De tekst,
e muziek
en ik'
Ni
Kort, oppervlakkig
en afstandelijk
194
ZATERDAG 11 FEBRUAR11995
Jasperina de Jong: „Ik
heb al een paar dagen
gerepeteerd en ik ben
nog steeds niet moe.
Ik heb veel meer
energie dan vier jaar
geleden."
FOTO UNITED PHOTOS
DE BOER
Wie vier jaar geleden tegen
haar had gezegd dat ze in 1995
met een twaalf man sterk or
kest een stuk of zeventig optre
dens zou doen, had de wind
van voren gekregen.
En als die ook nog eens had
voorspeld dat ze oude succes
stukken als 'Roll Another One',
'Dobbe, Dobbe, Dobbe' en
'Abah Abortus' zou zingen, was
helemaal vierkant uitgelachen.
Jasperina de Jong zou zich niet
meer in de theaters vertonen.
Jasperina de Jong zingt of ze nooit weg is geweest
iets is veranderlijker dan een
creatief mens. Vorig jaar stond
Jasperina de Jong weer op de
planken. Als actrice in twee eenakters van de
Brit Alan Bennett. En nu doet ze een kleine
zeventig optredens met een liedjesprogram
ma getiteld Morgenster. Twaalf muzikanten
op het podium en orkestleider Rutger Laan
achter het klavier. Een programma met een
stel nieuwe liedjes, maar vooral veel oud re
pertoire.
In de Zutphense schouwburg De Hanzehof
krijgt het programma Morgenster in de
laatste week van januari de definitieve vorm.
Onder de toeziende ogen van onder anderen
regisseur Berend Boudewijn, impresario Gis-
lebert Thierens en zoon Pelle, die het licht
doet, repeteert Jasperina de Jong met een
twaalfkoppig orkest voor een verder lege zaal.
De Hanzehof, dat betekent lekker dicht bij
huis. Nog geen tien minuten rijden van haar
optrekje in Gorssel. Pelle's hondje Buster
scharrelt wat achter het podium. En Jasperi
na zingt alsof ze nooit is weggeweest. Ze laat
zich nauwelijks afleiden door de fotograaf,
die de hele middag druk bezig is van elk lied
je een paar plaatjes te schieten. Er moet ten
slotte een programmaboekje komen.
Het is een opmerking van diezelfde foto
graaf die regisseur Berend Boudewijn op een
lumineus idee brengt. Na het liedje Roll Ano
ther One, over de hasjrokende non, had de
'II Another One, het liedje van Guus Vleugel over een
sjrokende non, was in de jaren zestig een van Jasperina's
Kcesnummers. Het staat nu weer op haar repertoire.
ARCHIEFFOTO
fotograaf bezwaar gemaakt tegen een plukje
haar van Jasperina dat heel eigenwijs de ver
keerde kant op was gaan staan. Tsja, zoiets
gebeurt nu eenmaal wanneer je snel een
enorme nonnenkap van je hoofd haalt. Maar
voor de foto is het geen gezicht. En dus komt
óp verzoek van de fotograaf Jasperina's per
soonlijke assistente Carla tussen twee stuk
ken door even het podium op met een punt-
kam om het haar te fatsoeneren. Dat wil
Boudewijn erin houden. Prachtig effect.
Geen zin
Wanneer iedereen het pand heeft verlaten,
blijft Jasperina de Jong achter in de bar van
het Zutphense theater en verklaart waarom
ze vier jaar geleden stopte. „Ik had er gewoon
genoeg van. Het optreden zelf heb ik altijd
leuk gevonden. Het was vooral wat er alle
maal bijkomt. Praten met journalisten, rei
zen. Ik was toen ruim dertig jaar onafgebro
ken bezig. Ik had er absoluut geen zin meer
in. Mijn impresario verkoopt nu de volgende
voorstelling alweer, terwijl deze nauwelijks af
is. Dat systeem begon me toen ontzettend te
ben.auwen. Vier jaar geleden kon ik niet meer
tegen dat soort dingen. Wat ik ook zo vrese
lijk vond, nog steeds trouwens, was dat je de
hele dag naar de avond toe moest leven. Niet
het werken zelf in de theaters, maar dat je 's
ochtends opstaat in de wetenschap dat je je
zelf moet sparen, omdat je 's avonds moet
optreden, dat vind ik verschrikkelijk. En dan
in zo'n kleedkamer jezelf gaan zitten opma
ken, al die strepen op je gezicht trekken...
Ik heb vier jaar niet gezongen. Voordat ik
met de repetities begon, had ik een paar on
zekere momenten. Ik dacht: waarom zou ik
eigenlijk zingen? Iedereen zingt liedjes. Ik
vond het ineens niets bijzonders wat ik deed.
Het klinkt misschien een beetje zelfvoldaan,
maar op een van de repetities besefte ik dat
het wèl bijzonder was. Ten eerste zijn het
goede liedjes die ik op mijn repertoire heb,
ten tweede is het mooie muziek en ten derde
doe ik het gewoon heel erg goed. Het is een
drie-eenheid: de tekst, de muziek en ik. En ik
heb nu het gevoel dat het erg goed is geweest
om een tijdje te stoppen. Ik heb al een paar
dagen gerepeteerd en ik ben nog steeds niet
moe. Ik heb veel meer energie dan vier jaar
geleden."
Jasperina heeft in de afgelopen periode
nooit gereageerd op verzoeken van de media.
„Ik heb vier jaar gezwegen. Als ik niet werk,
waarom zou ik me dan laten interviewen? Ik
ben wel gevraagd, maar waar zou ik het dan
over moeten hebben?"
Kiezen
Morgenster bevat naast vijf nieuwe liedjes
van Ivo de Wijs en Joop Stokkermans vooral
oud repertoire. Heeft ze dat eigenlijk eerder
gedaan, een programma met oude liedjes?
Was zij het niet, die nooit terug wilde kijken?
„Het is me heel vaak gevraagd om die oude
liedjes nogeens te doen. Maar altijd zei ik
hooghartig: 'Nee, ik zing liever nieuw reper
toire'. Ik heb nooit willen teren op oude suc
cessen, maar nu ben ik dan gezwicht en ik
moet zeggen dat ik het erg leuk vind om te
doen."
Vijfenvijftig stukken koos ze uit, waar ze
het podium nog wel mee op durfde. „Ik heb
gezocht naar liedjes, die in deze tijd nog gel
digheid hebben. Dan vallen er uiteraard veel
af. In de Lurelei-periode hadden we bijvoor
beeld een stuk over de morele herbewape
ning. Daar hadden we veel succes mee. Maar
daar kun je in deze tijd dus niet meer mee
aankomen. Uiteindelijk waren die 55 stukken
ook nog veel te veel. We konden er maar
twintig gebruiken. Vreselijk moeilijk om te
moeten kiezen. Ik zou nog wel twee pro
gramma's kunnen samenstellen. Op dat punt
voel ik me bevoorrecht. Het is een enorme
rijkdom dat ik wel drie voorstellingen zou
kunnen maken met eigen repertoire."
Kende ze eigenlijk alle teksten nog? „Ik heb
ze even moeten nakijken, maar ze zitten nog
wel in mijn systeem. Een enkele keer vroeg ik
me af hoe een bepaald zinnetje ook alweer
liep, maar de meeste laatjes gingen gewoon
weer open."
Al negentien jaar is tekstdichter Ivo de Wijs
de hofleverancier voor Jasperina de Jong. Hij
volgde in dat opzicht Guus Vleugel op. „In
het begin regelde mijn man Eric Herfst alles
met Ivo. Toen bracht ik alleen de koffie. Maar
na de dood van Eric heb ik het contact met
Ivo overgenomen. En we kunnen het ontzet
tend goed met elkaar vinden. We zijn echt
vrienden geworden. We hebben bijna aan
een half woord genoeg. Heel vaak gaat het zo
dat ik een idee aandraag en dat Ivo daar een
tekst over schrijft. Maar ook Ivo komt met
suggesties. We voeden elkaar. Soms vertel ik
het hele verhaal en dan zet hij dat op rijm. En
in dit verband mogen we Joop Stokkermans
trouwens niet vergeten. Hij staat altijd klaar
met muziek, die de tekst heel goed onder
steunt. Want het gaat om de tekst. Het on
derwerp moet me aanspreken. Ik ben wel
zangeres, maar ik kijk nooit in eerste instan
tie of ik de melodie interessant vind. De tekst
is voor mij het allerbelangrijkste."
Opsomming
Keurt ze weieens teksten af? „Ja, dat komt
wel voor, maar niet vaak. Als je zolang met
dezelfde tekstschrijver werkt, dan bouw je
een wederzijds vertrouwen op. En ik probeer
wel altijd alles voordat ik er mijn oordeel over
uitspreek." t
Op de vraag of ze een voorbeeld kan noe
men van een liedje dat ze pas later is gaan
waarderen, is het even stil. „Het zou leuk zijn
als ik er zo een paar wist. In dit programma
zit er eentje. Morgenster, de titelsong. Ik had
gezien dat het woord ontzettend veel beteke
nissen heeft. Ik dacht: daar moeten we een
lied over hebben. Toen kwam Ivo met een
opsomming op rijm. Zoiets als Catootje.
Toen ik het las dacht ik: tsja, het is wel wat ik
heb gevraagd, maar wat moet ik ermee? Maar
Joop Stokkermans had die tekst op muziek
gezet en Jurre Haanstra had het al voor het
orkest gearrangeerd. Ze kwamen heel en
thousiast vertellen hoe leuk ze het vonden en
dat het typsch een liedje voor mij was. Ivo is
in die gevallen heel lief, heel afwachtend.
Niet goed? Geen punt, hij schrijft wel wat an
ders. Maar doordat Joop en Jurre zo enthou
siast waren, werd ik gevoed. Ik heb er echt
energie in gestoken en het is toch wel een
leuk liedje nu."
Wie was eigenlijk haar voorbeeld, toen ze
begon? „Conny Stuart was heel populair.
Maar eigenlijk was Wim Sonneveld mijn
voorbeeld. Ik ben nooit zijn epigoon geweest.
Wat Sonneveld deed, dat heb ik naar mezelf
vertaald. Van mij zijn verschillende epigonen
aan te wijzen. Toen Karin Bloemen begon,
deed ze mij na. Ze zong mijn repertoire ook.
Maar ze heeft zich daaraan totaal ontwor
steld. Het is een beetje langs mij heen ge
gaan, maar in de jaren zeventig schijnen er
op de kleinkunst academie allemaal kleine
Jasperina de Jongetjes te hebben gezeten. Ik
vind zoiets helemaal niet erg. Eerder onver
mijdelijk, logisch. Freek de Jonge heeft ook
vreselijk veel navolgers gehad. Zolang die er
maar niet in blijven steken, is er niets aan de
hand. Ze hebben mij wel gevraagd of ik les
wilde geven op die academie, maar daar ben
ik geen mens voor. Ik word gehinderd door
een gevoel dat ik het zelf niet eens weet. Aan
de andere kant denk ik dat ik het eigenlijk
wel zou kunnen en dat ik me gewoon over
dat gevoel zou moeten heen zetten. Ik zit
mezelf daarbij in de weg. Een zelfde onzeker
heid als die ik had toen ik met deze repetities
begon."
Nootje
In de tijd dat ze niet optrad, deed ze ook geen
zangoefeningen. „Ik schaam me om het te
moeten zeggen, maar ik oefen nooit. Ik heb
nu dan ook eerst mijn stem gespaard door
zacht te zingen. Na eén week ging mijn stem
echter open. Het is een zegen dat je van na
ture weet hoe je moet zingen, dat je niet op
les hoeft. Ik kan er niets aan doen, maar dat
heb ik nu eenmaal. Het net zoiets als iemand
die mooi kan schrijven, of goed pianospelen.
Ik moet wel studeren. In dit programma zit
ook een nootje, dat kan ik niet zomaar pak
ken. Dan moet ik echt even aan mijn tech
niek denken en dan komt-ie er vanzelf. En
wat zo leuk is, ik zing alles nog in de oor
spronkelijke toonsoorten. Het is heel nor
maal dat je stem zakt wanneer je ouder
wordt, maar dat is bij mij helemaal niet ge
beurd. Daar ben ik wel trots op."
Jasperina de Jong, Morgenster Stads
schouwburg Haarlem (28 februari, 1
maart), Stadsschouwburg Velsen (11
maart), Zuidpleintheater Rotterdam (14 en
15 maart), Cultureel Centrum Amstelveen
(27, 28 en 29 maart), Leidsche Schouwburg
(5 en 6 april), Koninklijke Schouwburg Den
Haag (7, 8 en 9 april), Stadsschouwburg
Amsterdam (11, 12, 13, 14, 15 en 17 april),
Stadstheater Zoetenneer (19 april), Schouw
burg De Meerse Hoofddorp (25 april).
TON OUWEHAND
Denkwijzer
Karl Marx komt na zijn dood bij de hemelpoort en vraagt
aan Petrus of hij binnen mag. Petrus, die de man onmid
dellijk herkent van de talloze posters en foto's, maakt
hem vriendelijk maar beslist duidelijk dat dat natuurlijk
niet gaat: eerst je leven lang verkondigen dat godsdienst
opium voor het volk is en dan na afloop toch nog een tic
ket tot de hemel komen afhalen.
tact hadden kunnen opnemen.
Het is zelfs niet uitzonderlijk
meer dat mensen met elkaar 'te-
le'-sex bedrijven, sex zonder dat
ze elkaar ooit in levende lijve
hebben gecontact: zelfbevredi
ging aan weerszijden van een
open tele-lijn.
Dag Hammarskjöld, de vroeger
secretaris-generaal van de Vere
nigde Naties, heeft eens opge
merkt dat onze cultuur er 'offi
cieel' en economisch geen enkele
waarde aan lijkt te hechten dat
volwassen individuen in persoon
met elkaar kunnen communice
ren en hechte, stabiele vriend-
schapsrelatiesonderhouden.
Sterker nog, zo zei hij, er is zich
in ijltempo een economie aan
het ontwikkelen die bestaat bij
de gratie van zowel afstandelijke
als snel wisselende relaties. De
winsten in die economie worden
opgestreken door groeperingen
als advocaten, relatiebureaus,
bouwondernemingen, telecom-
firma's en fabrikanten van aller
lei gebruiksgoederen. Groepen
die allemaal veel meer baat heb
ben bij twee alleenwonende
mensen, die zoveel communica
tie-problemen hebben dat ze be
middelaars en van alles twee
stuks nodig hebben, dan bij twee
samenwonenden, die het onder
ling zelf wel kunnen uitpraten en
met één exemplaar van alles
kunnen volstaan.
Dit soort overpeinzingen leid
de hem tot zijn befaamd gewor
den uitspraak: „Het is nobeler
om jezelf volledig aan één mens
te geven dan ijverig te werken
voor het heil van de grote mas-
Omdat er niks anders op zit,
neemt Karl zijn intrek in de
hel. Een maand of wat later ver
zoekt de duivel, helemaal in de
war en overstuur, Petrus om een
onderhoud. Hij legt hem uit dat
het echt geen leven meer is in de
hel: de godganse dag demonstra
ties, vakbondsvergaderingen en
stakingen. Hij smeekt Petrus om
Marx alsjeblieft toch in de hemel
op te nemen.
In zijn oneindige goedheid
gaat Petrus overstag en keert in
de hel de rust weer terug. Als Pe
trus en de duivel een tijd later el
kaar weer eens ontmoeten, infor
meert de laatste hoe het in de
hemel is sinds Marx daar ver
toeft. „Prima", antwoordt Petrus,
„we hebben echt geen last van
die man, je merkt het eigenlijk
niet eens dat-ie er is". „En God?
Wat vindt die ervan dat Marx er
is?", vraagt de duivel nieuwsgie
rig. „O kom op man", antwoordt
Petrus, „je weet net zo goed als ik
dat God niet bestaat!"
Onze wereldbeschouwing, zo
suggereert dit verhaal, wordt
in veel sterkere mate beïnvloed
door het gedrag en de opvattin
gen van de mensen met wie we
dagelijks omgaan dan we ons wel
bewust zijn. Maar juist daarin,
dat suggereert het verhaal ook,
ligt het verschil tussen hemel en
hel. Hel is de plaats waar mensen
op geen enkele manier open
staan voor eikaars opvattingen
en daarover voortdurend een
machtsstrijd voeren. Hemel,
daarentegen, is de plaats waar
mensen openstaan voor eikaars
invloeden. Dat kan goed, maar
ook risicovol zijn. Het kan ons,
zoals in het verhaal, een illusie of
een waarde armer maken. Wie
met pek omgaat, loopt nu een
maal de kans erdoor besmet te
raken.
'Besmet raken' overkomt ons
overigens al heel vroeg in ons le
ven en soms op onverwachte
manieren. Eén daarvan komt
naar voren uit een onderzoek
van de psychologen Homel,
Burns en Good now naar het ver
band tussen vriendschapsnet
werken van ouders en de emo
tionele ontwikkeling van hun
kinderen. Ouders die zelf een
aantal stabiele en hechte vriend
schapsrelaties hebben,hebben
over het algemeen kinderen die
gelukkiger, zelfverzekerder en so
ciaal aangepaster zijn dan ouders
die zulke relaties niet hebben.
Natuurlijk kan het nauwelijks
als bewijs voor die mening die
nen, maar mij valt het steeds
weer op hoeveel van de mensen
die ik zie in verband met psychi
sche problemen, en dan vooral
de mannen, niet of nauwelijks
echte vrienden hebben. Vaak
blijkt dat ook voor hun ouders,
vooral vaders, te gelden: mannen
zonder vrienden. Het gevolg van
dat ongunstige voorbeeld is ook
dicht bij huis merkbaar: deze
mannen hebben op volwassen
leeftijd met hun eigen ouders en
ook met hun partner of hun kin
deren vaak geen echte vriend
schappelijke relatie weten te ont
wikkelen, eerder een 'gewoonte-'
ofverantwoordelijkheidsrelatie.
Veel van die mannen steken hun
energie vooral in werk, in projec
ten of produkten, in 'dingachtige'
activiteiten. Voor zover hun
energie naar mensen gaat, zijn
dat vooral 'mensen op afstand',
consumenten, kijkers, klanten,
leerlingen, studenten, of andere
'doelgroepen' zoals de vele man
nelijke politici en beleidsmakers
dat graag noemen.
Overigens heb ik de donker
bruine vrees dat dit patroon
van afstandelijkheid of van 'con
tact op afstand houden' niet al
leen veel voorkomt onder de
mensen in de spreekkamer van
een psycholoog. Onze cultuur
lijkt in veel opzichten een 'tele-
cultuur' ('tele' is het Griekse
woord voor 'ver', 'op afstand')
aan het worden. Zelfs als het gaat
om boodschappen, waarvan 'je
toch zou denken dat iemand de
moeite zou nemen om het je
even persoonlijk te komen zeg
gen', wordt het steeds gewoner
om naar 'tele'middelen te grij
pen.
Hoe vaak komt het niet voor
dat twee mensen die lid zijn van
hetzelfde bestuur of die in de
zelfde gang van hetzelfde insti
tuut hun werkkamer hebben,
toch op 'tele'-manier, via de
krant of de televisie, aan elkaar
laten weten wat ze van eikaars
gedrag, opvattingen of functio
neren vinden of wat ze op elkaar
tegen hebben. Hoe gewoon be
gint het ook al niet te worden dat
mensen 'tele'-spijt betuigen aan
door hen gekwetste anderen,
met wie ze toch ook direct con-
Wat hij bedoelde was, dat er
tal van mensen bezig zijn zich
dagelijks acht, tien, of twaalf uur
uit te sloven voor het welbevin
den van tientallen, honderden of
duizenden anderen 'buiten', ter
wijl ze in hun eigen kring niet
eens in staat blijken om één en
kele stabiele, hecht-vriendschap-
pelijke relatie te onderhouden: of
dat nu met een partner, een kind
of met een collega is. Het vergt,
aldus, Hammarskjöld, meer ka
rakter om één zo'n relatie op te
bouwen of te herstellen wanneer
die dreigt verloren te gaan dan
om al die uren aan al die mensen
en aan al die projecten 'buiten'
te besteden.
Ik denk dat daar een belangrijke
waarheid in schuilt. Veel van
de gezondheidsproblemen die
mensen individueel hebben, ko
men voort uit de problemen die
ze in hun relaties hebben. Veel
van de problemen in organisaties
komen voort uit relatie-proble
men tussen mensen aan de top
tussen de twee directeuren
van een bedrijf, tussen twee
hoogleraren aan de top van een
universitaire afdeling, tussen
twee leden van een raad van be
stuur, tussen een minister en zijn
secretaris-generaal. Het vergt
meer om dje relatie-problemen
aan te gaan en op te lossen dan
om je ijverig in te zetten voor een
goede regeling of voorziening
voor een bepaalde doelgroep.
Het je energiek storten op dat
laatste is vaak zelfs een truc om
de vervelende en pijnlijke con
frontatie van persoonlijke relatie
problemen uit de weg te gaan.
De mogelijkheden en daarmee
de verleiding daartoe zijn overi
gens enorm. In feite wordt een
belangrijk deel van ons telecom-
municatie-arsenaal er al voor ge
bruikt: het aantal postale, telefo
nische, fax-, modem- en e-mail
boodschappen dat mensen
stuurt naar mensen met wie ze
liever geen direct persoonlijk
contact hebben, moet inmiddels
gigantisch zijn. In zijn boek 1984
schilderde George Orwell een
wereld waarin het verboden is
dat mensen langdurige en hech
te vriendschapsrelaties met el
kaar hebben, want dat maakt ze
meer trouw aan elkaar en minder
aan het systeem en dus minder
manipuleerbaar.
Laten we het kort, oppervlak
kig en afstandelijk houden, is de
algemene relatieregel in die we
reld. Volgens mij halen we 1984
wel.
RENE DIEKSTRA
hoogleraar klinische en
gezondheidspsychologie