Vlaamse poëzie is lekkerder Keppeltjes en pajes mc Herman de Coninck bewoont met zijn levensgezellin, de schrijfster Kristien Hemme- rechts, een statig pand aan de Antwerpse Cogels Osylei. De Coninck is hoofdredacteur van het literaire maandblad Nieuw Wereld Tijdschrift. Het tijd schrift, waarin zowel Vlaamse als Nederlandse literatuur wordt opgenomen, heeft zich in enkele jaren een vaste plaats weten te veroveren in de literai re wereld. In zijn functie als hoofdredacteur heeft De Co ninck goed zicht op wat er zoal aan proza en poëzie binnen komt. „De Vlaamse literatuur blijft zich van de Nederlandse onder scheiden. Maar het is moeilijk om te zeggen waarin hem dat verschil nu precies zit. Ik heb dat proberen te achterhalen. Ik heb twee bloemlezingen met el kaar vergeleken. Die van Gerrit Komrij in Nederland met die van Jozef Deleu hier! In de bloemlezing van Deleu zie je dat het gezin nog een grote rol speelt in de Vlaamse literatuur, dat de dingen ernstiger worden genomen. Je komt er gedichten in tegen waarin de dichters zich bezinnen op leven en dood. Die poëzie heeft een wat mediatie- vere functie. Bij Komrij ligt de nadruk toch op de ironie. Het lijkt wel alsof de Vlamingen een beetje meer vasthouden aan de traditie. We hebben na De Vijftigers twee decennia van hele slechte poëzie gehad. On der invloed van Lucebert bij voorbeeld heeft Paul Snoek aanvankelijk erg lelijke bundels geschreven. Maar er is een ken tering gaande. Het lijkt wel alsof Vlaanderen zijn eigen stem heeft teruggekregen Buiklach „Veel Vlaamse schrijvers geven in Nederland uit. Ik zelf ook. De dichters en schrijvers die niet tot Nederland geraken, zijn bij Lannoo blijven zitten. Dat zijn de traditionele katholieke dich ters. De beste daarvan zijn Hu- bert van Herreweghen en Anton van Wilderode. In Nederland ligt de gemiddel- Hoewel het ook in Nederland wordt betreurd dat Hugo Claus weer de Nobelprijs niet heeft gewonnen, wordt er nog steeds lacherig gedaan over die schrijvers die niet spreken van een 'stomerij' maar een 'droogkuis'. Dichter essayist Herman de Coninck vindt dat het Vlaams binnen de Nederlandstalige literatuur een eigen plaats heeft. DOOR CEES VAN HOORE de oplage van een bundel poë zie beneden de duizend exem plaren. Hier komen Luuk Gru- wez, Leonard Nolens, Eddy van Vliet en ik geregeld aan een der de druk. De poëzie is hier onge- reglementeerder. Ik heb wel eens van Claus gezegd dat hij op zijn eentje tien genres beoe fent, waarvan er zonder hem acht uitgestorven zouden zijn. En ik durf ook wel te beweren dat een bundel als Almanak zonder de naam van Claus erop in Nederland niet verschenen zou zijn. Ik bewonder dat woes te en groteske vhn Claus, die holle buiklach vanuit de dar- In de poëzie van Vlaanderen zit meer durf. Net als het eten hier lekkerder is, is ook de poëzie lekkerder. Lekkerder, ja, dat is een goed woord. De gedichten van Leonard Nolens dat is een poëzie met smakken. Gerrit Kouwenaar eet met mes en vork, Nolens met zijn handen. Ed Leeflang, die komt bij ons over als een Vlaams dichter. Ik heb het grote succes van Lu cebert in Nederland nooit goed begrepen. Die is toch nogal woest en dat mag niet in Neder land. Ik heb wel eens gedacht dat ze Lucebert maar hebben gecanoniseerd om er vanaf te zijn. Je ziet dat zowel in Neder land als in Vlaanderen de ver staanbare, begrijpelijke, poëzie steeds meer terrein begint te winnen. Ik heb met Hugo Brems een bloemlezing ge maakt van de honderd beste ge dichten uit de Vlaamse litera tuur. En dan zie je dat behalve Claus alle experimentele dich ters uit die bloemlezing zijn weggevallen. Omgekeerd zie je dat de brave, katholieke dich ters, die gestaag zijn blijven doorwerken, weer naar voren komen. Een dichteres als Chris tine d'Haen is altijd bezig geble ven, is er altijd geweest. En op eens krijgt ze weer aandacht. Breekt ze door als een grote me- Doodssteek Hugo Claus, Louis Paul Boon, Willem Elsschot, Herman Brus selmans, Tom Lanoye, Leo Pley- sier, Kristien Hemmerechts, Monika van Paemel, Patricia de Martelaere, allemaal auteurs die in Nederland niet meer zijn weg te denken. Claus, Boon en Els- schot staan al jarenlang als een zame giganten in het literaire landschap en geen criticus die hen kon doen struikelen. Maar wat is er gebeurd met auteurs als Marnix Gijsen en Jos Vande- loo, die het vroeger goed deden in Nederland, maar nu langza merhand tot het tweede garni tuur lijken te gaan behoren? De Coninck: „Marnix Gijsen is bij ons vroeger waarschijnlijk overschat. Maar zijn werk blijft voor een deel overeind. Mis schien is het voor hem ongun stig geweest dat men zijn Verza melde Werken is gaan uitgeven. Want daarmee kun je iemand ook de doodssteek geven. Joachim van Babyion en Klaaglied om Agues zijn toch goede boeken. Bij Vandeloo ligt het anders. Zijn eerste twee boekjes waren leesbaar. Daarna is hij onder de druk van de jaarlijkse boeken beurs elk jaar weer een boek gaan afscheiden. Meestal een slecht boek. Een schrijver als Jef Geeraerts heeft dat beter ge daan. Die heeft op een bepaald moment geconstateerd: ik ben voorlopig uitgeschreven en ik gooi me op thrillers. Honorabel vakwerk. Beter dan dat hij zich tot zijn dood blijft herhalen. Zijn boek Gangreen over zijn tijd in de Belgische Kongo is een goed boek, maar je kunt niet ja renlang bezig blijven met het afhakken van gestorven lede maten, dan hou je alleen maar een rompje over." Deemstering „Ik vind dat als het Nederlands zoveel jiddisch en Engels kan hebben, dat men ook maar een beetje Vlaams moet opnemen. Wij hebben soms veel mooiere woorden voor de dingen. Ik vind bijvoorbeeld Deemstering een mooier woord dan scheme ring. Ik ben van een generatie die uit koppigheid eerder een Vlaams woord zal gebruiken dan een Nederlands woord. Als ik kan kiezen tussen een pere boom en een perelaar, zal ik pe relaar gebruiken. Destijds hadden wij een soort onderwijs dat voorschreef: zeg niet dat, maar wel dat. Dat heeft, denk ik, een hoop kapot gemaakt. Je moet respect heb ben voor de vindingrijkheid van een dialect, voor het speelse er van. Ik kom uit Mechelen en je hebt daar prachtige uitdrukkin gen. 'Een smoel om stront op te sorteren' voor iemand met een onaangenaam gezicht. Jullie hebben het over een 'olifant in de porseleinkast'. Wij hebben het over 'een hond in een kegel spel'. Allebei even goed, of niet soms?" Herman de Coninck heeft zijn gedichten en essays lange tijd uitgegeven bij Van Oorschot. Door bemiddeling van de Ne derlandse dichter Rutger Kopland kwam hij bij de Am sterdamse uitgeverij terecht. Een lange zwarte jas en broek, wit over hemd, breedgerande zwarte hoed en lange haarlokken langs de oren, in Antwerpen zijn de joden herken baar omdat ze in meerderheid (ultra)orthodox zijn. FOTO'S HANS VAN WEEL In de dertiende eeuw vestigden de eerste joden zich in Antiver- pen. Ze waren afkomstig uit Centraal-Europa. Als gevolg van de christelijke heroveringen in Spanje en Portugal en de daar mee gepaard gaande moordpartijen en gedwongen bekeringen van joden, volgde aan het einde van de vijftiende eeuw een tweede immigratiegolf in Antiverpen. Vanaf1880 volgde een derde immigratiegolf, die vooral bestond uit Oosteuropese jo- Antvverpen heeft nog een typisch joodse wijk. In de meeste steden van Europa zijn de joodse wijken na de oorlog grotendeels of helemaal verdwenen. Dat de Scheldestad er nog een heeft, komt niet omdat er meer joden wonen dan elders, integendeel zelfs, maar omdat een aanzienlijk deel van hen orthodox is. DOOR ELS W1EGANT ren voor iemand met een ngenaam gezicht. Jullie en het over een 'olifant in rseleinkast'. Wij hebben ver 'een hond in een kegel- Allebei even goed, of niet ïan de Coninck heeft zijn hten en essays lange tijd geven bij Van Oorschot, bemiddeling van de Ne- ndse dichter Rutger md kwam hij bij de Am- amse uitgeverij terecht. „De oude Geert van Oorschot was streng, maar liefdevol. Ik vind dat zoiets tegenwoordig te weinig gebeurt. Anna Enquist, bijvoorbeeld, zou veel minder zijn aangevallen als ze één bun del had gemaakt van haar laatste twee bundels. Van Oor schot kon je zeer deskundig af- Volgens De Coninck wordt ta lent wel opgemerkt in Vlaande ren en is er een veel gunstiger klimaat gekomen dan in de ja ren zeventig. „Maar ach, het blijft toch allemaal marginaal. Je hebt hier in Vlaanderen tien goede boekhandels en dan ben je uitgepraat. Elk stadje heeft zijn poëzieprijs, maar dat stelt niets voor, dat is folklore. Er wordt hier bijna niet gelezen. En ook in Nederland staan ze niet rijen dik voor de boekhan dels." -ste joden zich in Antiver- l-Europa. Als gevolg van e en Portugal en de daar- en gedwongen bekeringen de vijftiende eeuw een Vanaf1880 volgde een 'oud uit Oosteurovese io- den. Na vervolgingen en pogroms ontvluchtten zij hun vader land en vonden werk in de diamantsector. Na de Tweede Wereldoorlog was de joodse gemeenschap, die voordien 42.000zielen telde, gereduceerd totzo'n 18.000. Op dit moment zijn het er tiveeduizend minder, een relatief kleine groep op een totale Antiverpse bevolking van zo'n half miljoen In de Hoveniersstraat en de Rijfstraat, het hart van de Antwerpse diamanthandel, komt de dag langzaam op gang als stads- gids Herman Heymans zijn rondleiding be gint. Een chassidische (ultra-orthodoxe) jood lange zwarte jas en broek, wit over hemd, breedgerande zwarte hoed en lange haarlokken langs zijn oren trekt het rol luik van zijn winkel omhoog. Verderop staan twee geloofsgenoten te converseren, hun lange baarden deinen mee op het rit me van hun woorden. Het is een vredig beeld, maar in de joodse wijk zijn ze erop bedacht dat dat wreed ver stoord kan worden. „Er staan nu 42 came ra's op u gericht", wijst Heymans naar een wit kastje tegen een gevel. Samen met de slagbomen aan weerszijden zorgen ze er voor dat dit de twee best beveiligde straten van heel België zijn. Dertien jaar geleden ontplofte voor de synagoge een autobom, die het leven kostte aan drie mensen en ve- |p vnnrhiiaanpprs vprwnndrip „Dat is wel het gesprek van de dag", ant woordt het joodse raadslid André Gantman op de vraag of de overwinning van het Vlaams Blok tijdens de recente gemeente raadsverkiezingen het gevoel van onveilig heid heeft vergroot. „Het programma van het Vlaams Blok om het migrantenpro bleem op te lossen is een kopie van de Neu- renbergwetten van 1936. Je hoeft alleen het woord joden maar te vervangen door bui tenlanders. Dat dertig procent van de Ant werpenaren op die partij heeft gestemd, duidt er op z'n zachtst gezegd op dat deze stad niet filosemitisch (jodenliefhebbend, EW) is. Maar ik wil wel een duidelijk onder scheid maken tussen de partij en haar kie zers. Ik denk dat de meeste mensen niet be seffen wat voor partij het werkelijk is." Al eeuwenlang zijn de diamanthandel en de joden in Antwerpen nauw met elkaar ver weven. De joden legden de basis van de Beurs voor Diamanthandel, de belangrijkste di^m^nthpiirg in Antwerp.»™ ,1., Belgische schrijver en filosoof Ludo Abicht leeft tot op de dag van vandaag zo'n 85 pro cent van de Antwerpse joden direct of indi rect van de handel in deze delicate edel steen. Veel joden verdienen hun dagelijks brood echter ook met ander werk, onder andere in de kleine middenstand. Even van de dia manthandel vandaan ligt de Lange Kievit straat. De winkels zijn hier vrijwel allemaal kosher. Kosher voedsel is onderworpen aan zeer strenge spijswetten, die onder meer het gebruik van onrein vlees (varken) ver bieden, een strenge scheiding van vlees en melkprodukten voorschrijven en nauwkeu rige regels voor het slachten van vee inhou den. De wetten worden gecontroleerd door het rabbinaat en de winkels staan onder toezicht van de masjgieach. Hij heeft de sleutels van alle koelkasten, vrieskisten en wijnkelders. Aan het begin van iedere werk dag opent hij ze en aan het eind van de dag sluit hij ze weer. Door de strenge regels die de orthodoxe jo den naleven, is het hen vaak niet mogelijk inkopen te doen bij niet-joodse winkels. Zelfs je kleren laten wassen kan problemen opleveren, zo blijkt uit een anekdote die Heymans vertelt als hij de groep laat stil houden bij een joodse wasserij een paar straten verderop. Over knaapjes in de etala ge hangen keurig gestreken tallieths. Deze gebedsdoeken, die tijdens een dienst over de kleding worden geslagen, hebben aan ie dere hoek een tsietsieth (jiddisch voor zes- Herman de Coninck: „J heeft teruggekregen." knopen erin, die de joden aan de 613 gebo- den uit de Tora herinneren. Een vrome jood die eens zijn tallieth naar een gewone sto merij bracht, kreeg het kledingstuk terug met de mededeling: „Zo meneer, hij is weer netjes schoon, maar we hebben er heel wat werk aan gehad om al die knopen eruit te halen." Een van de vaste pleisterplaatsen voor de rondleiding is Hoffy's Take-away, waar ook met de meest orthodoxe leefregels rekening wordt gehouden. Het zaaltje achter het res taurant heeft zelfs een glazen schuifdak dat in de tijd van het Loofhuttenfeest (waarin de joden worden geacht in een loofhut te wonen om hen te herinneren aan de reis door de woestijn na de uittocht uit Egypte) plaatsmaakt voor een rieten overkapping. Aan een van de tafeltje zit een joodse fami lie met enkele vrienden. De jongetjes dra gen keppeltjes, hun moeders pruiken. Vlak voor haar huwelijk ondergaat de vrouw voor het eerst een rituele reiniging en wordt haar haar kort afgesneden. Vanaf dat mo ment moet zij haar hoofd bedekken. „Al leen de man mag de schoonheid van zijn vrouw kennen verklaart Heymans. De vrouwen die je in de joodse buurt tegen komt, zijn dan ook in sobere kleuren ge kleed. Ze dragen geen make-up, hun licha men zijn op hun gezicht en handen na be dekt en hun pruiken hebben vrijwel alle maal dezelfde stijl: donkerblond, halflang, steil en van onderen iets naar binnen krul lend. ,Het lijkt wel alsof Vlaanderen zijn eigen stem FOTO HERMAN SELLESLAOS mans zijn groepje naar de andere kant van de spoorlijn. In de Van Spangenstraat en de Stoomstraat zijn drie chassidische scholen gevestigd, twee voor meisjes en een voor jongens. De lunchpauze is net begonnen. Ernstig uitziende jongens, met lange lokken {.pajes)zwarte jassen en hoeden en bleke gezichtjes, haasten zich over de stoepen. Ze lijken gebukt te gaan onder een zware last en dat is ook zo, vertelt Heymans. Naast het gewone lesprogramma besteden de kinde ren nog eens ettelijke uren aan de studie van hun godsdienst. Veel tijd voor buiten spelen blijft er niet over. Heymans: „Op zijn dertiende doet een or thodoxe joodse jongen zijn barmitswaen mag hij voor het eerst in de Tora lezen. Vanaf dat moment is hij volwassen en wordt hij geacht zelf beslissingen te nemen op basis van de religieuze wetten. Het zijn vaak vroegoude, moegestudeerde manne tjes." Deze opvoeding, het grote bewustzijn van een gezamenlijke geschiedenis en de strengheid van de wetten maken een zeker isolement van de orthodoxe jood in Ant werpen onontkoombaar. Hij kiest daar be wust voor om zijn tradities en eigenheid in stand te houden. Die keuze sluit echter het contact met andere joden en niet-joden geenszins uit. Integendeel, zegt een mede werkervan Hoffy's Take-away. „Wij vinden het juist goed dat meneer Heymans zijn groepen bij ons binnen Iaat kijken. Mensen denken vaak dat wij geen contact willen, maar daar vergissen ze zich in. Dat willen GUIDOGEZELLE (1830-1899) Guid'o Pieter Theodoor Jozef- Gezel Ie kwam ter wereld als zoon van een welbespraakte tuinier en een diep-gelovige moeder. Als kind uit een groot gezin werd hij kosteloos toegelaten tot het klein seminarie in Roeselaare. Wel werd van Guido verwacht dat hij 1 boodschappen deed en als portier werkte. In zijn geboortestad Brugge werd Gezelle in 1854 tot priester gewijd. In Roeselaare gaf hij kort handelswetenschap op zijn oude school, maar al spoedig werd hij docent moderne talen. Gezelle was een bevlogen leraar. Onderwijs moest aantrekkelijk zijn, verder gaan dan domweg stampen. Zijn leerlingen waren zeer aan hem gehecht. Gezelle schreef ook toen al verzen. In 1858 verschenen twee bundels van zijn hand: Kerkhofblommen, waarin hij een lyrisch verslag geeft van de begrafenis van een l van zijn leerlingen en Dichtoefeningen, een verzameling van zijn gedichten i van de laatste tien jaar. L Na een aantal jaren gewerkt te n hebben als leraar werd hij benoemd tot kapelaan in St. Walburgisparochie en later Kortrijk. De scheiding van zijn N geliefde leerlingen, zijn f klankbord, viel Gezelle zo zwaar dat hij twintig jaar zweeg als poëet. In 1889 werd hij rector i van een kleine f kloostergemeenschap en in die fc functie begon de priester weer f met dichten, wat resulteerde in L bundels als Tijdkrans 1893) en L Rijmsnoer (1897).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 42