Beelddenkers: geen grote praters
Overleven in onbewoonde wereld
Wetenschap
De-
Km óclvjjnfc
DINSDAG 22 NOVEMBER 1994
INSE
REDACTIE SASKIA STOELIll
Hamstercellen
stimuleren groei
gehèugencellen
Wetenschappers zijn er in geslaagd om af
takeling van hersencellen in bejaarde apen
te voorkomen. De verwachting is dat de
zelfde techniek ook kan worden gebruikt bij
de behandeling van mensen met de ziekte
van Alzheimer.
Bij rhesus apen tussen de 25 en 29 jaar oud,
wat overeenkomt met een leeftijd van 75 tot
87 jaar bij mensen, werden in de hersenen
kleine, holle plastic buisjes geïmplanteerd,
gevuld met levende hamstercellen die ge
netisch waren gemanipuleerd zodat ze een
menselijke groeifactor voor zenuwweefsel
produceerden. Deze hamstercellen stimu
leerden de groei van vitale geheugencellen
in het voorste gedeelte van de hersenen, dat
bij de ziekte van Alzheimer in kwaliteit af
neemt.
Hoewel wetenschappers al enkele jaren op
de hoogte zijn van het vermogen van de
groeifactor om degeneratie van hersencel
len te voorkomen, is het nu voor het eerst
gelukt om dit complexe groeimolekuul diep
genoeg in de hersenen te plaatsen, voorbij
de weefselbarrière die hersenen en bloed
gescheiden houdt.
Het groeimolekuul zat levend verpakt in
plastic buisjes. Deze buisjes werden in de
hersenen van drie rhesus apen geïmplan
teerd. De hamstercellen bleven enkele we
ken lang actief en de geproduceerde groei
factor sijpelde het omliggende hersenweef
sel in. De plastic buisjes dienden om de
hamstercellen te beschermen tegen aanval
len van het immuunsysteem van de apen.
Deze gegevens werden afgelopen dinsdag
gepubliceerd in de Proceedings of the Natio
nal Academy of Science door een team on
der leiding van professor Jeffrey Kordower,
die verbonden is aan het Rush Presbyteri-
an-St Luke's Medical Centre in Chicago.
Professor Elliott Mufson, een lid van het
team, legt uit: „Voor het eerst is met deze
revolutionaire techniek aangetoond dat het
afsterven van hersencellen in een bejaard
dier tot staan kan worden gebracht. Maar er
wordt niet alleen voorkomen dat er cellen
afsterven, er groeit zelfs nieuw zenuwweef
sel. Met deze technologie hebben we wel
licht een nieuw wapen in handen tegen al
lerlei neurologische aandoeningen." Verder
benadrukt professor Mufson dat het nog et
telijke jaren zal duren voordat de eerste
voorzichtige proeven met mensen kunnen
worden genomen.
MARGREET HESLINGA
Baviaan waardevol
diermodel HIV2
Bavianen kunnen dienen als diermodel
voor aids, veroorzaakt door het virus HIV2.
Een diermodel voor AIDS, veroorzaakt door
het meest bedreigende hivl, blijft ontbre
ken. In chimpansees en varkensstaart-ma
kaken vermenigvuldigen de beide virussen
zich wel, maar de dieren worden er niet
ziek van. Met HIV2 besmette bavianen (Pa-
pio cynocephalus) vertonen wel de bij aids
behorende ziekteverschijnselen als aantas
ting van de lympfeklieren en een sterke ver
mindering van het aantal witte bloedcellen.
Dat melden de bekende Californische
AlDS-onderzoeker JayA. Levy (University of
California) en zijn collega's Susan W. Bar
net, Krishna K. Murthy en Brian G. Hern-
dier in het Amerikaanse wetenschappelijke
tijdschrift 'Science'. Vertelde dr. Levy in au
gustus op de Internationale Aidsconferentie
in Japan al, dat zij met bavianen experi
menteerden, nu blijkt dat zij daarmee reeds
ruim zes jaar bezig zijn. De baviaan levert
volgens hen 'een waardevol diermodel'
voor het bestuderen van het ziekteverloop
en van de effecten van antivirale middelen.
Hoewel AIDS door HIV2 aanvankelijk vrij
wel alleen in WestAfrika voorkwam, zijn er
aanwijzingen dat het virus zich verder over
de wereld verspreidt en nu met name toe
slaat in India. Het ziekteverloop wordt be
schreven als iets milder dan bij AIDS door
hivlmaar is even dodelijk. De beide virus
typen verschillen onderling sterk, ook gene
tisch: HIV2 wordt nauwer verwant geacht
met virussen die aidsachtige ziekten bij (ve
le soorten) apen veroorzaken.
Op de basisschool hebben ze moeite met leren lezen en
schrijven. Een schijnbaar simpel zinnetje als: 'De lucht is
blauw, de zon schijnt fel' in een dictee kunnen ze vaak
niet goed op papier krijgen. Leerkrachten houden ze
daarom nogal eens voor dromerig, lui en zelfs dom.
kers, volgde diverse opleidingen
en werd tenslotte docente peda
gogiek aan de RU Groningen.
Bijna veertig jaar lang heeft Nel
Ojemann veel energie gestoken
in praktische taaihulp aan
beelddenkende kinderen. De
laatste jaren stijgt de belangstel
ling ook onder andere pedago
gen en psychologen voor het
concept van beelddenken.
„Maar dat zijn ze helemaal
niet," zegt Hester Brouwer, be
stuurslid van de Maria Krabbe-
stichting. „Het probleem is dat
deze kinderen niet zozeer in
woorden denken, maar in beel
den. Ze zien een heerlijke zo
merse dag. Maar ze horen de
woorden niet goed die deze be
schrijven, het opgeroepen beeld
schuift voor het woordbeeld.
Deze kinderen zijn wat wij
beelddenkers noemen.
Brouwer is zelf een beeldden
ker, haar vader was het, haar
broers en haar vier kinderen
zijn het. Vandaar haar grote be
langstelling voor deze
'bijzondere manier van denken'
en voor de problemen die
beelddenkers met (het verwer
ven van) taal ondervinden.
„Natuurlijk denkt elk kind in
beelden, maar sommigen veel
meer dan anderen. Beeldden
kers zijn veel meer visueel inge
steld, hun wereld is er voorna
melijk één van kijken, van het
zien van structuren en patro
nen. Wat ze horen kunnen ze
maar heel moeilijk in hun her
senen in een goede volgorde
plaatsen. Taal is voor hen vaak
niet veel meer dan een brei,
waarin ze - globaal luisterend -
hun weg proberen te vinden."
Het taalgebruik van beeld
denkers is vaak kort en
kernachtig: 'ben zakt' voor 'ik
ben gezakt' zou uit de mond
van een beelddenker kunnen
komen, zegt ze. Een goed in
zicht in hoe beelddenkers met
taal omgaan, laat ook de afstu
deerscriptie van haar zoon zien.
„Het werd door zijn hoogleraar
omschreven als een kookboek."
Het begrip beelddenken, als
tegenhanger van 'talig-denken',
is al bijna zestig jaar oud en
werd voor het eerst gebruikt, in
1931, door de Haagse logope
diste Maria Krabbe. Haar idee
ën vonden echter nauwelijks
weerklank. Daar kwam enige
verandering in, toen P.C. (Nel)
Ojemann geïnteresseerd raakte
in haar ideeën. „Dat kwam om
dat Nel Ojemann zelf een
beelddenker bleek te zijn."
Ze raakte geïntrigeerd in de
leerproblemen van beeldden-
Wereldspel
Brouwer: „Als peuters zijn
beelddenkers van die nieuws
gierige agen die maar alles met
hun ogen op willen nemen. Ze
willen alles tegelijk, ze vinden
alles even spannend, zijn daar
om vaak wat onrustig en slor
dig. Ze 'zien' dat ze hun jas heb
ben opgehangen, terwijl ze dat
in werkelijk niet hebben ge-
Beelddenkers zijn veel meer visueel ii
en niet dromerig.
daan. Het zijn vrolijke, enthou
siaste, vaak intelligente kinde
ren. Totdat ze naar school gaan.
Dan gaat het mis. Hoe ze ook
hun best doen, leren lezen en
schrijven kost hen de grootste
moeite. Ze worden voor lui en
dom gehouden, ze worden
bang om het fout te doen, raken
ontmoedigd en trekken zich in
hun eigen belevingswereld te
rug."
Beelddenkende kinderen
hebben ook nogal eens proble
men met rekenen, in het alge
meen met systeemvakken. „Ze
hebben de neiging om schat
tend te rekenen, om toch maar
een uitkomst te kunnen geven."
Wanneer bij kinderen een
(lichte) vorm van woordblind
heid wordt gesignaleerd, kan
men er spelenderwijs achter ko
men of het bewuste kind een
beelddenker is of niet. „Voor dit
doel heeft Nel Ojemann een
reeds bestaand wereldspel aan
gepast."
Dit 'Ojemann-wereldspel' be
staat uit 160 kleine, vooral hou
ten speelelementen, variërend
van huizen, daken en hekken
tot wilde en tamme dieren en
soldaten. „Kinderen krijgen de
opdracht om uit die 'berg' van
verschillende blokjes en figuur
tjes een dorp te bouwen."
Inhameren
Ze blijken dat op drie
te doen. Ze kunnen de elemen
ten los naast elkaar zetten
(rangschikken), ze kunnen ze in
groepjes bij elkaar zetten (groe
peren) of ze kunnen ze tegen el
kaar aanzetten (koppelen).
„Koppelen is typerend voor
beelddenkers. Kinderen in wier
dorp meer dan zestig procent
van de elementen is gekoppeld,
zijn geheid beelddenkers".
Beelddenkers kunnen in hun
taalontwikkeling geholpen wor
den door daarvoor speciaal ge
schoolde deskundigen, aldus
Brouwer. „De kern van de hulp
bestaat uit het met veel geduld
en discipline aanleren van een
noodzakelijke woordenschat,
het inhameren van de regels, en
het letter voor letter goed leren
lezen. Beelddenkers hebben de
neiging om de betekenis van
woorden uit de context af te lei
den, en niet letterlijk te lezen
wat er staat. Dat moet hen ab-
soluuut worden
Woorden proberen we ook1
mogelijk te verklanken, zodat ze
deze met hun mond kunnen
voelen." Heel belangrijk is ook
dat het kind weer zelfvertrou
wen krijgt.
Symposium
Beelddenken is geen afwijking,
maar een andere manier van
denken, zegt Brouwer. „Van de
naar schatting 10 procent kin
deren met een of andere vorm
van woordblindheid, of
dyslexie, is 3 procent beeldden
ker." Aangezien deze kinderen
nog vaak als dom worden be
schouwd, komen ze veelal in
voor hun intelligentie te laag
vervolgonderwijs. Ten onrechte.
„Beelddenken kun je ook zien
als een gave. Beelddenkers zijn
in staat om ingewikkelde situa
ties snel te overzien, om struc
turen in hun ruimtelijke dimen
sie te plaatsen. Ze zijn vaak wis
kundig begaafd. Men vindt ze
onder kunstenaars, architecten,
filmers en fotografen, en onder
Voor veel mensen en onder
wijsgevenden is beelddenken
een nog zo goed als onbekend
begrip. Om daar verandering in
te brengen organiseert de Maria
J. Krabbe Stichting op 29 no
vember in Den Bosch een sym
posium ter gelegenheid van
haar tienjarig bestaan. „Het
symposium is ook bedoeld als
eerbetoon aan Nel Ojemann die
van beelddenken haar levens
werk heeft gemaakt."
Zes weken in poolkou op zoek naar meteorieten
UTRECHT. BRITTSTUBBE
Onderzoeker Kees Weiten werpt zijn deskundige blik op een meteoriet.
Zes weken lang huist hij in een piepklein
tentje bij temperaturen van zo'n dertig gra
den onder nul. Temperaturen waar zelfs
een ijsbeer voor op de vlucht slaat. En zes
weken lang staart onderzoeker Kees Weiten
uit Utrecht naar de bodem van Antartica.
Onder extreme omstandigheden speurt hij
daar naar meteorieten. Het is gewoon een
deel van zijn werk.
Toen Kees Weiten vijf jaar geleden zijn
baan kreeg wist hij, behalve dat meteorieten
uit de hemel vallen, niets over deze kosmi
sche gesteenten. Volgende maand gaat hij
voor de tweede keer op expeditie om te zoe
ken naar de 'hemel op aarde'.
Weiten die onderzoek doet naar de sa
menstelling van meteorieten ziet zichzelf
niet als valadioot. Hij houdt vooral van zijn
baan vanwege de 'leuke reisjes', Voor wie
een temperatuur van dertig graden onder
het vriespunt niet schuwt en zes weken in
een piepklein tentje best uit te houden
vindt, zijn deze reisjes inderdaad leuk.
Op zijn kamer in het Van der Graaf-labo-
ratorium van de Universiteit Utrecht vertelt
Weiten over meteorieten. „Het zijn kleine
planeten die door het luchtruim zweven.
Omdat er heel veel zijn, botsen ze nog al
eens tegen elkaar. Als meteorieten in de
baan van de aarde komen, kunnen ze tegen
onze planeet botsen. De brokstukken on
derzoek ik."
Bureaulaatje
Weiten pakt uit een bureaulaatje een stukje
meteoriet. Het brokstuk lijkt nog het meest
weg te hebben van een steen die is meege
bracht van een vakantie in Zwitserland. „Er
bellen regelmatig mensen op die denken
een meteoriet gevonden te hebben. Meestal
is dit niet het geval. Zeker niet als je bedenkt
dat er in Nederland in de afgelopen twee
honderd jaar maar vier Nederlandse meteo
rieten zijn gevonden."
Omdat Weiten niet in het juiste land
werkt, wat de vondst van meteorieten be
treft, gaat hij met een Amerikaanse expedi
tie naar Antartica. Daar zijn de meeste me
teorieten ter wereld, ongeveer 2500, gevon
den in nog geen vijfentwintig jaar tijd. „In
principe vallen overal ter wereld dezelfde
hoeveelheid meteorieten. Maar ze zijn niet
altijd even makkelijk te vinden. In Neder
land is de grond heel zacht zodat brokstuk
ken niet lang aan de oppervlakte blijven. In
Antartica liggen de brokstukken aan de op
pervlakte. Door de extreem lage temperatu
ren blijven de brokstukken goed geconser
veerd. En de sneeuw die op het ijs ligt wordt
voortdurend wegeveegd door de wind. Ze
liggen echt zo voor het oprapen."
Het is voor Weiten de tweede keer dat hij
meegaat op een expeditie. De vorige bracht
hem naar het tegenovergestelde van de
zuidpool. Toen liep hij hele dagen in het
zand van een Australische woestijn te zoe
ken naar de felbegeerde meteorieten. „Van
ontbering wil ik niet spreken. Maar af en toe
is het wel afzien op zo'n expeditie. In de
woestijn is het natuurlijk bloedheet en je
loopt echt de hele tijd naar de grond te sta-
Bang voor een zonnesteek hoeft Weiten
op de komende expeditie niet te zijn. Op
Antartica zijn temperaturen van dertig gra
den onder nul geen" uitzondering. Hij en
zijn expeditiegenoten, vier Amerikanen en
een Zwitser, moesten dan ook een uitge
breide medische keuring ondergaan en een
survivaltraining doorstaan voordat zij op
reis kunnen.
„Je kan daar natuurlijk niet voor iets on
benulligs naar de dokter, dus word je ge
keurd. Je conditie moet optimaal zijn. Deze
zomer heb ik in Nieuw-Zeeland een uitge
breide survivaltraining ondergaan. Dat
soort dingen zijiï nodig, want in de onbe
woonde wereld moet je kunnen overleven."
Gletsjer
Er kan altijd iets misgaan op een expeditie
als deze. Het kan zelfs fataal aflopen. Wei
ten is niet bang. Hij relativeert de gevaren.
„Ik kom geen enge dieren tegen. Voor een
ijsbeer is het er zelfs te koud. Wij dragen
speciale pakken die ons warm houden. Het
enige gevaar zijn de gletsjers waar je in kunt
vallen omdat een laagje sneeuw ze aan het
oog onttrekt. Maar we hebben een gids die
voorop gaat. Hij is de eerste die erin valt.
Een groot risico voor hem, maar hij is ook
de enige van ons groepje die wordt be
taald."
De expeditie wordt al tijden voorbereid.
Behalve de groep van Weiten gaan tegelij
kertijd vele andere expedities van start
waaronder veel sterrenkundigen. In totaal
gaan er 120 onderzoekers mee, begeleid
door zeshonderd militairen en 1100 men
sen die zich bezighouden met de logistiek?
Weiten: „Ik kan me best voorstellen dat er
mensen zijn die deze expedities geldverspil
ling vinden. De meeste mensen kan het niet
schelen dat je aan de hand van een meteo
riet iets kunt afleiden over de ijsbewegingen
op Antartica en de herkomst van de meteo
riet zelf. Zij zien dat geld liever geïnvesteerd
in bijvoorbeeld onderzoek naar medicij-
Zelf wist Weiten toen hij solliciteerde niks
van meteorieten. Nu is hij een van de weini
ge specialisten. Ook al kan hij uren vertellen
over de kosmische gesteenten, zijn hobby
zal het nooit worden. „Ik vind het een hele
leuke baan. Zeker omdat ik veel van de we
reld zie. Maar er zijn leukere dingen <Jan
mijn werk/Voetbal gaat altijd voor."
IED
Zelfmoordpil voorl56
terminale fase?
1.00
Zullen ernstig zieke patiënten in de Amej
kaanse staat Oregon in de laatste fase vai|.25
hun leven op recept een zelfmoordpil kuj
nen krijgen Die vraag staat centraal in
referendum dat volgende maand in die B.56
staat, aan de Amerikaanse westkust, word
gehouden. In dit referendum kunnen de|
woners hun goed- of afkeuring uitsprekej
over de 'Oregon Death and Dignity Act'.
Wanneer deze wet wordt aangenomen, k|
een patiënt een recept voor een dodelijk!
middel krijgen. Aan het verkrijgen van eefl.28
dergelijk recept zijn een aantal voorwaar
den verbonden. Zo moet een arts hebbeij
vastgesteld dat de patiënt in de terminale
fase van zijn ziekte verkeert en minder da
zes maanden te leven heeft. Dit moet dod
een tweede arts worden bevestigd, en bei,
artsen moeten zich ervan verzekerd hebljJ.OO
dat de patiënt elk alternatief afwijst. 0.24
Voor het verkrijgen van het recept moet<D.3C
patiënt bovendien drie verzoeken indien}
waarvan de laatste schriftelijk. De laatste;
stap moet hij zelf, zonder hulp, zetten. Oj
niepeilingen zouden erop wijzen dat er
meer voor dan tegenstanders van het wei
voorstel zijn. Het is echter maar de vraag;
dat veel zegt over de werkelijke uitslag va|L2E
het referendum.
(Bron: Nederlands Tijdschrift voor Genetj
kunde van 5 november 1994)
fc.01
Kunstmatige spon^,,
heelt wonden betei
sneller en mooier 33l
AMSTERDAM ANP
Diepe huidwonden, zoals derdegraads vei
brandingen en open benen, kunnen nu
sneller, beter en mooier worden genezen"-:?
Het Academisch Medisch Centrum (AM(r
in Amsterdam heeft een soort kunstmatig
spons ontwikkeld, die in de wond wordt i
ïmplanteerd en de lederhuid vervangt. T«-
voeging van bindweefselcellen, afkomsth..
van de patiënt, verhoogt het kosmetischl»-
sultaat.
De spons bestaat uit een structuur van c< INS
lageen en elastine. Dit zijn eiwitten die dioss
huid respectievelijk stevigheid en elastici n
geven. Door de spons in een wond t
planteren, verloopt de genezing volgens
H. de Vries van het AMC sneller en beter. 0,
Bovendien ontstaat minder lidtekenweeffi
en trekt de wond minder samen.
Diepe wonden genezen nóg n
men naast de spons zeer dunne huidtran
plantaten aanbrengt. Maar de resultaten h,
van de wondbehandeling zijn het best, aljaari
de spons wordt voorzien van bindweefsel n h
cellen. Deze oogsten de onderzoekers val 'c
het academisch ziekenhuis uit onderhuii SCI
vetweefsel van de patiënt. De cellen bevo g,S!
deren namelijk de regeneratie van de led hri
huid.
Normaal duurt het zeer lang voordat diej
huidwonden zich spontaan sluiten. Zolar s
de wond open is, wordt de patiënt bedreig b
door gevaarlijke complicaties zoals uitdri on
ging en bloedvergiftiging.
Om de sluiting van grote en diepe huid
wonden te bespoedigen, hebben medici
verschillende transplantatiemethoden onjec
wikkeld. Gangbaar is het bedekken v
wond met zeer dunne huidtransplantateij°ns
die worden weggeschaaft van niet-verwo
de huidoppervlakken bij de patiënt. De
wonden sluiten zich vervolgens binnen e
kele weken.
De huid bestaat uit een opperlaag, die zo
voor bescherming tegen micro-organisa-
men, zonlicht en andere potentieel schat
lijke stoffen. De daaronder gelegen leder-,
huid zorgt voor de stevigheid, souplesse e
elasticiteit.
De transplantaten bestaan echter alleen i
opperhuid. De onderste laag wordt niet ior[
meegetransplanteerd. Doordoor kan zichade
geen stevige lederhuid ontwikkelen. In ot l
plaats daarvan ontstaat volgens De Vries 3n 1
tekenweefsel van inferieure kwaliteit. Ver
der heeft een wond waarin zich geen led< Btl(
huid kan vormen, de neiging samen te tr|e
ken. Dit kan leiden tot een dwangstand v
gewrichten en zo tot invaliditeit.
tOp