Het habijt is voor binnen de muren Jenever, een ware Belgische belevenis Met snelle passen benen de Norbertijnen van Grimbergen in alle vroegte door de kloostergangen naar de kapel. De stof van hun witte pijen wappert zo luidruchtig, dat het klinkt alsof een legertje huisvrouwen kleed|es staat te kloppen. Zwijgend en met neerwaartse blik nemen.de mannen plaats in de banken. 'Was mij dat ik witter word dan sneeuw', psalmodiëren ze, als broeder Ronnie op het orgel de toon heeft gezet. DOOR KEES VAN DER LINDEN Even ten noorden van Brussel ligt een van de oudste abdijen van de orde der Norbertijnen: de Abdij van Grimbergen. De bijbehorende parochiekerk, opgetrokken in Vlaamse ba rokstijl, is tot in de wijde omgeving zicht baar. Het aantal bewoners is vanaf de twaalf de eeuw tot op de huidige dag onverander lijk klein geweest. Op het ogenblik wonen er vijftien mannen, onder wie drie priesterstu denten. Vergrijsd is de populatie allerminst. Toch wordt er uitgekeken naar nieuwko mers: de afgelopen drie jaar heeft zich geen kandidaat gemeld. Althans, niet eentje die besloot te blijven. De selectie van nieuwelingen is streng. ,,lk heb wel meegemaakt dat een broeder na vijf E R O E M D E E L G E N JOHNCOCKERILL (1790-1840) Stoomtreinen, textielfabrieken, hoogovens, mijnen en scheepswerven. Een greep uit de activiteiten van John Cockerill. De in 1790 in Engeland geboren ingenieur heeft er toe bijgedragen dat de Industriële Revolutie naar België en daarmee het vaste land oversloeg. Zijn vader was hem daarin voorgegaan. In wat toen nog de Zuidelijke Nederlanden heette, nam John na tien jaar ervaring in de bedrijven van zijn vader, in 1812 een machinefabriek in Luik over. Met steun van koning Willem I kon hij een jaar later voor een prikkie een groot industrieel terrein overnemen in Seraing. Daar vestigde hij een van de grootste Europese fabrieken voor de bouw van stoommachines. In 1835 leverde hij de eerste stoomlocomotief van het vaste land, die werd ingezet op de nieuwe lijn Brussel-Mechelen. In België, Polen, Spanje en andere landen opende hij tal van textielfabrieken, hoogovens, mijnen, constructiewerkplaatsen en werven. Al hoewel hij een overtuigd orangist was, verzoende hij zich na de Belgische onafhankelijkheid met het nieuwe regime. Het aandeel van de Nederlandse staat in zijn bedrijven, werd in 1834 afgekocht. Na zijn dood in 1840 werden de activiteiten voortgezet en nog altijd is Cockerill-Sambre een van de grootste bedrijven in België, met name vanwege de kolenmijnen en staalfabrieken. De scheepswerf nabij Antwerpen bestaat ook nog altijd. jaar, aan het einde van zijn tijdelijke profes sie, te horen kreeg dat hij moest vertrek ken", herinnert abt Werenfried (65) zich. „Maar zo'n beslissing wordt niet licht geno men. Een hond kun je wegsturen, een mens niet." Iemand die dag in dag uit de regels overtreedt, is ongeschikt om te blijven, meent de abt. „Je hebt er wel die tijdens de momenten van stilte lawaai blijven maken. Of die over iedereen lopen te roddelen en anderen voortdurend bekritiseren. Dat be derft de sfeer in huis. Dan zegje: jongen, dit ligt jou niet." Als een slinger loopt door de vertrekken en de gangen in het kleine klooster een serie portretten van de opeenvolgende abten. Met zijn bescheiden voorkomen lijkt We renfried niet erg op de meesten van zijn ge wichtige voorgangers. Vooral in de bloeitijd van de abdij, de achttiende eeuw, presen teerden de abten zich graag met bont, edel stenen en iets wat lijkt op een drankneus. De welvaart verdween met de verwoestin gen van de Franse Revolutie en keerde pas in de jaren zestig van deze eeuw terug, dankzij de produktie van het vermaarde Grimbergen-bier. Overigens brouwen de broeders zelf geen druppel bier. „In de jaren zestig vroeg brouwer Alken- Maes of hij bier mocht gaan brouwen op onze naam, in ruil waarvoor wij een per centage van de verkoop zouden krijgen", vertelt de abt. „Het schijnt dat onze abdij, vóór de Franse revolutie, een kleine brou werij had." Het aanbod werd gretig aan vaard. „We waren echt arm. Al die kunst schatten hier in de abdij kun je niet op je boterham leggen." Norbertijnen combineren een monastiek bestaan met zielzorg in de omgeving van de abdij. Enkele broeders in Grimbergen heb ben een baan als pastoor in een parochie. Vier maal per dag komen de mannen sa men in de kapel, maar tussendoor zwermen ze uit. Het habijt dragen ze nog slechts bin nen de abdijmuren, en dan alleen nog maar tijdens de gebedsdiensten in de kapel, maaltijden en vergaderingen. Met zijn verschoten spijkerbroek en gouden halskettinkje (het bovenste knoopje van zijn overhemd zit altijd los), heeft broeder Erik de Sutter (30) niets weg van een klooster ling. Alleen zijn karakteristieke loopje ver raadt dat hij gewend is de zoom van een habijt omhoog te schoppen. In de parochie van Grimbergen bemoeit hij zich met het jongerenwerk, zodat hij 's avonds wel eens de deur uitgaat voor, zoals hij dat zelf noemt, een 'fuifje'. Hij betreurt het niet dat het habijt niet meer in het openbare leven wordt gedragen. „Het habijt schept in deze tijd een afstand", meent hij. De abt denkt er net zo over. „Een pij maakt onderscheid. Wij moeten geen wezens zijn die met de wereld niets te maken hebben. Bovendien kan het ergernis wekken. Stel dat ik in ha bijt ga eten in een duur restaurant, dat zou ergernis wekken." Maar broeder Mohan, met zijn 26 jaren de jongste in het klooster, zou zijn habijt het liefst ook op straat dragen. Als zichtbaar te ken, dat tot navolging kan aanzetten. Zijn kloosterkleed is dan ook kreuk- en vlekke loos. Al om zes uur in de ochtend een uur vóór het morgengebed is hij geknield in de kapel te vinden. „Je geeft je volledig, niet halvelings", legt hij uit. „In een klooster is het mogelijk om een gemakkelijk leventje te leiden: 't ontbreekt je aan niets. Je mag hier zelfs een radio op je kamer! Ik vind dat eigenlijk niet juist." Gemeenschap Norbertijnen verbinden zich voor het leven aan één abdij. In lyrische bewoordingen schetst de abt de voordelen daarvan. „Al 42 Wie 'jenever' zegt, zegt bijna automatisch 'Nederland'. Daar immers wonen de uitvinders, de makers èn de drinkers van de neut, denkt men. Mis dus. Volledig ten onrechte wordt het witje als iets puur Nederlands gezien. Het zijn namelijk echt de Belgen geweest die als de uitvinders van de jenever moeten worden beschouwd. DOOR PAUL DE VLIEGER Toch is het niet vreemd dat 'men' hardnekkig blijft denken dat-jenever vooral een Neder landse aangelegenheid is. Zelfs Ronald Ferket (41), eigenaar van Antwerpens enige jenever café De Vagant en algemeen be schouwd als dè jeneverkenner van het land, wist een jaar of tien geleden niet beter. Om het misverstand uit de wereld te helpen, schreef hij er een boek over. Jenever, een Belgische bele venis, luidt de titel. „Toen ik tien jaar geleden dit café overnam en besloot me wat in jenevers te gaan speciali seren, was het voor mij een even grote ontdekking als voor veel van mijn nieuwe bezoekers nu", zegt Ferket in zijn sfeervol le café op de hoek van de Reyn- dersstraat en de Pelgrimsstraat in het hart van Antwerpen. Een bruin café zoals een bruin café hoort te zijn. Maar wel met op vallend veel verschillende fles sen achter de bar en aan de wand affiches waarop vrolijke drinkers de oude en jonge klare aanprijzen. Belgische jenever schenkt Fer ket. En dat zijn ze nog niet eens allemaal. „Zo'n honderd heb ik er niet. Ofwel omdat ze te veel gelijkend zijn met andere soor ten. Ofwel omdat ze van de twee stokerijen komen waar mee ik geen zaken wens te doen. Welke de lekkerste is? Die bestaat niet. Dat hangt hele maal af van de situatie waarin je verkeert. Bij een kruidig glas bier drink ik graag een frisse jonge. Op een ander moment geef ik de voorkeur aan een bor rel die op onze enige boerde rijstokerij in België wordt ge maakt. Dat is net vloeibaar brood." Na zijn ontdekking dat België zoveel verschillende soorten je never heeft De Vagant was de eerste die een dergelijke inven tarisatie maakte besloot Fer ket de Nederlandse merken uit zijn collectie te halen. „Net als heel Antwerpen was ook ik vroeger van mening dat als je jenever dronk, je Bokma of Bols nam. Antwerpen, en ook Brus sel trouwens, was nu eenmaal jaar woon ik hier met dezelfde mensen sa men, één van hart en één van ziel. We leven met elkaar samen, hebben elkaar lief, delen de gaven van het hart en het verstand. Die communio is de bron van alles, het is de batterij waarmee we ons opladen als we te rugkomen van het werk in de omgeving." Mooie woorden, maar in de praktijk werkt het niet altijd zo, glimlacht broeder Jean- Paul (38). Van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat is hij op pad, aangezien hij pas toor is in twee parochies. „Als ik thuis kom, ligt iedereen hier al op bed." Toch zou hij de band met de abdij niet willen afsnijden. „Natuurlijk zijn wij niet de volkomen ge meenschap: net als in een gezin kennen we onze ups en downs. Maar het staat in het Scheppingsverhaal: het is niet goed dat de mens alleen is." Gewone parochiepriesters zijn volgens Jean-Paul daarom niet te benij den. Wat hem betreft zou de celibaatsver plichting voor priesters moeten worden af geschaft. „Het is toch algemeen bekend, dat zij vaak toch affectieve relaties onderhou den of, yeel erger, aan de drank raken." Bij hun intrede in het klooster onderwerpen de broeders zich aan de geloften van kuis heid, gehoorzaamheid en armoede. Van de ze drie is die van kuisheid niet de zwaarste, ook al denkt een buitenstaander misschien van wel. Uit gehoorzaamheid aan de abt, moest broeder Erik zijn baan als legeraal moezenier opgeven om gastenpater te wor den in de abdij. Dat kostte hem heel wat moeite. „De geloften zijn een bepaalde ma nier om Christus te volgen", legt hij uit. Verzaking aan wereldse genietingen is no dig, om je volledig te kunnen inzetten voor het Rijk Gods. „AJIe drie geloften zijn even zwaar." De vraag of ook masturbatie 'onkuis' is, brengt de broeders in verlegenheid. „Er staat niets over in onze leefregel", glimlacht Jean-Paul wijselijk. „Maar masturbatie is natuurlijk onvolkomen. Nee, 't is niet slecht. Ik vind het geen zonde." Mohan be nadrukt de noodzaak van een sterk gebeds leven. „Alle keren dat ik verlangen begon te hebben, bad ik God om hulp; Gij weet dat ik maar een gewoon mens ben", bekent hij. En Erik omschrijft het als een 'groeiproces'. „Je moetje afvragen: waarom doe ik het? Onze opdracht is met anderen bezig te zijn, naar de ander toe te gaan. Bij masturbatie ben je met jezelf bezig." Nederlander 'De abt is Nederlander van geboorte. Al veertig jaar leeft hij temidden van Vlamin gen, waardoor hij oog heeft gekregen voor de verschillen tussen het Nederlandse en het Belgische katholicisme. Een groot on derscheid ziet hij niet. Ook in België vergrij zen de kloosters, loopt het kerkbezoek terug en discussiëren de gelovigen over de open stelling van het priesterambt voor vrouwen. Maar in tegenstelling tot de Nederlanders, voeren de Belgen zelden het hoogste woord. „De Nederlander vechtvoor zijn ge loof en zijn kerk." Maar helemaal wars van polarisatie zijn de Belgen nou ook niet bepaald, zo blijkt als de abt het over de taalstrijd heeft. „De verfran sing van Brussel is als een olievlek die we moeten tegengaan", waarschuwt hij. „De Franstaligen rukken op en proberen Grim bergen te annexeren. We moeten op onze hoede zijn en het Vlaamse karakter veilig stellen. Waarom? Dat gaat om het principe. De taalgrenzen zijn getrokken en daar hou den we ons aan." Jean-Paul weet uit eigen ervaring Jioe de taalstrijd een parochie ten gronde kan rich ten. Terwijl hij tijdens het middagmaal snel een bord frieten leegprikt, lepelt hij in snel treinvaart anekdotes op. „In de jaren zeven tig moest de politie in sommige parocl in Brussel er soms aan te pas komen o de Vlamingen en de Walen tegenover stonden. Het kwam voor dat de Neder landstalige priester zijn preek zo lang i dat de Walen buiten moesten wachten voordat ze naar binnen konden voor d in hun taal." De kerk verkeert in problemen, maar hopen hoeft niet, menen de broeders, schien is deze crisis juist wel goed", op Erik. „De meelopers vertrekken, de gei geerden blijven." En hij legt uit. „De o< zaak van de huidige kerkverlating ligt i gelijk al in de dagen van de Romeinse zer Constantijn de Grote, die in de vier eeuw het christendom tot staatsgodsdi maakte. Van toen af aan was het socia; economisch interessant.om christen te Sinds het Tweede Vaticaans Concilie li het christen-zijn steeds meer een keuz worden, het heeft geen status meer. D< hebben we in de jaren zestig en zevent gezien aan de vele uittredingen uit de kloosters. Christen-zijn vraagt nu moe/ durf." De scheiding tussen geëngageerden en meelopers is in volle gang, zo blijkt. Ve schillende broeders bewaren slechte h< neringen aan de nachtmis, vorig jaar K mis. De abdijkerk zat stampvol. „Die li men af op dat pontificale tralala-gedoe spot broeder Gereon. „Religieus toerisi noem ik dat. Denk je eens in: ze vèchte om een plaats in de kerk. Je kunt ze nie schieten, maar het is natuurlijk onzin ii kwadraat." Broeder Erik: „Niemand zo mee, niemand deed mee. Toen heb ik i echt afgevraagd: wat doe ik hier. Nee h liever honderd die meedoen, dan duiz( die zitten te gapen." Ronald Ferket aan de toog van jenevercafé De Vagant: „Bij een kruidig glas bier drink ik graag een frisse jonge." FOTO GAZET VAN ANTWERPEN LUDO a| georiënteerd. Nu ik weet dat er zeventig Belgische stokerijen zijn die ruim driehonderd soor ten maken, hoef ik die Holland se niet meer. Hoewel ze goed te drinken zijn, hoor." Als antwoord op de vraag of je never een Belgische of Neder landse vinding is, kiest Ferket voor het eerste. „En heus niet omdat ik Belg ben. Maar het is vast komen te staan dat de je never zijn oorsprong vindt rond 1540 in Frans Vlaanderen. Van daaruit ging de drank met de cultuurstromen mee naar het noorden." Vervolgens maakten de jenevers in beide landen wel een ver schillende ontwikkeling door. Ferket: „In Nederland raakte jenever sterk in opmars. In Bel gië gebeurde dat veel minder en hield men het bij soorten die in Holland 'oude jenevers' worden genoemd. En voor het geval u dat nog niet wist: met leeftijd heeft de benaming oude of jon ge jenever niets te maken. Het is slechts de receptuur die het onderscheid maakt. In oude je never is de graansmaak nog on miskenbaar aanwezig. Bij een jonge borrel is dat minder het geval." Het verloop van de geschiede nis had wat dat betreft zijn in vloed op de ontwikkeling van de Belgische en Nederlandse jene vers. Ferket legt uit: „Vlak na de Eerste Wereldoorlog kreeg Bel- gië te maken met de wet van van alcoholische dranken in openbare gelegenheden ver bood. In winkels mocht men wel kopen, maar uitsluitend twee liter tegelijk en voor een prijs die voor de gemiddelde Belg een flinke hap uit het weekbudget betekende. Vanwe ge de geringe afzet die ook nog eens te lijden had onder het feit dat de rijke man zijn neus voor jenever optrok is daar om de evolutie van de oude naar de jonge jenevers helemaal aan België voorbijgegaan." Qua jeneverconsumptieïs de Nederlander de Belg overigens dik de baas. De consumptie van de Belgen, die met elkaar jaar lijks acht miljoen liter wegklok- ken, steekt schril af bij de slordi- lijkse de kelen van de Nederlan ders smeert. „Daar staat tegen over dat de jeneverconsumptie in België zich qua volume al enige jaren stabiliseert", meldt Ferket ook tot zijn eigen gerust stelling. „En dat terwijl de totale hoeveelheid alcohol die de Bel gen tot zich nemen wel vermin dert. In Nederland wordt steeds minder jenever gedronken en probeert men met allerlei mar ketingstrategieën vooral de jon geren over te halen de drank te drinken. De Belg heeft dat niet nodig. Die waardeert meer de kwaliteit terwijl Nederlanders eerder geneigd zijn te drinken wat het goeiekoopst is. En dat zeg ik niet om u te beledigen hoor. Het is namelijk gewoon

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 36