geweest, in die ruim twee jaar. Hoewel, een keer vond hij dal zijn vrouw wel erg lang wegbleef. Was hout halen in IJmuiden. De ongeruste Cohen hees zich in een namaak WA-uniform dat hij had lig gen en stapte op z'n fiets. Even later naderde hij de hoek van de Jan Gijzenkade en de Rijksstraatweg. „Toen ik daar kwam aanrij den bleek er een terechtstelling aan de gang. Ik zag de eerste mensen neervallen: er wer den er tien gefusilleerd. Daarom ga ik ook naar die plek toe, op 4 mei. De bevrijding is al die jaren aan mij voorbij gegaan. De do denherdenking. daar heb ik wél altijd bij stil gestaan." Haat zegt Joop Cohen niet te voelen. Angst wel, die is gebleven. „Wij joden zeggen: wat kan aan azijn nog zuur worden? Anders gezegd: kan het nog erger? Ik weet wel: we le ven in een democratie. De denkwijze van die ander moet getolereerd worden. Maar soms komt die denkwijze verkeerd uit en dan moet er iets worden gedaan tegen die anti-semiti- sche uitingen en tegen dat denigreren van bepaalde groepen mensen. Er wórdt niets te gen gedaan. Dan zeg ik: we hebben niks ge leerd, we zijn nog even slap, nog net zo be sluiteloos en nog even bang als vóór 1940. En dat benauwt me, als ik denk aan mijn klein zoons, een tweeling van 25 jaar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1995 | | pagina 31