'Keulen en Aken zijn niet op één dag gebombardeerd' Knollen, bollen en huisdieren SPANNING EN AVONTUUR Het is koud in de achterkamer van ons huis in de Rot terdamse wijk Bergpolder. Liever zeggen we daar naar gevraagd dat we in Blijdorp (dat op de grens ligt) wonen. Dat klinkt welstandi- ger. Welstand is trouwens iets, waar we alleen maar over kunnen fantaseren. Net als over eten, elektrisch licht, brandstof en, allesoverheersend na ruim vier jaar oor log en bezetting: vrede. In de voorkamer is het bitter koud: winter 1944. Straks is het Kerstmis. We brengen de dagen grotendeels door-in de achter kamer. waar ook het grote bed van vader en moeder staat. Want die kamer, met uit zicht op het Sportfondsenbad, ligt op het westen, vangt meer zon. Als de wind niet pal op de grotendeels glazen klapdeuren blaast, houden we het daar wel boven de vorstgrens. Hier staat ook de kleine alles- brander. Die meestal niets te branden heeft. Laat staan dat het ding vaak ge bruikt kan worden waartoe het zo prak tisch ontworpen is: om op te koken. Ik ben net negen jaar. De wereld om me heen is er een van ontbering en vrome m van spanning, loe rend gevaar, geheimzinnig gefluister. De buitenwereld is boos, maar boeiend. Daar worden bakkerskarren geplunderd, we proberen er kooltjes te delven tussen niet gebruikte tramrails voor de deur. Razzia is een woord dat je dagelijks hoort uit aanschouwing ook wel begrijpt. Zwarte handel, collaborateurs, verraad, onderduikers, vluchten, 's Ochtends een bloederige handafdruk in een portiek. 'Die heeft het niet gehaald', treurt de buurt. Vader is, zo begrijp ik stukje bij beetje, ei genlijk joods en feitelijk 'half-joods'. Linke soep, al zie je het hem niet aan. Zijn ou ders waren beiden joods, maar oma had... (gefluister). Dat betekent dus voor hem: zoveel mogelijk uit het zicht blijven van alles wat een uniform draagt. Voor je het weet ben je 'Ausweis bitte! (mèt 'Und wir fahren gegen Engeland' mijn eerste woordjes Duits) opgepakt en op trans port gesteld. Naar dat land van die man-"' nen met namen als vloeken: Hitler. Go ring, Goebbels. Hoe kom je, voor wat warmte en het berei den van wat suikerbieten, een handje ze melen of een enkelé bloembol, aan brandstof? Alles wat buiten aan hout, le vend of dood, zichtbaar was, is allang ge jat. Hoewel? Het Sportfondsenbad wordt aan drie zij den omsloten door huizen met tuinen, maar grenst aan de vierde kant aan een nog te bebouwen stuk land, een open plek in de wijk, waar we tussen plukken gras en onkruid oorlogje spelen en voet ballen. Dat landje is van het bad geschei den door een vaalgroene schutting. Prima brandhout. Ik stel me voor hoe het zou zijn om triom fantelijk thuis te komen met een grote plank onder mijn arm. Maar mijn krach ten zijn niet toereikend om zo'n stuk hout los te trekken, ik heb geen gereedschap, ik durf ook niet, zeker niet overdag, als ie dereen me kan zien. Ik vertel het vader en op een dag. het begint al donker te wor den, is het: 'Kom mee joh, laten we maar eens gaan kijken'. Dat is pas spanning en avontuur! Schichtig bewegen we ons over het land je naar de schutting, gespannen speu rend naar gevaar in het duister rondom. En dat doemt dan plotseling op in de vorm van een stem. die iets onverstaan baars naar ons schreeuwt, zoiets als: wah-moddah-daah? We zijn al weg, in nog maar net beheerste draf. Gelukkig, geen voetstappen achter ons te horen. Maar - je weet maar nooit - we rennen door tot we weer thuis zijn. En slaan hij gend de deur achter ons dicht. Even had den we het niet koud. Humor en sarcasme in oorlogstijd Heil, Heil, Heil, Hitler in de teil. Douw hem kopje onder, uit is het gedonder. Dat de bezetter er niet om kon lachen was logisch, maar op merkelijk: ook het georgani seerd verzet en de ondergrond se pers niet. Ze moesten aan vankelijk niets hebben van de hekeldichten, spotliederen en moppen die tijdens de oorlog op straat en in de huiskamers tot een ware volkscultuur uit groeiden. De vlucht van NSB'ers op Dolle Dinsdag. Illustratie van Marten Toonder bij het lied 'Drie Ennes- beeërtjes', op de wijs van 'Drie klei ne kleutertjes'. Oorlog is niet om te lachen. Wie zich bezighoudt met bezettingsspot kan zich dan ook gemakkelijk erge ren aan de oppervlakkigheid en de oubolligheid waarmee werd gerea geerd op wat in feite een aaneen schakeling van grote menselijke tragedies was. Maar daarmee wordt de rol van de humor tegelijk ook on derschat. „In de hele krankzinnig heid van een oorlog kan een mop, karikatuur of spotprent wel degelijk een belangrijke functie hebben", meent de Utrechtse kunsthistoricus dr. Hans Mulder, die met publicaties als 'Leed en Leedvermaak' en 'Een groote laars, een plompe voet' als één van de weinige, autoriteiten op het gebied van oorlogshumor kan Worden aangemerkt. Dat belang geldt dan vooral het hooghouden van het 'moreel'. Hans Mulder: „De meidagen van 1940 wa ren weinig glorierijk geweest en de bezetter deed er alles aan om wat nog aan zelfrespect resteerde, de kop in te drukken. Door de tegen standersals idioten af te schilderen ondergingen de moppenverteller en zijn gehoor dit soort grappen als een persoonlijke genoegdoening." Voor het overgrote deel van de be volking dat zich niet inliet met de il legaliteit was de oorlogshumor een belangrijke uiting van anti-Duitse gezindheid. Frustratie en machte loosheid vonden een uitweg in grappen als: 'Waarom draait de as (het verbond tussen Duitsland en Italië, red.) zo goed? Omdat aan el ke kant een smeerlap zit'. De eigen, alledaagse problemen konden wor den weggelachen. 'Wat is het top punt van properheid? Een huis vrouw die elke week haar koper op graaft om het te poetsen.' Iemand die gedwongen werd zijn radio in te leveren, kreeg het 'advies' het toe stel eerst een tijdje in de kerk te zet ten. Want: 'Dat ding mag eerst wei eens gaan biechten. Het heeft drie jaar lang schandalig staan liegen.' Het leegroven van Nederland, het oorlogsgeweld en de toenemende terreur van de bezetter, waren terug kerende thema's in grappen en lied jes rond de hoofdrolspelers Hitier, Goebbels en Göring. Zoals: 'Een Rotterdamse tram stopt in een door de bombardementen zwaar getrof fen deel van de stad. Uitstappen da mes en heren, roept de conducteur, Hermann Göringwerke!'. Ook de manke rijkscommissaris Seyss-Inquart was een mooi mik punt. Toen hij zich in Den Haag ves tigde, deed het verhaal de ronde dat er al twee straten naar hem waren vernoemd: 'Korte Poten en Lange Po ten'. Een buitenkansje voor de grap jassen vormde eveneens de weten schap dat Mussert was getrouwd met de achttien jaar oudere zuster zijn moeder. Als de NSB-leider s een gloedvolle rede had afgestoken over de zegeningen van de nieuwe orde, werd 'Maak dat je tante wijs' een gevleugelde uitdruk- De vrolijke geruchten, grappige anekdotes en spitse rijmpjes wer den mondeling en schriftelijk ver spreid. Ze waren anoniem, dus on grijpbaar en moeilijk te bestrijden voor een bezetter die boetes en ge vangenisstraffen zette op het bele digen van de Führer, de Wehrmacht of het Duitse volk. Door de toene mende terreur werd het gevaarlijk om op straat spotliedjes te zingen of gebruik te maken van codewoorden als OZO ('Oranje Zal Overwinnen') of HALO ('Hang Alle Landverraders Op') en het dragen van symbolen als de lucifer die met de kop om hoog in het revers werd gestoken ('Kop Op'). De leefwereld van de be volking beperkte zich gaandeweg steeds meer tot de beslotenheid van het eigen huis, waar vlijtig werd ge knutseld aan werkjes die nationale of Oranjegezindheid uitdrukten, zoals aangepaste kaartspelen en puzzels met satirische voorstellin gen. Met een paar trefwoorden werd een beeld gegeven van de dagelijk se strijd om het bestaan: 'Nieuwe or de, lege borden, weinig vet, vroeg naar bed, nauwelijks warm, luchta larm'. Irritaties Die gerichtheid op het alledaagse, riep (ook) irritaties op bij 'goede' Ne derlanders, zoals de leden van ver zetsgroeperingen en de illegale pers. „Zij die zich bezighielden met het echte gevaarlijke werk, vonden de grapjes vaak te onbenullig", geeft de historicus Mulder hiervoor als verklaring. „Zeker in de beginja ren bestond de illegaliteit voor een belangrijk deel uit mensen met hele vastomlijnde, ideologische denk beelden. Uit gereformeerden en communisten werden niet voor niets onze beste verzetsstrijders gerecru- teerd. En die groeperingen zagen niet veel in humor of karikatuur als wapen." Pas in de laatste oorlogsja ren, toen ook steeds meer 'rekkelij- ken' zich bij de illegaliteit aanslui ten, kwam er meer aandacht voor de oorlogshumor en verschenen 'er boekjes met spotprenten. Dat in druk verschenen werk - waarvan bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocu mentatie in Amsterdam nog voor beelden zijn te vinden - had over het algemeen een wat amateuristisch karakter. De professionele karikatu risten van voor de oorlog waagden zich vaak niet aan dergelijke uitga ven, vanwege de herkenbaarheid van hun stijl. Een grote uitzondering vormde in de laatste oorlogsjaren Hitier als ongeloofwaardige kerstman. Rechts van hem Göring, uiterst links Goebbels, daarnaast Himmler. Een tekening van Marten Toonder in het sa tirische blad 'Metro' van 22 december 1944. ILLUSTRATIES UIT HET BOEK 'MARTEN TOONDER, TEKENAAR IN OORLOGSTIJD', UITGAVE VERZETSMU- het satirische blad 'Metro', waar de bekende illustrator Marten Toonder één van de centrale figuren was. Doordat in deze uitgave niet alleen de bezetter maar ook de 'onder grondse' op de hak werd genomen, was Metro niet onomstreden. Uit het brede scala van humor-uitin gen valt nauwelijks een reëel beeld van de oorlogsperiode te distilleren. Opvallend is bijvoorbeeld het vrij wel ontbreken van verwijzingen naar echte tragedies als de razzia's, de doodvonnissen en de jodenver volging. „Voor een deel is dat toe te schrijven aan het feit dat mensen daar eenvoudig onvoldoende ken nis van hadden", meent Mulder. „Het is. triest maar waar: voor veel mensen waren de concentratiekam pen en de gaskamers ver van hun bed. En voor degenen die het wél wisten was het te ernstig, te schok kend. Daar kon met een grap geen afstand van worden genomen." De functie van het weerleggen van de vijandelijke propaganda, kreeg de oorlogshumor pas toen gaande weg duidelijk werd dat de bezetter aan de verliezende hand was. Met een uitdrukking als 'Keulen en Aken zijn niet op één dag gebombar deerd', werd duidelijk gemaakt hoe de zaak ervoor Stond. Hetzelfde geldt voo? het mopje over Hitler, die tijdens een zwaar bombardement op Berlijn iemand tegenkomt die het waagt hem niet te groeten. 'Weet je wel wie je voor je hebt?!, brult de Führer. 'De eerste man van Duits land!' 'Ook een kunst', zegt die an der, 'ik ben de laatste man uit Ham burg'. Dan komen ook de verwijzingen naar de 'grote afrekening' na de be vrijding. Iemand belt met het huis van Mussert. 'Hallo, met mevrouw Mussert'. 'Met de weduwe Mussert?' 'Nee, met mevrouw Mussert'. 'O, dan bel ik volgende week wel te rug'. 'De bezettende macht wenscht het Nederlandsche volk nog steeds een voorspoedig 1945'. Marten Toonder portretteerde (in 'Metro') SS-leider Himmler. Een kerstmenu anno 1944: gebakken dahliaknolletjes en een stukje tulpentaart toe. Recept: De dahliaknollen zeer'dun schillen of schrappen, wasschen en in zeer dunne plakjes snijden. De plakjes in weinig olie. langzaam aan beide zijden lichtbruin bakken en met wat zout bestrooid opdoen. Voor de tulpentaart 1,5 kilo rauwe tulpen malen in de vleeschmolen, mengen met drie kopjes tarwe, zout en een beetje amandel essence. Het mengsel in 1,5 uur afbakken. Bejaardencentrum Woudsoord in Woubrugge. Het is vijftig jaar later. De dames C. Verkerk (89), C. van Delft (76) en de heer J. van der Salm (89) zitten in de eetzaal. Ze denken dat er deze kerst vast een mooi stuk rosbief op tafel komt, wat schaaltjes met aardappelkroketjes en verse groente. Een bordje pudding toe. Zo iets. Centrale verwarming hoog, kerstliedjes meezingen en pakjes on der de boom. Hoe anders was het een halve eeuw geleden. Kou en de honger maakten veel slachtoffers in het laatste oor logsjaar. Mevrouw C. Verkerk woon de in Alphen aan den Rijn in de win ter van 1944. Ze weet nog wat ze met Kerstmis opdiende. Een feestmaal was hét zeker niet. Maar de tulpe- en dahlia-recepten van de Voedings raad had ze ook niet nodig. „Het was een keurig maal. Veel men sen hadden het een stuk moeilijker dan wij. Ik had in die tijd een groen tetuin. Ik kon dus soep trekken. Zon- der vlees maar ik deed er wat krui-' den bij voor de smaak. Ik kookte wat kool, een grote wortel, wat knollen, een handje erwten erbij. Best lekker." Mevrouw Verkerk ging elke dag de boer op om haar groentesoep aan te vullen met andere voedingsstoffen. Ze scharrelde van alles bij elkaar. „Melk haalde ik elke dag. En rogge meel om brood van te maken. We hadden dat jaar ook wat vlees gekre gen van een zwager. Dat had ik in een weckfles gedaan en met kerst gegeten, samen met wat boontjes uit het zout en gekookte aardappels. Mijn groentesoep vooraf. Veel men sen hadden het absoluut niet goed." Zover ze zich kan herinneren heeft Mevrouw Verkerk nooit honger ge had. Bloembollen hoefde ze niet te eten en van de suikerbieten kookte ze stroop. Haar buren liet ze ook meedelen in de oogst van haar groentetuin. „Ik gaf ze wel eens wor tels, bietjes of een kropje sla." Ook de oude Van der Salm kon zijn maag vullen tijdens de kerstdagen in de hongerwinter. En niet alleen zijn eigen maag. Ook de magen van zijn elf kinderen, twee knechten en een onderduiker. Van der Salm had een boerenbedrijf in Delfgauw: bouwland met groente en aardappe len, wat schapen en varkens. „Wat ik at met Kerstmis? Aardappelen, peen en uien. Ik kan me niks anders heu gen. We dronken melk of water. Ja, ik had mazzel met mijn land. We waren niet rijk, maar er was eten zat." In een grote stad als Den Haag was het een stuk moeilijker om aan eten te komen. Mevrouw Van Delft weet het nog goed. Hoe ze in december 1944 een klein sparretje pikte uit het Zuiderpark om toch nog iets van een kerstsfeer te creëren. „Ik hing er kerstballen in, eigenlijk waren die veel te groot, te kolossaal voor het kleine boompje. Maar het was gezel lig. ik probeerde er echt iets van te maken." i dag, het was vlak voor kerst, man aan fietsen. Hij riep: 'Anna, heb i heerlijke geur bij haar je de kat al gebraden?' benedenburen in de keuken. „Mijn buurvrouw was vlees aan het bra den! Ik mocht een stukje proeven en het smaakte me goed. Ze gaf me wat van het vlees op een schoteltje. Ik dacht: ha, dat bewaar ik voor de kerstdagen. Even later kwam haar Kun je nagaan." Ze kan er nog van gruwelen. „Ik dacht dat mijn maag omdraaide in mijn lijf. God, wat was ik daar be roerd van. Een kat! Ik heb het vlees niet opgegeten. Zelfs de hond waar ik het aan gaf, heeft het laten staan. der Salm, C. Verkerk en C. FOTO: BEN DE BRUYN Geen vlees- dus voor mevrouw Van Delft met de kerstdagen. Toch was haar kerstdiner zeer geslaagd. „We aten een aardappel, in de schil ge kookt. Ik deed er een stukje boter op, dat was een echte delicatesse. En wat plakjes komkommer erbij. Je smulde ervan." Als er echt niks anders was, aten ze bloembollen in Den Haag. „Ik roos terde die op mijn kacheltje. Dan kre gen ze een beetje de smaak van ui en: dat ging wel. Mijn man had een keer een stel lakens geruild tegen een zak meel. Ik bakte daar brood van. Omdat de boter naar wa gensmeersel smaakte, smeerde we er stroop op van de suikerbieten. Heerlijk." Haar echtgenoot heeft nog achter een varken aangezeten, in die moei lijke wintermaanden. „Hij had ge hoord dat er op een landje in de wijk Mariahoeve een varken rondschar relde. Samen met een neef zou hij dat beest stelen en een kopje kleiner maken. Mijn man zou het dier 's nachts zijn hok uitjagen en mijn neef zou het een doodsklap geven met een knuppel." „Nou, die nacht hadden ze eerst nog een borreltje genomen, want ze von den het wel griezelig. Maar ze gin gen toch. Mijn man joeg het gillende varken het hok uit en mijn neef sloeg een keer hard met zijn knuppel. Maar hij miste. Niet het varken had hij ge raakt, in het donker bleek hij mijn echtgenoot op zijn hoofd te hebben geslagen. Zijn oor lag er half af én we moesten dezelfde nacht nog naar de dokter. Later dorsten ze niet meer terug te gaan naar het varken. Maar gelachen hebben we wel."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 43