Nachtmerries van Dachau
Kiespijn op
een onderduikadres
644
DE WELVAART UITGEVENT
Ben ik vijf? Zes jaar oud, mis
schien? Oom Aad, stevig
boegbeeld der Koninklijke Ma
rechaussee, vraagt op stevige
toon of ik nog een boterham
wil. Als ik knik zegt hij dat ik
er iets zoets op mag strooien,
omdat ik al vier hartige
sneetjes achter de melkkiezen
heb. Grote jongen, zegt Oom
Aad.
Basterdsuiker. Lekker deca
dent, al ken ik dat woord dan
nog niet het gevoel des te
beter. De scherpe smaak kost
me de kop. Ik weet nog hoe ik
kokhals, hoe de korrels langs
mijn huig schuren, dat ik stug
slik. Pijn, woede, onmacht.
Driftig schuif ik het bord van
me af, naar de rand van de ta
fel. Uh!, waarschuwt Oom
Aad, Uh! Je hebt gezegd: nóg
een boterham. Dan moet je 'm
ook opeten. De kindjes in Afri
ka...
Ik schuif het bord van tafel. De
boterhampartjes rollen over de
vloer. Suiker knerst veront
waardigd onder de leren zolen
van Oom Aad, die snel nader
bij stapt. Tante Ans roept nog.
maar ik heb al een stevige tik
te pakken. Zó ga je niet met
éten om, ventje.
Een microfoon schuift het
JOHN
beeld binnen. Voor
bijgangers vertellen
het alziend oog wat
ze weten van de ar
moede in Oeganda,
de oorlog in
Rwanda of de junks
in Rotterdamned.
„Ellende", zegt de
een. „Honger en
AIDS", een volgen
de. „Dat je met de
nek aangekeken
ander. Het volgende beeldje
van de clip meldt dat de Novib
echt helpt.
Eén jingle later. Francois Bou-
langer, quizmaster bij de Vara,
vraagt deelnemers van Lingo
wat ze in het dagelijks leven
'doen'. Leraar, bakker, gronds
tewardess. De oneven en even
getallen schieten over het
scherm. De eerste letter is een
G. De leraar houdt het op Ge
mak. Geval, denkt de bakker.
Het is Genot. De TV-dag be
gint onder een gelukkig ge
sternte de jackpot gaat 'r
vandaag nog uit voor het vroe
ge journaal van half acht.
Het Herrezen Nederland moet
anno 1994 niet geworden zijn
wat de jongens en meisjes van
het verzet zich er vijftig jaar
eerder van hadden voorge
steld. Na de We
deropbouw, de
Ontzuiling en
Paars doet weinig
nog aan de idea
len van het laatste
oorlogsjaar den
ken. Hannie Schaft
is een monument.
Zweeds witte
brood valt allang
niet meer als man
na uit de hemel.
Toen hadden we honger, zegt
mijn moeder. Nu heb je alleen
nog maar trék. Iedere keer als
ik met afgetrapte schoenen
thuiskom en meld dat ik ram
mel, verbetert ze me. Streng in
de leer. 'Trek is iets anders
dan honger. John.
Als wij honger hadden', zegt
mijn moeder, 'gingen we vroeg
naar bed. Ie trok wel drie trui
en over elkaar aan om het
warm te krijgen. Licht was er
ook niet. Ie lag uren in het
schemer met elkaar te praten.
Of 'Ik zie wat jij niet ziet' te
spelen. Of te fantaseren over
wat je na de oorlog zou eten.
Boter, een pudding. Goudse
kaas. Tot je er kramp van
kreeg, en als de anderen ein
delijk sliepen naar beneden
sloop om naar het restje brood
te kijken. Heel dun sneed je er
dan een plakje van af'.
Levertraan, hutspot, raapjes
en savooiekool aan ons ba
byboomers zal het daarom
aan niets ontbreken. Yoghurt,
beschuit met gestampte muis
jes van De Ruyter, boterham-
worst. Of ik nog even naar de
kruidenier op de hoek wil. Li
ga, Brinta, een onsje cervelaat.
'Hier, heb je geld'.
De hongerwinter echoot hol
na. De hongerlijers van toen
hebben de welvaart gezocht
en gevonden, uitgevent aan
hun kroost. De bevolkingsex
plosie'van na 1945 deint als
een boeggolf verder tot diep in
de volgende eeuw, dwars door
alle demografische schema's
heen. Thuis leerde ik m'n
bordje leeg te eten, m'n huis
werk te doen, verder te kijken
dan mijn neus lang is. Maar
als ik niet oppas, denk ik en
kel aan mezelf, sluip ik 's
nachts in mijn eentje naar de
koelkast. Niks kindertjes in
Afrika, fuck Novib, weg met
Perron Nul,'want ik heb lekke
re trek. Sinds de hongerwinter
zit dat in m'n genen: die moet
worden gestild.
'Je wist niet eens dat je leefde, laat staan dat het kerst was'
„Nachtemerries heb ik e
wordt. Maar je leert erme
rvan en die worden erger naarmate je ouder
leven." Herman Maas nu 78 jaar.
FOTO: l
Illustratie afkomstig uit het boek 'Van Nul Tot Nu'; De Vaderlandse ge
schiedenis vanaf 1940: Thom Roep en Co Loerakker; uitgegeven door
Big Balloon. Dit stripgeschiedenisboek wordt veelvuldig op basisscho
len gebruikt.
PABO en oorlogsgeschiedenis
iet kerstfeest van 1944 viel
voor hem niet in december,
maar ergens in april van het
volgende jaar. In het concen
tratiekamp was het een dag
geweest als alle andere, maar
op de alledaagse dag dat Her
man Maas in Duitsland de
eerste Amerikaanse soldaten
onmoette was het alsof hij en
gelen zag. „Die soldaten in
dat mooie Amerikaanse uni
form, Gold Flake-sigaret ach
ter het oor. Een prachtig ge
zicht," herinnert hij* zich nog
na bijna 50 jaar. „Het was het
gelukkigste ogenblik uit mijn
leven toen ik ze zag aanko
men."
De witte ster op de zijkant van de
eerste Amerikaanse tank die het
Duitse dorp Pfronten in 1945 kwam
binnenrollen, wees Hermón Maas
de weg natir de vrijheid. Twee jaar
had de Leidenaar doorgebracht in
gevangenschap. Eerst in Scheve-
ningen en vervolgens in de kampen
van Vught, Moerdijk en Dachau. Op
weg naar een zekere dood in een
vernichtungslager in Oostenrijk
was hij gevlucht en terechtgeko
men in Pfronten. Daar liep hij - 40
kilo, kaal, Dachaupak (no 69089)
nog aan - op de bevrijders af. „Die
wisten niet wat ze zagen en vroe
gen wat wij voor figuren waren. We
hebben verteld waar we vandaan
kwamen, zijn naar de commandant
gebracht, ontluisd en mochten de
volgende dag in een jeep met Ame
rikaanse MP's mee: Duitsers arres
teren. Schitterend was dat."
De wonderlijke gebeurtenissen
volgden elkaar.snel op. Maas en
zijn twee medevluchters (een nota
ris uit Utrecht en een Haarlemmer)
'vonden' een BMW, lieten een Duit
ser een Nederlandse vlag maken,
deponeerden die over de motorkap
en karden in hun rood-wit-blauw
gekleurde auto in hun Dachau-
streepjespakken met z'n drieën
naar het westen. „Net zolang tot we
tegen werden gehouden door Ame
rikanen die het gevaarlijk vonden
wat we deden. Het was nog oorlog
en wij reden daar rond in ons ge
vangenispak. Dat kon niet vonden
ze, en ze wisten wel wat anders
voor ons. Of we een paar dagen een
gevangenis vol Duitsers wilden be-'
heren, want zij hadden geen idee
wat ze die mensen moesten laten
doen. Wij wel: Hinlegen und Auf-
stehen."
Het in de concentratiekampen
vaak oneindig herhaalde bevel
(„liggen en opstaan") gold daar dan
nog als een simpel pesterijtje - af
gezet tegen andere 'spelletjes'.
„SS'ers gooiden vaak de muts van
joden in het prikkeldraad dat onder
hoogspanning stond. "Halen', rie
pen ze dan. Deden ze dat, werden
ze geëlektrocuteerd. Gingen ze niet,
dan weigerden ze een Duits bevel
op te volgen en werden ze ter plek
ke doodgeschoten. De SS'er dié het
schot loste, kreeg als beloning: ver
lof en een fles jenever."
Elke keer als hij er over praat, wordt
Herman Maas (78 nu) overvallen
door emotie. „Ik heb het overleefd,
ik heb geluk gehad," herhaalt hij
een paar keer. „Ik was de eerste ge
vangene die na de oorlog in Leiden
terugkwam, op 20 mei 1945, en ik
ben daarna bij Nationale Nederlan
den weer gewoon aan het werk ge
gaan, maar het heeft me nooit meer
losgelaten. Elke nacht nog ben ik
bezig met de oorlog. Dat is niet
zichtbaar voor anderen, dus dat is
weieens moeilijk, maar ik heb niks
te klagen. Ik heb geluk gehad."
Contact
Het is maar hoe je het bekijkt. Maas
werd op 20 mei 1943 gearresteerd
op de Laan van Meerdervoort in
Den Haag. „Op de fiets werd ik
overvallen door de Gestapo met
machinegeweren. Op beschuldi
ging van spionage, sabotage, wa
pentransport en hulp aan joodse
onderduikers, werd ik vastgezet in
het Oranjehotel in Scheveningen.
Einzelhaft, wat betekent dat je niks
mocht. Niet luchten, geen boeken,
geen bezoek, geen bad, geen dou
che, niks. Helemaal geïsoleerd zat
ik er. Ik kon niet eens zelf licht ma
ken. Dat werd op de gang gedaan.
Het enige contact dat ik had, was
na een paar maanden met mijn
buurman. Met een roestige spijker
hadden we een gaatje in de cel
muur geboord en na vier weken
waren we precies bij elkaar uitge
komen."
Die buurman was daarmee de
enige Nederlander die wist waar
Maas zat. Zelfs zijn vader, directeur
van het Academisch Ziekenhuis in
Leiden en lid van het hoofdbestuur
van het Rode Kruis, kwam daar niet
achter. Alleen de andere leden van
de verzetsgroep waarvan hij lid
was, konden het vermoeden. „Als ik
niet terugkom, zit ik waarschijnlijk
in Scheveningen," had Maas ze ver
teld, „en ik sprak met ze af, dat ze
dan een washandje met een stukje
zeep bij me zouden laten bezorgen.
We hadden al gehoord dat zulke
spullen meestal werden afgeleverd,
dus daarmee kon je wat. Aan de
zeep kon ik zien of er meer leden
waren opgepakt. Dan zou er een
kruis ingedrukt zijn met een nagel.
Stond er alleen een kras op, dan
was ik de enige die was gepakt.
Het was belangrijk om dat te weten
omdat die moffen altijd begonnen
met: zeg het nou maar, want de an
deren hebben alles al verteld. Na
dat ik de kras had gezien, wist ik
dat het niet waar was."
Het hielp hem de verhoren te
doorstaan, niettemin werd hij na
Scheveningen („ook daar had ik er
geen besef van wanneer het kerst
was") 'doorgestuurd'. Eerst naar
Vught en vervolgens naar een straf
kamp in Moerdijk. „Waarom? Ik
weet het niet. Maar het is een hel
geweest. We moesten er tankgrach
ten graven. Ik ben er ziek gewor
den, heb er geelzucht opgelopen.
Nederlandse dokters kregen me
weer op de been en in mei '44 moest
ik met het eerste grote transport
mee naar Dachau."
Kaartsysteem
Hij kwam terecht in Kottem, een
van de 48 buitencommando's van
het beruchte kamp in Beieren, al in
'33 ingericht door Himmler. Daar
moest hij werken in een fabriek:
„Aan een draaibank, een soort
boutjes maken, terwijl ik volslagen
a-technisch ben. Maar gelukkig
werd er weinig uitgevoerd. Bij con
trole maakte je alleen de bewegin
gen." Later werd hij karteiführer -
en dat redde hem volgens eigen zeg
gen het leven. „In die functie zat ik
alleen met een kaartsysteem. In een
hok, bij een kacheltje. Heel bevoor
recht. Daardoor heb ik het gehaald."
De dagen in Dachau waren alle
maal hetzelfde: „Het was bitter koud
en je had vreselijke honger," zegt
Maas, die vervolgens het dagpro
gramma schetst. „Opstaan om kwart
over vijf. Kijken of je een kans kreeg
je te wassen, zonder op te vallen en
dan om zes uur op appèl. Daarbij
werd eindeloos geteld omdat die
Duitsers dat niet konden. Ontbijt
kreeg je niet, dat moest je zien over te
houden van het avondeten. Maar dat
lukte niemand. Je kreeg veel te wei
nig en als je al wat overhield, dan
werd het gestolen als je sliep. Zonder
ontbijt ging je naar de fabriek, waar je
tussen de middag soep kreeg. Of nou
ja, soep., het was water met koolbla
ren en wat er verder in had horen te
zitten, was er in de keuken al uitge-
stolen. Daarna werkten we tot zes
uur, liepen terug naar het kamp en
hadden weer appèl. Eindeloos tellen,
zodat je soms een uur in de kou
stond. Dan kreeg je een stuk brood,
soms met een stukje beleg, en daarna
was het luizen zoeken en dooddruk
ken in de naden van je kleren. Dat
was heel belangrijk, want die luizen
brachten vlektyfirs over en daar gin
gen heel wat mensen aan dood. Was
je met dat karwei klaar, dan kon je
slapen."
Zo verliep elke dag, ook op eerste
en tweede kerstdag van '44. „Je wist
niet eens welke datum het was, laat
staan dat je het idee had van kerst.
Dat zal best gezegd zijn maar niet bij
gebleven. Als je veertig kilo weegt en
alleen maar probeert te overleven,
dan telt zoiets niet", aldus Maas. Met
twee anderen meldde hij zich ziek tij
dens een nachtmars naar een Ver-
nichtingslager in Oostenrijk. „De
SS'er die het bevel had, wist niet
wat hij met ons aanmoest. "Hau ab,'
riep hij ten slotte en we zijn 'm met
z'n drieën gesmeerd. De bergen in.
We kwamen terecht in Pfronten,
waar de witte lakens al uit het
raam hingen."
Witte ster
Het was voor Maas de mooiste ver
siering die hij zich kon bedenken en
het gerommel van de tanks van de
geallieerden klonk voor hem als
kerstmuziek. „De witte Amerikaan
se ster op de zijkant van de eerste
tank die het dorp kwam binnenrol
len, die zal ik nooit vergeten". Maar
dat geldt eigenlijk voor zoveel erva
ringen in de oorlog, die Maas mee
maakte „Nachtmerries heb ik er
van en die worden erger naarmate
je ouder wordt. Toch leer je ermee
leven."
Ze ziet een levendig winterplaatje
voor zich als ze mensen hoort pra
ten over de hongerwinter. „Kou,
ellende, een hoop verdriet.
Sneeuw. Mensen in rafelige kle
ren. Mensen die uit alle macht an
dere mensen in leven proberen te
houden. Met een enorme overle
vingsdrang die ze heel creatief
maakt." Rachel van Voorenveld is
24 jaar en heeft de hongerwinter
dus niet meegemaakt. Maar alle
verhalen die ze heeft gehoord en
gelezen, hebben toch een onuit
wisbare indruk op haar gemaakt.
Monique van Oosten denkt aan
bloembollen als ze mensen hoort
praten over de hongerwinter.
„Bloembollen die ze aten. Omdat
er weinig anders was. Mensen die
op de fiets een heel eind reden.
Naar boederijen in de polder. Op
zoek naar voedsel." Monique is 20
jaar en heeft dus net als Rachel de
hongerwinter niet meegemaakt.
Maar ook bij haar blijven alle ver
halen en beelden over dat drama
rondspoken in haar hoofd. Verha
len en beelden die nooit meer zul
len verdwijnen.
Rachel en Monique zijn student
aan een pedagogische academie,
de PABO van de Christelijke Ho
geschool Rijn-Delfland in Oegst-
geest. Beiden zullen ooit voor de
klas staan. Aan hen dus de taak
hun leerlingen te vertellen over de
Tweede Wereldoorlog. En de hon
gerwinter. Ze zien het zelf tenmin
ste als een taak. „Wcmt dit mag
nooit vergeten worden."
Hun houding is begrijpelijk. Moni
que en Rachel hebben van huis
uit veel van de oorlog meegekre
gen. Zo overleefde een opa van
Rachel een aantal concentratie
kampen. Een opa van Monique zat
in het verzet en nam deel aan het
gevecht bij de Grebbeberg. En ook
de oma's maakten het nodige
mee. Ook zij vertelden verhalen
die een enorme indruk maakten
op de beide studenten. De vraag
is alleen: hoe geef je zoiets door
aan de volgende generatie?
Het antwoord: via sporen uit het
verleden. Via een kinderboek uit
die tijd, een persoonsbewijs, of
een gebruiksaanwijzing voor het
maken van een noodkacheltje. Als
die sporen maar tastbaar zijn, be
toogt Eric Westhoek, geschiede
nisleraar aan de PABO. „Herinne
ren voor de toekomst is het motto
van de opdrachten die we aan de
studenten geven. Dit jaar gaat het
om het actualiseren naar het he
den. Dat klinkt nogal kryptisch,
maar wat ik bedoel is dat onze
studenten een verband moeten
proberen te leggen met gebeurte
nissen die nu actueel zijn. Bijvoor
beeld door het stellen van de
vraag: is er nu nog ergens hon
ger? Of door het dagboek van An
ne Frank te leggen naast het dag
boek van dat Joegoslavische meis
je" jfH
Op die manier werkt het het bést,
weet Westhoek die met zijn 37
jaar de hongerwinter ook niet
heeft meegemaakt uit ervaring.
„Anders blijft het bij het oplepelen
van allerlei gebeurtenissen. De
kinderen smullen daar wel van,
maar er kan tegelijkertijd ook ver
zadiging optreden. Maar met een
zeer persoonlijk verhaal en een
voorwerp dat daarmee te maken
heeft, kun je de aandacht beter
vasthouden. Het heeft een tijdje
geleken of de geschiedsschrijving
af was na de boeken van De Jong.
Nu breekt het besef door dat de
verhalen van gewone mensen
heel interessant kunnen zijn."
Zij collega Bas Silvis (57) valt hem
bij. Hij heeft als kind de oorlog wel
meegemaakt en merkt dat de ver
halen van de gewone man het
meest losmaken bij de heden
daagse jeugd. „De weg naar het
verleden is op die manier makke
lijker af te leggen. Al is zo'n ver
haal gedeeltelijk fictie, dan nog.
Het maakt meer indruk dan een
objectieve wetenschappelijke be
schrijving. Het gaat echt niet al
leen om de grote gebeurtenissen
zoals veldslagen."
Jeugdjournaal
Zo denken Rachel en Monique er
in elk geval ook over. Dat deze be
nadering werkt, hebben ze ge
merkt tijdens hun stages op ver
schillende scholen. „Jonge kinde
ren zien natuurlijk het jeugdjour
naal", zegt Rachel. „Ze zijn gevoe
lig voor die beelden. Met al die el
lende in Joegoslavië bijvoorbeeld.
Maar aan de andere kant hebben
ze een machteloos gevoel. Ze zien
het gebeuren en ze denken er
niets aan te kunnen doen."
Monique zegt dat het er dan juist
om gaat de kinderen aan te geven
dat ze in hun eigen omgeving wel
degelijk invloed kunnen uitoefe
nen. Door te vertellen over de ver
volging van de joden. Hoe die ge
treiterd en vernederd werden. En
door tegen de kinderen te zeggen
dat zij niemand moeten pesten.
Aan de hand van een persoonlijk
verhaal uit de oorlog, dat spreekt
voor zich.
Monique koos voor haar opdracht
vorig jaar voor het behandelen
van een boek van Miep Gies.
„Daarin vertelt ze haar verhaal
over de onderduikers die ze in
huis had. Anne Frank en haar fa
milie waren daar ook bij. Maar het
dagboek van Anne Frank zelf, dat
kent iedereen nu'wel. Dan is het
beter voor een andere invalshoek
te kiezen. Gies geeft in haar eigen
boek een waarschuwing. Zo van:
hou je ogen open. Ik heb zelf ge
probeerd een relatie te leggen tus
sen dat boek en het opkomend fa-
Rachel behandelde het kinder
boek De Schuilplaats van Johanna
Reiss. „Het is het verhaal van een
gezin dat onderduikt. Ik legde de
nadruk op het feit dat de mensen
in dat boek jaren binnen zitten. Bij
de bevrijding gaat het jongste
dochtertje zelfs niet naar buiten.
Ze had in de drie jaar dat ze bin
nen zat allerlei lichamelijke
klachten gekregen. Rare beentjes.
Vergroeiingen. Daar sta je nor
maal gesproken niet bij stil. Wij
zijn zo gewend dat alles maar
kan. Wij hebben onze vrijheid. Dat
is voor mij de boodschap van het
verhaal."
„Als je kiespijn krijgt op een on
derduikadres, wat moet je dan?",
vult Westhoek aan. „Dat is zó per
soonlijk.'Dan lukt het je als kind
wel om je fn te leven in die situa-
tie." J
HERNAM JOUSTRA