Geen strip ontsnapt aan de aandacht
B
Zoveel zangeriger,
zonder luid te zijn
266
Zwartgeblakerde baksteen, verzakte gevels en
dichtgespijkerde ramen. De Zandstraat in Brussel,
op nog geen tien minuten wandelen van de
wereldvermaarde Grote Markt, is een naargeestig
oord, waar je onwillekeurig een tikje gebogen gaat
lopen. Op je hoede voor een losgeraakte steen, die
je schedel kan splijten.
DOOR HOMME SIEBENGA
De authentieke houten kasten,
stripbibliotheken.
Architect Victor Horta ontwierp het gebouw v
les Waucquez, groothandelaar in textiel.
Dan doemt plotseling een
adembenemend Art Nouveau
pand op, als een luchtspiegeling
in een woestijn, en op de gevel
prijkt de troostrijke tekst: Bel
gisch Centrum van het Beeld
verhaal.
Hollanders hebben van oudsher
een haat-liefde verhouding met
de strip, waarbij de laatste jaren
de liefde tergend langzaam de
overhand lijkt te krijgen, maar
een Stripcentrum zit er voorals
nog niet in. Bij onze zuiderbu
ren ligt dat totaal anders. Daar
wordt het beeldverhaal sinds
jaar en dag omarmd als de Ne
gende Kunst, die dan ook recht
heeft op een volwaardig muse
um. Maar wat maakt België nu
precies tot Het Ultieme
Strip land* Stel je die vraag aan
een Hollander, tien tegen een
dat-ie grijnzend antwoordt dat
het land zelf alle kenmerken
vertoont van een stripverhaal.
Die verklaring is Charles Die-
rick, artistiek directeur van het
Centrum van het Beeldverhaal
(BCB), uiteraard wat al te sim
plistisch. „België is vele eeuwen
bezet geweest door legers uit
buurlanden. Daardoor was het
soms niet mogelijk de eigen taal
te spreken en is er een grote in
teresse ontstaan voor de visuele
kunsten. We hebben niet alleen
veel wereldberoemde stripteke
naars, maar ook choreografen
en schilders." Even later verde
digt Dierick met verve dat Bru-
egel een regelrechte voorloper is
van Hergé, de schepper van
Kuifje.
Diezelfde Hergé beschouwt
Dierick als de aartsvader van de
Belgische strip. Hij was het kop
stuk van de nationale strip-
school die ontstond toen vlak
voor de Tweede Wereldoorlog
de aanvoer van Amerikaanse
beeldverhalen naar Europa vol
ledig stilviel. Door toevallige
omstandigheden kwam er na de
bevrijding in België een ware
stortvloed van stripverhalen los.
Dierick: „In heel Europa heerst
dan een enorme papierschaar
ste. In het Marshalplan wordt
geregeld dat ons land, in tegen
stelling tot bijvoorbeeld Frank
rijk, over een ruime papiervoor-
raad kan beschikken. Een kwes
tie van genoeg papier, op het
juiste moment."
Dierick is een van de mensen
die aan de bakermat stonden
van het BCB, dat op de kop af
vijfjaar geleden begon in de
Rue des Sables. Inmiddels
vormt het stripmuseum zo'*n or
ganisch geheel met zijn Art
Nouveau behuizing, dat je bijna
zou denken het gebouw er spe
ciaal voor uit de grond is ge
stampt. Niets is minder waar.
De architect Victor Horta, die
Brussel met veel onwaarschijn
lijk mooie gebouwen heeft ver
rijkt, ontwierp het in 1903 als
warenhuis voor Charles Wauc
quez, groothandelaar in textiel.
Tot de bedrijfssluiting in 1970
vlogen de rollen textiel hier over
de toonbank, maar daarna raak
te het pand razendsnel in ver
val. De renovatie-initiatieven uit
de stripwereld in het begin van
de jaren tachtig, voorkwamen
net op tijd dat het gebouw door
zijn gietijzeren pilaren zakte.
De prachtig gerenoveerde hal
waar de argeloze bezoeker bin
nenstapt, is weids en oogver
blindend. Zilverkleurige zuilen
ondersteunen een glazen dak
waardoor het daglicht binnen
stroomt. De entree is zo indruk
wekkend, dat je even met je
ogen moet knipperen om te
zien dat je in een stripmuseum
verzeild bent geraakt. Rechts
van de trap doemt de metersho
ge raket van Kuifjes maanreis
op. Links is de boekhandel
Slumberland gevestigd, waar je
behalve een gigantisch assorti
ment boeken, ook een lachwek
kende hoeveelheid bijproduk-
ten kunt aantreffen van fla
nellen Kuifje-pyjama's tot
Guust Flater-sokken.
De authentieke houten kasten,
waarin monsieur Waucquez
ooit zijn textiel uitstalde, zijn nu
terug te vinden in de twee strip
bibliotheken. Wie weggezakt in
een zacht kussen lekker een al-
bumpje wil verslinden, kan te
recht in de kleine leeszaal. Op
de schappen staan boeken in
vele wereldtalen, van Suomi tot
Catalaans. De sfeer in de grote
leeszaal is een stuk serieuzer.
Daar staan terminals, die de
studieuze bezoeker toegang
kunnen verschaffen tot een be
zit van meer dan dertigduizend
titels. Letterlijk niets dat in Bel
gië verschijnt, ontsnapt aan de
aandacht van het bibliotheek
personeel. Zelfs een obscuur
hard-porno-striptijdschriftals
Kiss Comix {reservé aiix adultes)
mag in een wetenschappelijke
verzameling blijkbaar niet ont
breken.
Wie zich los weet te rukken van
de boeken en de trap opgaat,
belandt in het Heilige der Heili
gen, De Schatkamer. In een la
ge, schaars verlichte ruimte kan
de bezoeker zich vergapen aan
originele tekeningen die uitge
stald staan als waren het pren
ten van Michelangelo zelve. Ne
derlandse tekenaars als Joost
Swarte en Theo van den Boog
aard staan hier broederlijk op
gesteld naast hun Belgische col-
lega's.
De tweede verdieping is geheel
gewijd aan een ambitieuze po
ging om de tijd van de pioniers
van het stripverhaal, van 1930
tot 1960, in vogelvlucht in beeld
te brengen. Die historie is
vormgegeven als een ontdek
kingsreis door een labyrint van
afzonderlijke, totaal verschillen
de werelden die door de teke
naars zijn gecreëerd. Het groot
ste oppervlak en de mooiste ex
positie is uiteraard gewijd aan
Hergé, de geestelijke vader van
Tintin en Milou, bij ons beter
bekend als Kuifje en Bobby.
Stripfiguren als Guust Flater
(Franquin), Suske en Wiske
(Willy Vandersteen) en Lucky
Luke (Morris) moeten het met
iets minder ruimte doen, maar
de vormgeving is in alle geval
len om je vingers bij af te likken.
Je kunt plaatsnemen in de na
gebouwde tijdmachine van pro
fessor Barrabas, een blik wer
pen in het kantoortje van
Guust, of als een Lucky Luke-
imitator piepende saloon-deur
tjes openzwaaien.
Wie meer geïnteresseerd is in
moderne stripauteurs als Tardi,
Moebius en Pratt, kan zijn hart
ophalen op de bovenetage.
Daar is vorig jaar een hypermo
dem thematisch overzicht ge
reed gekomen, waarin de
nieuwste ontwikkelingen wor
den belicht. Hoewel, de nieuw
ste? Toegegeven, wie wil weten
hoe een animatiefilm tot stand
komt, krijgt in het BCB wel ant
woord op zijn vraag. Maar ge
zien de explosieve ontwikkelin
gen, onder meer op de Japanse
manga-markt (veelal geweldda
dige animatiefilms), lijkt de ci
nema nog een beetje een on
dergeschoven kindje. Directeur
Charles Dierick aast dan ook op
uitbreiding: „In de toekomst
moet de videotheek hier net zo
belangrijk worden als de biblio
theek. Er zijn al voorzichtige
plannen in voorbereiding om
het centrum uit te breiden. De
hele straat wordt tot aan de
hoek platgegooid, dus dat biedt
mogelijkheden genoeg." En dat
is precies het voordeel als je een
museum vestigt in een afbraak
buurt.
Belgisch Centrum van het Beeld
verhaal. Zandstraat 20, Brussel.
Telefoon: 00.32.2.219.19.80.
Open: 10 tot 18 uur, behalve op
maandag.
Een nederige opmaat voor een grote melodie. Wie de architectuur
van een land wil leren kennen doet er het beste aan kris kras door
dat land te dwalen. Laat de opgepoetste, door conservingsmiddelen
van hun smaak beroofde monumenten voor wat ze zijn. Watje
ziet, hoort bij het land, omdat het daar zonder ambitie is neergezet.
Ga op weg.
DOOR WIM DE WAGT
In de nazomer door Vlaanderen rei
zen, geeft je het idee dat hier zelfs
geen begin is van architectuur. Ar
chitectuur, dat is de verfraaiing van
ons bestaan, de cultivering van wat
nodig is. Zuilen naast de entree, een
gevelsteen in een muur, een pinakel
op de nok van het dak, betoverende
lichtval binnen of de gestileerde de
monstratie van technisch kunnen
buiten. Nodig hebben we het niet.
Dwars door Vlaanderen, via Yperen
op weg naar Watou, een verstrooid
gehucht vlakbij de Franse grens, ont
breekt dat allemaal. Nee, het is niet
nodig, leert ons de opeenvolging van
steden, stadjes en dorpen in de uit
gestrektheid van een landschap dat
wil golven, maar omlaag wordt ge
drukt. De mensen leven hier zonder
de primitieve behoefte aan expres
sie. Of is dat slechts schijn?
Natuurlijk ontkom je er niet aan dat
je als buitenstaander, als passant in
een voorbijgaand land, slechts ziet
wat je wilt zien. Het geconditioneer
de kijken, houdt ons in z'n greep.
Misschien zie je wel alleen wat je
thuis niet hebt of wat je daar wel
hebt. maar juist niet wilt zien. Zoals
de grenzeloze lintbebouwing langs
de nationale wegen of de schreeu-
bedwelmend tegemoetkomen. Of de
blinkend nieuwe villa's in de ber
men, die de naam villa niet verdie
nen, maar in de verkoopcatalogi wel
als zodanig worden aangeprezen en
gretig aftrek vinden bovendien.
Dwars door een land dat aan zee ligt,
krijg je heimwee naar meeslepende
verhalen. Heimwee naar de nerveu
ze pronkzucht van de Art Nouveau,
die via België vanuit Frankrijk ook
ons in de nuchtere Noord-Neder
landse steden bereikte. In Brussel
gaat een stadswijk schuil je moet
goed zoeken en zelfs dan weet je nog
niet of wat je gevonden hebt hetgeen
is waar je naar zocht waar de ge
vels uit de Belle Epoque het fiere
elan uitdragen dat de meest Bour
gondische aller architectuyrstijlen
eigen is.
Ach, Brussel doet zich in de herinne
ring voor als een grootse stad, waar
de leegte in al z'n kleinzieligheid
keer op keer toeslaat. Kom eens in
de zoveel jaren terug in dat dubbele
regeringscentrum, de hoofdstad van
België en Europa, en weer een oude
straat in het deemoedige hart is af
gebroken om plaats te maken voor
rijzige, toonloze kantoorkolossen.
Het voortsluipende noodlot dat ook
verkoop der mensensteden aan de
kapitaalmarkten. Resultaat van ge
sjacher tussen politici, bestuurders
en projectontwikkelaars.
Hoe het ook zij, het verval schijnt in
de Belgische stad geen kans te krij
gen om aan de architectuur de zijde
glans van romantiek te geven die
door geen architect, toen niet en nu
niet, kan worden ontworpen. Zelfs in
Brugge niet. Juist in Brugge niet. Een
kermisbaas die zijn klanten in een
zeventiende-eeuws schilderij der La-
ge Landen wil laten rondlopen, als
alternatief voor de op reusachtige vi
deoschermen getoonde duikvluch
ten met straaljagers en bloedstollen
de achtbanen, zou eens aan Brugge
moeten denken. De idealisering van
het verleden binnen een compacte
stadsomwalling in optima forma.
Niets dan tegenstellingen, de E
discipline, wars van uiterlijk vertoon
en behept met een losbandige drang
tot megalomanie. Gelukkig komt in
Watou alles tot rust. Daar hervindt
België zijn ideële evenwicht: langge
rekte straten, die naar het centrum
voeren, een vierkant plein in het
midden van het dorp, met daaraan
de belangrijkste gebouwen. Overal
wind en ruimte.
Is hier dan het Belgische bouwen
zoals het zou kunnen zijn: zoveel
vrijer, maar zonder machtsvertoon,
zoveel zangeriger, zonder luid te
zijn? Ook Nederland vertoont op
sommige plaatsen sporen van dit
bescheiden zelfbewustzijn. In Haar
lem was rond 1600 de uit Gent af
komstige Lieven de Key actief als
stadsbouwmeester. Hij bouwde in
de Spaamestad onder andere de
Vleeshal en de nieuwe vleugel van
ontwierp in 1598 het Stadhuis van
Leiden. Wie Gent tegenwoordig be
zoekt, begrijpt wat die stad met haar
bouwkundige zoon verloren heeft
aan de noordelijke Nederlanden.
In onze tijd verzorgde de Brusselse
architect Lucien Kroll in Haarlem
(Zuiderpolder) een kasteelachtig
wooncomplex, bestaande uit een to
ren met rijtjeshuisjes er bovenop en
rijtjeshuizen aan de voet gemetseld
uit verschillende kleuren baksteen.
Die komische, bonte verscheiden
heid is typisch Belgisch, omdat we
deze eigenschap zo graag willen
zien. En zo is het misschien ook wel
met het typisch Belgische in het
bouwen tussen Brugge, Yperen en
Watou. Het bestaat in de verbeel
ding, bij de gratie van onze eigen iet
wat stijve, aan wet en conventie ge
bonden architectuur.
FAMILIE BRUEGEL
(16de en 17de eeuw)
Vermoedelijk ligt de oorsprong
van de Vlaamse
kunstenaarsfamilie Bruegel in
het Brabantse Breugel. Daar
werd Pieter Bruegel de Oudere
in het eerste kwart van de
zestiende eeuw geboren (hij
overleed in 1569 in Brussel). In
1551 werd hij als vrijmeester van
het St. Lucasgilde in Antwerpen
ingeschreven. Bruegel was een
man die zijn eigen gang ging. Hij
keek naar zijn eigen boerenvolk
en legde dat in zijn schilderijen
vast.
Pieters oudste zoon, Pieter II de
Jongere (1564-1638), werd ook
wel de Helse Brueg(h)el
genoemd, vermoedelijk vanwege
enkele hellescènes in diens
werken. Hij kopieerde veel van'
zijn vaders werk, maar zijn
originele scheppingen missen de
geniale toets van pa. Dankzij
deze Helse Bruegel werd het
werk van vader tot ver in de
17de eeuw voortgezet. Jan I, de
Fluwelen Bruegel, is de Oudere's
tweede zoon. Al tijdens zijn leven
(1568-1625) was hij een gezien
meester, die ook werkte als
hofmeester voor andere
Europese vorstenhuizen. Hij
schilderde vooral op latere
leeftijd minutieuze
bloemstukken, een bezigheid die
hem ook de bijnaam
'Bloemen bruegel' opleverde.
De Bruegel-traditie werd
voortgezet door Pieter III, zoon
van de Helse, maar van zijn
hand zijn weinig werken bekend.
Ook andere Bruegelkinderen
hielden zich met schilderkunst
bezig, maar hun werken zijn
nooit zo beroemd geworden als
die van hun illustere voorvaders.