Guerrilla in de bergen
E
Een onbarmhartig vonnis
ZATERDAG 8 APRIL 1995
üikse militairen kammen het gebergte van Noord-Irak systematisch uit op zoek naar de PKK.
Koerdische afscheidingsbeweging voelt zich sterk in Noord-Irak
1 en verlaten dorp, niet zover van
I i een militair kamp, getuigt van de
aanwezigheid van de PKK. Veel
mensen zijn weggetrokken, uit angst dat ze
het middelpunt van een schietpartij worden.
Bij gebrek aan een metaaldetector is de angst
voor landmijnen overwinnen de enige ma
nier om over de helling voorbij het dorp te
komen. God zegene de greep, misschien lig
gen er wel geen mijnen.
Uit een kloof in de berg klatert een beekje.
Na een paar honderd meter klauteren over
de rotsen staat langs het water de stomp van
een pas omgezaagde boom. Weer een eind
verder staan voetafdrukken in de modder. Ze
moeten vers zijn, want in deze regen spoelen
sporen snel weg. Dat geeft moed om door te
gaan, maar tegelijkertijd het gevoel dat ie
mand deze vreemdeling gadeslaat. Dan in
eens staan er twee jongens in kleren die dui
delijk in geen maanden gewassen zijn. Ze
zijn jong, misschien 15? Niet schieten! Willen
ze praten? Nee, maar volg ons.
Eerst halen ze uit een ondergrondse schuil
plaats een zak meel. Er moet brood gebakken
worden voor de mannen. De tocht gaat ver
der, we beklimmen watervallen, nog mee
rotsen, tot diep in de bergen ineens mee
mannen, met machinegeweren, opdoemen
Stukken plastic, over takken gespannen, vor
men drie tenten, waarin zelfs een kacheltje
staat. Binnen beneemt de scherpe rook je de
adem, maar het is in ieder geval droog en
warm.
De leider van de groep is een rustige man
met grijsblauwe ogen. „Het leger kan ons
hier nooit overwinnen",' zegt hij. „In deze
bergen zijn wij de baas." Dat klopt slechts ge
deeltelijk. Voor soldaten zou het inderdaad
levensgevaarlijk zijn om zich in deze kloof te
begeven, maar een helikopter zou onmidde-
lijk de rookpluim van de kachel zien. Eerst
wordt dan de locatie gebombardeerd en pas
dan komen de commandotropeen om het
karwei af te maken.
Het leger heeft deze plek nog niet gevon
den, maar dat is een kwestie van tijd. Iedere
berg, ieder spelonk wordt uitgekamd. „Daar
maak ik me niet druk om", zegt de leider, die
de code-naam Broesk gebruikt. „Als je hier
morgen terugkomt, vind je geen spoor van
ons. We zijn een guerrilla-leger, voortdurend
in beweging. Nu eens in kleine groepen, dan
weer in grote groepen, al naar gelang de situ
atie dat vereist."
Arm gehouden
Het moreel van de mannen is hoog, ondanks
de harde omstandigheden. Slapen in slechts
één deken onder zich om de optrekkende
kou en de keien te verzacfiten, een minimum
aan voedsel en nooit rustig op één plek blij
ven. Maar het moet ze een kick geven dat
35.000 soldaten naar hen op zoek zijn. „De
meesten van ons zijn niet eens hier. In Tur
kije zelf hebben we 10.000 guerrilla's."
Broesk verlangt best terug naar zijn huis, zijn
dorp, na zes jaar in de bergen. „Maar ik ga
niet terug voordat we ons doel bereikt heb
ben." Voor hem is dat een 'politieke oplos
sing'. „Wat die precies is, maakt me niet uit,
maar we moeten met Turkije om de tafel
gaan zitten om te praten. Het Turkse regime,
niet de mensen, heeft ons altijd arm gehou
den, ons als slaaf behandeld. Dat regime, met
zijn verouderde ideologie, heeft ons gedwon
gen de bergen in te gaan."
Hij vindt de PKK anders dan de Iraaks-
Het is een grauwe dag. Het regent pijpestelen en
de wolken versluieren de toppen van de bergen.
Het is een dag dat helikopters niet kunnen
vliegen. Dit weer is daarom ideaal vooreen
speurtocht naar de PKK, de gewelddadige Turks-
Koerdische afscheidingsbeweging, waartegen
Turkije een militaire operatie in Noord-Irak
gelanceerd heeft. Het leger beweert hen zo goed
als verslagen te hebben. De PKK zelf denkt daar
uiteraard anders over.
Koerdische partizanen die jarenlang tegen
het regime van Saddam Hussein gevochten
hebben. Want zij vochten om steden en dor
pen, maar de PKK vecht voor de mensen.
„Wij staan aan de kant van alle onderdrukte
volkeren." Hij gelooft dat alle Koerden zowel
in Turkije als Irak de PKK steunen. Wie dat
niet doet, is een verrader. Maar dan lopen er
heel wat verraders rond in Noord-Irak.
De Koerden zijn conservatief van aard en
moeten niet zo veel hebben van de marxisti
sche boodschap van de PKK. „We willen dat
de PKK terug gaat naar Turkije. Het is afschu
welijk voor ons dat twee vreemde partijen
hun oorlog in ons land uitvechten", zegt
Fawzi Ramadan. Hij is de hoofdmeester van
de middelbare school in het plaatsje Darkar,
waar het Turkse leger zich ingekwartierd
heeft „De Turken behandelen ons niet
slecht, maar er zijn toch incidenten dat men
sen geslagen zijn, of hun goud afgepakt is."
Voordat 's nachts om drie uur de tanks
binnenrolden, waren de PKK-leden al wegge
vlucht uit Darkar. En dat waren er volgens
Ramadan heel wat. Hij vond het maar beter
om zijn school en de twee lagere schooltjes te
sluiten, met zoveel soldaten in de omgeving.
Bovendien heeft het leger zijn kamp opgesla
gen in de tuin van een van de scholen. Maar
de bevolking heeft de koe bij de horens gevat.
De meester is namens het stadje naar de
Turkse commandant gestapt. „We zitten al
een jaar in het donker, er is geen elektriciteit
We hebben geen water omdat het pompsta
tion kapot is. En er zijn geen banken in de
scholen. Kunt u daar niks aan doen?"
De commandant, die de code-naam Hizir
Pasha draagt, zit in het zonnetje in de tuin
van de school en nipt aan een kopje Turkse
koffie. Van binnen klinkt geklop en gehamer.
De soldaten zijn al hard aan het werk om het
gebouw op te knappen. Hizir Pasha, verant
woordelijk voor een deel van de westelijke
operatie rond Zakho, vertelt dat hij ook
schriften laat overkomen. Darkar ligt aan het
smalste deel van de Sindi-valiei, een soort
trechter die uitmondt in Turkije. Ieder jaar
lanceert de PKK van hieruit het 'lente-offen
sief. Dit punt is dus van strategische belang.
„Het staat onder onze controle", zegt Hizir
Pasha. „Over een paar dagen zijn we hier weg
en trekken verder de bergen in."
Zijn eenheid heeft in die bergen een enor
me hoeveelheid wapens gevonden. Raketten,
mortieren en geweren van Russische makelij.
En de soldaten hebben zo'n 250 landmijnen
uitgegraven van Russische, Duitse, Italiaanse
en Amerikaanse makelij. De bevolking zal blij
zijn als het leger weggaat, want hun aanwe
zigheid brengt slechte herinneringen aan de
tijd van Saddam Hussein naar boven. Darkar
is een collective village, een concentratiestad-
of dorp, waar mensen gedwongen werden te
wonen nadat het Iraakse leger hun huizen in
de bergen verwoest had omdat de Koerdi
sche strijders daar terecht konden voor voed
sel. Westerse hulporganisaties zijn bezig die
dorpen of gehuchten weer op te bouwen, zo
dat de mensen terug kunnen naar hun ak
kers.
Beshile is zo'n gehuchtje, 25 huizen groot,
vlak aan de Turkse grens. De bewoners zijn
een jaar geleden in him nieuwe huizen ge
trokken, maar nu weer in paniek weggevlucht
toen een Turks vlieguig een bom liet vallen
vlak naast de nederzetting. Daarna kwamen
ook soldaten die de mannen van Beshile in
het schooltje opsloten en huis voor huis
doorzochten.
„De bom heeft onze appel- en walnoten-
bomen in tweeën gespleten", klaagt Hawza.
Ze is moeder van acht kinderen, maar weet
niet hoe oud ze is. „De soldaten hebben al
mijn meel en linzen en zelfs mijn schoenen
meegenomen." Mehdi had zijn machinege
weer verstopt, maar de soldaten hebben alle
wapens meegenomen die ze konden vinden.
„Wat is een man nou zonder geweer", zegt
hij somber. Shirien laat een stapel verbrande
kleren zien. „Ik heb alleen nog deze jurk die
ik aan heb." Ook haar huis is in brand gesto
ken. De boodschap is duidelijk: als de PKK
hier aan voedsel, kleren en opderdak kan ko
men, zorgt het Turkse leger wel dat dat er
niet meer is.
Hopeloos verdeeld
De mensen wenden zich met hun klachten
tot het bureau dat het Turkse ministerie van
buitenlandse zaken in Zakho geopend heeft
Maar ze hebben er weinig vertrouwen in dat
er naar wordt geluisterd. Him eigen autoritei
ten laten het geheel afweten. De Koerdische
regering, die met hulp van het Westen na de
Golfoorlog in Noord-Irak geïnstalleerd werd,
komt al maanden niet meer bijeen, sinds de
twee grootste partijen van Djelal Talabani en
Mesut Barzani met elkaar vechten.
In de hoofdstad Erbil, een dagreis van Zak
ho, schudt de premier van de 'regering' zijn
hoofd. Nee, ook de Turkse invasie heeft de
twee partijen niet kunnen verenigen. Erbil
was nog maar een week geleden het toneel
van hevige gevechten, waarbij zo'n 150 do
den vielen. Wat de Turken doen, is daarbij
vergeleken kinderspel. Premier Khosrad, een
zwaar besnorde, stevige man die zijn sporen
verdiend heeft tijdens de strijd tegen het
Iraakse leger, kan, al zou hij willen, niet naar
het gebied toe waar de Turkse militaire ope
ratie plaatsvindt. Want hij behoort tot Tala
bani's partij en het gebied staat onder con
trole van Barzani.
Ja, knikt ook Kerim Sindjari, een naaste
medewerker van Barzani in het hoofdkwar
tier in Selahaddin, een arendsnest op 20 kilo
meter van Erbil. „We zijn hopeloos verdeeld.
Door onze onderlinge gevechten zijn al onze
peshmerges (strijders) in de buurt van Erbil.
Daarom kon de PKK sterk worden in het
grensgebied met Turkije." Sindjari was zelf
betrokken bij onderhandelingen met de PKK,
die herhaaldelijk beloofde Noord-Irak niet als
uitvalsbasis te gebruiken. Maar zelf vechten
tegen de PKK, dat doet Barzani niet meer.
„Die fout hebben we in '92 gemaakt, toen we
het Turkse leger hielpen", zegt Sindjari.
„Maar het zijn, net als wij, Koerden."
"Noodgedwongen kijkt iedereen toe hoe het
Turkse leger de klus klaart. „Als het leger lang
blijft, heeft dat ernstige gevolgen voor ons ge
zag", aldus Sindjari, refererend aan de verlda-
ring van de Turkse president Demirel dat het
leger wellicht een jaar in Noord-Irak blijft.
„Want dan gaan de mensen begrijpen dat wij
niets te vertellen hebben." Maar dat is waar
schijnlijk ook het echte doel van deze opera
tie. Turkije heeft het Koerdische zelfbestuur
immer met argusogen bekeken. Als het zijn
zin kreeg, kwam Saddam nog vandaag terug.
Op de open vlakte heeft het Turkse leger de zaak redelijk onder controle.
Denkwijzer
In de vroege zomer van 1981 wist Renée Speijer dat haar
man, Nico Speijer, oud-hoogleraar psychiatrie aan de
Universiteit van Leiden en pionier op het terrein van de
preventie van zelfdoding, spoedig zou sterven. Zijn nade
rend einde vervulde haar met diep verdriet en met ge
voelens van anticipatoire rouw, zoals dat door psycholo
gen wel "genoemd wordt. In deze periode kristalliseerde
zich bij haar het besluit uit, dat zij haar man niet wilde
overleven. Ze wilde sterven zoals ze het grootste deel van
haar ruim zeventig jaren had geleefd: samen met hem.
En zo gebeurde. In het najaar van 1981 beëindigden zij
samen hun leven. Velen reageerden in die dagen met be
grip en respect. Maar er waren er ook, die er absoluut
geen begrip voor op konden brengen en zich zelfs kwaad
maakten over wat ze omschreven als 'Het rare feit dat
een vrouw haar leven zo afhankelijk maakt van dat van
haar man'.
Sinds de uitspraak van het me
disch tuchtcollege in de zaak-
Chabot, de psychiater die in het
najaar van 1991 een 50-jarige ge
scheiden vrouw, maatschappelijk
werkster, de middelen verstrekte
waarmee ze een einde aan haar
leven maakte, heb ik weer regel
matig aan Renée Speijer gedacht.
De vrouw die door Chabot werd
geholpen, wilde immers ook niet
meer verder leven toen de voor
haar belangrijkste personen,
haar twee zonen, overleden wa
ren: de ene zoon vijfjaar tevoren
als gevolg van zelfdoding, de an
dere vijf maanden tevoren als ge
volg van longkanker. Beiden wa
ren twintig jaar oud toen ze stier
ven.
Ook nu reageerden velen met
begrip en respect voor de beslis
sing van de vrouw en de hulp die
de psychiater haar daarbij bood.
En ook nu zijn er mensen, die
voor beiden absoluut geen be
grip op kunnen brengen, en zich
uiterst kwaad maken. Die
kwaadheid richt zich eerst en
vooral naar buiten toe. Althans,
op de psychiater die zelfs eutha-
nasiasme (een samentrekking
van euthanasie en enthousias
me) wordt aangewreven en die
als bewijs van die kwaadheid van
zijn eigen beroepsgroep, middels
een uitspraak van het medisch
tuchtcollege, een publieke beris
ping heeft gekregen.
Ik ben het met die berisping
niet eens. Niet omdat de psy
chiater helemaal onberispelijk
heeft gehandeld, want dat heeft
hij niet. Zo had hij kunnen weten
dat Nico Speijer ai in 1980 in het
boek Hulp bij Zelfdoding (een
studie van problemen rondom
hulpverlening bij de zelfgewilde
dood) heel nadrukkelijk stelde
dat een hulpverlener bij een
vraag om hulp bij zelfdoding
moet hebben doen vaststellen
(door een andere deskundige)
dat er bij de hulpvrager sprake is
van ondraaglijk lijden zonder re
delijk uitzicht op verbetering.
Anders gezegd: Chabot had zijn
patiënte moeten uitleggen en
van haar moeten verlangen dat
ze zich door een collega-deskun
dige liet onderzoeken alvorens
hij een beslissing kon nemen
met betrekking tot haar verzoek.
Overigens heeft Chabot dit in
een open brief aan zijn critici,
gepubliceerd in Trouw van 1
april jl, ook met zoveel woorden
toegegeven.
Nee, ik ben het niet met de beris
ping eens vanwege bepaalde ar
gumenten die de tuchtcommis-
sie voor haar vonnis aanvoert en
vanwege de mens- en levensvisie
die daarvan de achtergrond
vormt. In de tekst van het vonnis
staat bijvoorbeeld het volgende:
„Indien patiënte al gedreigd zou
hebben zichzelf in geval van ont
houden van de gevraagde mid
delen te doden, wat niet is geble
ken, dan had de verweerder de
psychiater) haar zonodig ge
dwongen moeten opnemen." Ik
heb me afgevraagd wat dit argu
ment, aangenomen dat het een
beschrijving is van goed medisch
handelen in dergelijke situaties,
in geval van Renée Speijer bete
kend zou kunnen hebben.
Laten we eens aannemen dat
haar man niet zelf medicus
was geweest en ze daarom niet
over de gewenste middelen kon
beschikken. Laten we ook eens
aannemen dat ze in de periode
kort voor de dood van haar man
naar een psychiater was gegaan
en om hiüp bij zelfdoding zou
hebben verzocht Laten we ver
der eens aannemen dat die psy
chiater vele uren met haar ge
sproken zou hebben, vastgesteld
zou hebben dat ze depressief
was, haar behandeling daarvoor
had aangeboden, maar dat ze die
geweigerd zou hebben en in haar
verzoek om hulp bij zelfdoding
volhard zou hebben. Laten we
ten slotte eens aannemen dat de
psychiater nu weigert om haar
die hulp te verstrekken en zij
hem daarop meldt dat ze dan
zelf wel een manier zal zoeken
om samen met haar man te ster
ven, vervolgens de psychiater be
dankt voor zijn tijd, en vertrekt.
Volgens de redenering van het
medisch tuchtcollege moet de
psychiater, als hij tenminste een
goed medicus is, Renée Speijer
nu als de bliksem gedwongen la
ten opnemen. Doet hij dat inder
daad, dan zou de volgende situa
tie kunnen ontstaan: terwijl Nico
Speijer sterft, verblijft zijn vrouw
tezelfdertijd op een gesloten af
deling omdat verhinderd moet
worden dat zij zich bij hem
voegt.
Daarmee wordt één aspect van
het mensbeeld achter de uit
spraak van het tuchtcollege ook
duidelijk: een mens moet zich
niet zodanig aan anderen hech
ten dat het onherroepelijke ver
lies van die anderen de betekenis
aan het bestaan ontneemt en de
wens tot levensbeëindiging doet
ontstaan. En ook: een mens die
zich wèl zodanig aan anderen
heeft gehecht, is psychisch ge
stoord en de succesvolle behan
deling, al dan niet gedwongen,
van die stoornis bestaat uit het
doen afnemen van die gehecht
heid en daarmee het verdwijnen
van de zelfdodingswens. We
kunnen in plaats van 'gehecht
heid aan andere mensen' hier
natuurlijk ook invullen 'gehecht
heid aan waarden of mogelijkhe
den', zoals werk, gezondheid, ge
loof en vrijheid.
Daarmee wordt nog een ander
aspect van het mensbeeld
achter de uitspraak duidelijk: een
mens moet wat hij verloren
heeft, een dierbare, zijn gezond
heid, zijn vrijheid, altijd minder
belangrijk (leren) vinden dan wat
hij nog over heeft. We stoten hier
in feite op de kern van de eeu
wenoude morele veroordeling
van de zelfdoding: de mens die
zichzelf wil doden roept de toorn
van de samenleving over zich af
omdat hij aan hetgeen hij verlo
ren heeft of dreigt te verliezen,
een veel groter gewicht toekent
dan aan een voorzetting van zijn
deelname aan die samenleving
en aan relaties met de personen
die haar vormen.
We weten niet, wetenschappelijk
gezien, wat het effect is van ge
dwongen opneming bij mensen
die na een zeer ingrijpend verlies
hun leven willen beëindigen. We
weten ook niet goed hoe we de
invloed van depressie-sympto
men bij mensen die een zeer in
grijpend verlies hebben geleden
moeten beoordelen: beïnvloedt
het hun beoordelingsvermogen
op een zodanige manier dat ze
niet meer zelfstandig en realis
tisch kunnen denken en dat we
hen niet meer als autonome ge
sprekspartner kunnen beschou
wen?
In de tekst van het vonnis door
de medische tuchtcommissie
in de zaak-Chabot zoeken we
vergeefs naar dit soort vragen. De
reden daarvoor valt niet moeilijk
te raden: de commissie meent
dat ze het antwoord op die vra
gen kent. En dat is niet waar. De
veroordeling door de tuchtcom
missie van de handelwijze van
Chabot is daarom eerst en vooral
een morele veroordeling, niet zo
zeer van hulp bij zelfdoding
maar van zelfdoding als zodanig
en daarmee van de mens die op
deze wijze zijn leven beëindigt.
RENE DIERST RA
hoogleraar klinische en
gezondheidspsychologie