d Kerstmis met de vijand DIEPTEPUNT kdat Ik heb jarenlang gedacht dat mijn kennismaking met de oorlog plaatsvond op de dag dat hij was af gelopen. Alles wat ik mij van '40-'45 herinnerde, waren laag overkomen de vliegtuigen, die even buiten Zaandam contai ners afwierpen. Tot 1979 leefde ik in de vaste overtuiging dat daar Zweeds wittebrood inzat. Toen publiceerde Nico Scheepmaker een boekje waarin onomstotelijk werd bewezen dat het brood per schip of per trein was aangevoerd. En begon ik zelfs te twijfelen aan die ene enkele oor logsherinnering. Op 5 mei 1945 was ik 3 jaar en 7 maanden. Alles wat ik over mijn oorlogsjaren weet, heb ik van mijn vader en mijn moeder. Ze leven nog en kunnen smakelijk vertellen over bijvoorbeeld die keer dat ik bij een Duitser op paard zat en chocolade kreeg. Hij reed de hele straat door en ik moet hebben geglommen van trots. Achter de gordijnen zakte mijn moeder van schaamte bijna door de vloer, maar dat 'die mof' mij choco lade gaf, was een geluk bij geluk. 'Ach jochie, we hadden toch zeker niets te eten toen'. Eerste Kerstdag 1944 - zo heb ik uit al die verhalen begrepen - vormde het trieste dieptepunt van een ellen dige winter, 's Middags, omstreeks een uur of twaalf (m'n vader: 'Ik vergeet het nooit meer"), schijn ik een beker melk van tafel te hebben ge veegd. Ik had er geen trek in. Het was de melk, die mijn vader een dag tevoren onder barre om standigheden per fiets, veertig kilometer verder op, uit Wognum had ge haald. Mijn ouders - heel jong nog toen - hebben er beiden om gehuild. Maar zelfs van die kerstramp staat me niets bij. Een gedachte waaraan ik nooit heb kunnen wennen: ik leefde al tijdens de Tweede Wereldoorlog en toch kan ik mij er niets van herinneren. Ongetwijfeld een walgelijk idee voor iedereen die het wèl bewust heeft meegemaakt. Maar ik zou wil len dat ik mij het beeld van Kerst mis 1944 net zo haarscherp voor ogen kan halen als mijn vader. En ik zou net als m'n ouders een brok weg willen wegslikken wanneer ze op de radio Willy Walden, 'Als op het Leidseplein de lichtjes weer eens branden gaan' horen zingen. Misplaatste jaloezie. Uiteraard. Maar ik vraag me af of ik de enige ben, die juist daaruit z'n nooit eindi gende fascinatie voor de Tweede Wereldoorlog put. Vriendschap bij de open haard De nu 68-jarige Reinhard Fischer op de Marktplatz walgde van die oorlog. Ik hoefde niet zo nodig." Reinhard Fischer (68) werd vanuit Altlandsberg - een dorpje bij Berlijn - door het Duitse leger als marinier naar de oorlog in Nederland gestuurd. Na een tijd aan het front, mocht hij rondom de kerstdagen van 1944 bijkomen in de Noord wijk- se villa van Freddy Heineken, een huis dat door de Wehrmacht was gevorderd. Hij sloot daar op kerstavond vriendschap met de Noordwijker En gel Langendijk, een jongen van veertien jaar. Altlandsberg is zo'n dorp waar in films reizigers stran den en nergens onderdak meer vinden. Het pleisterwerk de meeste huizen heeft losgelaten. De kinderkopjes, boven rond als zachte kadetjes maar gevaarlijk hard, glimmen in de regen. Het is vroeg op de ochtend en de rolluiken voor de meeste huizen zijn nog gesloten. Bladeren vluchten weg van de Marktplatz. Het plein was ooit een kerkhof voor Russische soldaten, van wier vechtlust de pokdalige gevels hier nog getuigen. Na de val van de Muur werden de beenderen van de Russische strijders geruimd. De rode ster die hun zerken elke avond kermisachtig licht zette, is weggehaald. En de Platz der Freiheit heet weer gewoon Marktplatz. Aan dit plein woont Reinhard Fischer, in de DDR-tijd handelaar in huiden, thans gepensioneerd. Fischers huis is het huis van een vrijgezel. Een donker huis. „Toen die Russische ster hier nog stond, scheen el ke avond dat rode licht naar binnen. Maar dat is voorbij. De graven zijn geruimd. Al die botten liggen nu onder klein steentje met namen erop die niemand kan le zen. Ik vind het zo verkeerd dat die Russische jongens daar allemaal zijn weggehaald. Ongelooflijk hoeveel schedels èr nog zijn opgegraven na zoveel jaar. Je kon nog precies zien wie er door zijn hoofd was geschoten." Koffie heeft Fischer niet gezet. De kilte in het vertrek wordt verjaagd met een ruime bel cognac. Op tafel ligt :lbum, met daarin foto's die herinneren aan Fi- rdwijkse oorlogstijd. Vooral veel foto's van geflankeerd door Duitse soldaten, aanvallig een muurtje aan de boulevard zitten. De ex- :ent de verhalen over moffenhoeren. Hij weet in die meisjes zijn kaal geschoren na de hard lot, dat ze volgens hem niet verdienden. „Overal op de wereld en onder alle omstandigheden Gwerdén meisjes aangetrokken tot jongens en andersom. Kijk, wij hadden wat te eten en bij die meisjes thuis was helemaal niks. En ja, dan raak je met elkaar bevriend. Maar over politiek werd nooit gesproken. We zaten wat ppipl&dat betreft allemaal in hetzplfde schuitje. Er kwamen ook pP^wel meisjes bij ons om het huis te doen. Een van die meisjes. Rietje, heeft me eens een bosje bloemen op de kamer gebracht. Met haar raakte ik bevriend. Op een dag gebeurde er iets geks. Ik was het hulpje van §p 'een officier. Ik moest voor hem het een en ander regelen, zijn laarzen poetsen, dat soort dingen. Het was op de avond voor Kerstmis, ik zal het nooit vergeten... Rietje, of een van de twee andere meisjes moet het hebben ge- Ik kom de kamer van mijn superieur binnen en zie daar door zijn bed ineens een grote drol liggen. Voor zijn bed! Ik geloofde mijn ogen niet. Alsof iemand zijn broek had Jaten zakken en daar zo maar was gaan zitten kak ken. Ik tik er zo een beetje met de punt van mijn schoen tegen en denk: verrek!, dat ding is hard! Was het zo'n nepcjrol!" Ontmoeting bladert verder door het foto-album. „Dat"; zegt hi),;Wijzend op een van de foto's, „is de villa van Heine ken. Daar zaten we ingekwartierd. Met een paar jonge is en een stel oudere 'mannen. Daar heb ik Engel ndijk ontmoet. De vader van Engel was kapper en 1 slechthorend. Hij knipte ons. Maar omdat wij in het spergebied zaten, moest Engel altijd met hem mee. Veronderstel eens dat zijn vader een bevel niet zou ho- $Dat zou fataal zijn geweest. Engel sprak bovendien een aardig mondje Duits en dat kwam goed van pas. Op kerstavond kwam hij ook met zijn vader bij ons. Er weinig te eten in die tijd en Engel bleef. Hij zag er klein en smal uit en kon wel wat extra voedsel gebrui ken. We hadden wat vlees op die avond. En wijn en jene- Daar kón Engel als jonge jongen niet echt goed te gen. En toen is hij maar blijven slapen. Bij mij in de kooi. Dit jaar hóórde ik dat ter iemand naar me had geïnfor meerd die sprak als Rudi Carrell. Een dag later stond Engel hier voor me op de Marktplatz. Een grijze heer met een smal gezicht. We hebben het toen ook over die kerst avond gehad. "Weet je nog wat je gezongen hebt?', vroeg Engel. 'Nee', zei ik, 'ik zou het niet meer weten.' 'Ik wel', zei Engel. "Wir sitzen am einen runden Tisch und saufen bis er eckig ist!' Engel en ik vonden elkaar meteen sympathiek. We heb ben die kerstavond gepraat over van alles en nog wat. Over God en de hele wereld, om het maar eens zo te zeg gen. Tja, een wonderlijke situatie... Wij waren immers 'de vij and'. Gehaat door de Nederlanders. Toen we wegtrok ken, kregen we bloempotten naar ons toe gegooid. En er hingen spandoeken met teksten als: '2500 kilometer naar Siberië'. Maar niet iederéén had zo'n hekel aan ons. Er waren er ook die dachten: Ach, 't zijn toch ook maar sol- „Natuurlijk merkte ik dat de bevolking het slecht had, in die hongerwinter. Dat de mensen tulpebollen moesten eten. Maar je zag hen op straat nooit bedelen om voed sel. Daar waren ze te trots voor. Ook Engel deed dat niet. Soms moest ik voor mijn officier bij een boer eieren gaan kopen. Die kreeg ik na betaling van een gulden keurig mee. Ik betaalde altijd. Ik heb nooit iets geroofd. De Ne derlanders waren dol op geld. Ik had in de tijd 350 gul den gespaard. Toen ik na de capitulatie in krijgsgevan genschap was, moest ik nodig naar de latrine. We had den geen papier om onze kont af te vegen en gebruikten daarvoor biljetten van een gulden. Ze waren niks meer waard. Ik heb gezien hoe een Nederlander die guldens met een hark uit de drek viste. Zelf hebben we vooral tegen het eind van de oorlog hon ger geleden. Ik had in die hele oorlog nog geen schot ge lost, maar in de buurt van de Moerdijkbrug is het er toch van gekomen. Wé hadden al dagenlang niks gegeten en ik wilde een eend schieten. Ik miste nog ook. Later heb ben we de nesten van eenden uitgehaald. Je moest de ei eren aan twee kanten bakken anders werd je doodziek." Verzwakt Reinhard Fischer werd als achttienjarige jongen plotse ling opgeroepen om dienst te nemen. „Ik was in die tijd elektricien bij een klein zaakje hier in het dorp. Ik was net bezig om verlichting aan te brengen in de schuilkel der die onder de Marktplatz lag. Kwam mijn vader op eens binnen. 'Smijt je hamer maar in de gereedschaps kist want je moet in dienst', zei-ie. Reinhard Fischer als 18-jarige bij de Kriegsmarine. Ik werd ingedeeld bij de Kriegsmarine, terwijl ik de zee nog nooit had gezien en niet kon zwemmen. Nou ja, dacht ik, dan hoef ik niet zoveel te marcheren. We moes ten naar Wilhelmshafen. 'Wat gaan we doen?', vroeg ik aan zo'n hoge pief. 'Churchill bezoeken', zei hij. Ik zou Funker worden op een onderzeeboot. Marconist dus. Maar zover is het nooit gekomen. We werden in vee wagons geladen. En na een nacht rijden, toen ik 's mor gens wakker werd, dacht ik: we zijn in het buitenland. 'Hoe zie je dat?', vroegen ze aan me. 'Dat zie ik aan de brievenbussen hier', zei ik. 'Bij ons zijn de spleten in de brievenbussen horizontaal en hier verticaal'. Ik zag ook nergens gordijnen voor de ramen. We zaten in Neder land. Ik was nog nooit in een vreemd land geweest. En dan moet je daar ineens naar toe als een niet graag ge ziene gast. We kregen een korte infanterie-opleiding in Breda. Bela chelijk ouderwets wapentuig hadden we. Vijf patronen in het magazijn en vijf in de patroontas. En Hitier maar beweren dat het wonderwapen wel zou komen! Toen wist ik al dat we de oorlog hadden verloren. Als je die Amerikaanse en Engelse parachutisten naar beneden zag komen! Tot de tanden toe gewapend waren ze, echte kerels. Wij waren halve kinderen. Grote helm, kleine kop. Net alsof je een po op had. We liepen het vuur tege moet als schapen. Sommigen van ons verdwaalden in de steden. Die verdwaalden echt! Ze werden als deser teurs omgelegd. Toen ik werd opgeroepen, zeiden mijn vader en mijn zwager gekscherend: 'Als ze met jou de oorlog moeten n, moet het wel heel slecht gesteld zijn met Duits land'. Eigenlijk was dat ook zo! Verzwakte soldaten, wa ren het. Toen ik ze voor het eerst zag, dacht ik: die kun je met je muts doodslaan. Maar dat mocht je natuurlijk niet hardop zeggen want dan werd je meteen tegen de muur gezet." „Mijn eerste gevechtshandelingen waren rondom Arn hem. Daar kwam ons een Windhond-divisie tegemoet. Parachutisten, Polen, Canadezen, Amerikanen. Ze sloten ons in. We zaten in de tang. Er lagen talloze gewonden op de brug bij Arnhem. Onze hospikken durfden ze niet op te halen. Ze werden beschoten door scherpschutters. Toen vroegen ze om vrijwilligers. Ik ben een jongen die om zijn moeder lag te schreeuwen gaan halen. Alles stond in lichterlaaie op die brug. Het regende lichtko- gels. Samen met mijn maat heb ik er een weggehaald die een schot in zijn kont had gehad. Toen ben ik weer naar de troep teruggegaan. Ik mocht zes weken bijko men in Noordwijk. Bij wat ze de Urlaubsmarine noem- Dat was wel nodig want ik heb ze met bosjes rondom me zien sneuvelen. Ik herinner me een jongen die gra naatsplinters in zijn rug kreeg. Net een gestroopte haas die ze met spek hadden gelardeerd. Vreselijk. En steeds vrcteg je je af: 'Wie zal de volgende zijn?' Bij elke dode dacht je: 'Gelukkig, ik nog niet'. Pas twee jaar na de oor log wisten mijn ouders dat ik nog leefde. Ik moest eerst een jaar bij de boeren werken, en daarna nog een tijd in quarantaine omdat we luizen hadden. Ik heb het IJzeren Kruis gekregen voor betoonde moed. Het ligt ergens in de gereedschapskist. Ik walgde van die oorlog. Ik hoefde niet zo nodig. De meeste jongens die ik kende, dachten er net zo'over. Ik hoor Hitier nog brullen: 'Wollt ihr den totalen Krieg?!!!' Nee, die wilden wij dus helemaal niet! Als de Britse bommenwerpers hier overkwamen, zongen we: 'Lieber Tommy, fliege wieder nach Berlin, denn nicht wir, son- dern die haben 'ja' geschrien!' Dat zongen we natuurlijk stiekem. Want er waren overal verraders. De geallieerden hebben hier in Berlijn de hele boel plat gegooid. Ze hebben meer vernietigd dan wij. En ze gooi den niet met pannekoeken! Als ze ergens rook uit een schoorsteen zagen kringelen, was het meteen 'boem!' Zelfs paarden en koeien ontsprongen de dans niet. Ik heb paarden door de lucht zien vliegen. Daar was niks meer van over. Altlandsberg is gek genoeg nooit getrof fen. Dat komt omdat het midden tussen de weilanden ligt, weilanden waar altijd mist uit opstijgt. Daardoor konden de piloten van de bommenwerpers ons niet Herinneringen De twee cognacs beginnen hun tol te eisen. We beslui ten om wat te gaan eten in de enige Gaststatte die het dorp rijk is; een modern aandoend optrekje dat temidden van de grauwe, door bruinkool beroete huizen, nogal uit de toon valt. Wat onduidelijke bonengerechten op de kaart, een stuk vlees waar een zaag aan te pas moet ko men, een halve liter bier en in het urinoir de vergeefse aanbeveling: 'Kurz lenk den Strahl ins Becken, dann st- inkt's auch nicht aus alle Ecken.' „Ja", zegt Reinhard Fischer, terwijl hij staart naar de klei ne gedenksteen voor de Russische strijders op het markt plein, „Engel is me hier komen opzoeken. Hij had al tal loze brieven naar me geschreven maar die zijn nooit aangekomen. Onderschept door de Stasi. Later zeiden ze: 'We hebben ze niet aan je doorgegeven. Weten wij veel! Misschien zochten ze je wel in Nederland. Nadat Engel bij mij in Duitsland was geweest, ben ik bij hem op bezoek gegaan. Ik heb toen in Noordwijk het huis van Heineken waar ik in de oorlog even woonde, ook weer gezien. Ik wist niet wat ik zag: al die camera's om dat huis heen. Net alsof hij door de Stasi in de gaten werd gehouden. „Nee", zei Engel, „dat is voor de beveili ging. Heineken is een zeer rijk man, een grote bierbrou wer. Net zoals Schultheiss bij jullie. Het huis van Heineken had een groen dak. Dat herkende ik. Heineken was de enige die een groen dak mocht heb ben. Laatst heeft hier nog een stuk in de kranten over Heineken gestaan. Hij zou hebben gespioneerd voor de geallieerden. Elke Duitse soldaat kreeg - althans vol gens dat verhaal - per week namelijk twee liter Heine- ken-bier, en zo zouden de geallieerden precies de troe pensterkte hebben kunnen afmeten. Maar ik heb nooit bier gezien- Die villa van Heineken herkende ik meteen. En ook de vuurtoren in Noordwijk. Ik ben daar op het strand gaan staan en toen kwamen de herinneringen op me af, zoals de golven naar het zand toe kwamen. Het was toch be drukkend toen. We werden met scheve ogen aangezien. Net zoals de Russen naderhand bij ons. Door dat uniform en die doodsgier op onze revers waren we getekend." Vlucht „In Noordwijk kregen we op een gegeven ogenblik het bevel dat we moesten vluchten. We zaten als ratten in de val. De weg naar Duitsland was afgesloten en we zijn toen tot aan de Moerdijkbrug gekomen. Daar hadden ze alle dijken doorgestoken en stond alles onder water. Ik zie nog hoe de Amerikanen in hun jeeps aan kwamen scheuren. Ik weet nog wat ze als eerste tegen me zeiden: 'German boy, hands up!' Op een grote wei moesten we onze wapens afgeven. En toen was die belachelijke oor log voorbij. We moesten allemaal onze armen omhoog doen om te laten controleren of daaronder een nummer was getatoeëerd. Zo konden ze zien of je bij de SS had gezeten. We zijn in een groot schip ondergebracht en naar Duits? land vervoerd. Je hebt in Duitsland een liedje en dat heef 'In die Feme mein blonde Matrose'. Nou, ik was voor de eerste keer sinds de oorlog op een schip en de zee was behoorlijk ruw. Bij mij ging het nog wel, maar er waren meisjes bij die zo zeeziek waren dat ze niet meer konden staan. Het rook aan dek zo zuur dat je daarvan al bijna over je nek ging. Oorlog is om van te kotsen. Het enige positieve is, dat ik er een vriend aan heb overgehouden. Toen ik Engel na vijftig jaar weer zag, kreeg ik het even te kwaad." Stille nacht Engel Langendijk, inmiddels 64 jaar, kan zich de Kerst mis met Reinhard Fischer nog levendig herinneren. „Toen het hier slechter werd met eten en drinken, heeft Reinhard zich mijn lot aangetrokken. 'Kom hier maar Kerstmis vieren', zei hij, 'dan heb je tenminste wat te eten'. Ik ben tot oud en nieuw gebleven. De soldaten hadden uit de duinen een denneboompje gehaald. Van thuis hadden ze wat pakketjes gestuurd gekregen, met wijn erin en - dat herinner ik me nog goed - eau de cologne. Ik kon het meteen goed vinden met Reinhard. En ook de andere soldaten behandelden me niet kwaad. Er was een open haard in die villa van Hei neken. En bij dat laaiende vuur, zongen die soldaten 'Stille Nacht, Heilige Nacht.' Ik geloof dat het die nacht inderdaad stil is gebleven...."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 41