BIJVOEGSEL ZATERDAGS Afscheid van 'DE HARINGMAN' ZATERDAG 1 OKTOBER 1994 „Ik zal dit missen, maar het is genoeg geweest." Har Meijer met zijn onafscheidelijke koffertje voor de rij bij de inschrijving in de Stadsgehoorzaal. Har Meijer weg als hoofd van de commissie Haring en Wittebrood PAUL DE TOMBE Met het verstrijken van de tijd, groeit zijn spijt. „Dit zal ik missen", herhaalt Har Meijer wel een paar maal. „God, wat zal ik dit mis sen. Al die Leidse koppen. Die mensen die hier komen voor dat broodje en dat-visje. Als ik alleen dit kon blijven doen, hoefde ik er niet over na te denken, dan zou ik zomaar aanblijven. Maar ik kan de andere verplich tingen niet meer aan. Die vergaderingen. Ik haat vergaderingen. En dat wordt steeds er ger. Ik loop weg, ik val in slaap. Dat kan na tuurlijk niet. Daarom moet ik eigenlijk wel ophouden." Har Meijer in gevecht met Har Meijer. Hij doet er alles aan zichzelf te overtuigen dat hij de juiste beslissing heeft genomen. Bij de 3 October- Vereeniging heeft hij aangekondigd dat hij na 23 jaar stopt als hoofd van de com missie Haring en Wittebrood. Maar bij de in schrijving daarvoor wordt hij telkens op nieuw besprongen door twijfel. In de Stads gehoorzaal komt 'zijn' publiek. „De echte Leienaar, voor wie dit een traditie is. De ech te Leienaar voor wie 3 oktober wordt ge vierd." En al die echte Leienaars lijken hem te kennen. Ze komen naar hem toe om iets te regelen voor instellingen of clubs („die aan vragen behandel ik zelf') of schudden hem zomaar de hand en bij elke begroeting neemt zijn twijfel toe. „Want dit is toch mijn feestje. Ik word wel door veel mensen geholpen, maar na de inschrijving regel ik verder alles zelf. Met de bakker, met de haringboer. Dat is voorbij als ik stop. Volgend jaar zit ik hier nog wel, maar dan ais commissaris, aan een van die tafels." Beperking Nu nog heeft hij ze vooraf geïnstrueerd, de commissarissen die uit alle lagen van de Leidse bevolking afkomstig zijn. Voor de laatste maal heeft hij ze verteld wat ze allang weten. Hoeveel brood mensen maandag bij de uitreiking in De Waag kunnen krijgen (een half per persoon) en hoeveel haringen be loofd kunnen worden: twee per persoon, bo ven de zes jaar. Hen beperking die ooit is aangebracht 'omdat kinderen onder de zes niet geacht worden haringen te eten.' „Dus 5 personen met 0 kinderen onder de 6 jaar krijgen 2,5 brood en 10 haringen. En 5 personen met 2 kinderen onder de 6 jaar krij gen eenzelfde aantal broden en 6 haringen", doceert Meijer nog even ter verduidelijking. „Maar schrijft u alstublieft wel in letters en niet in cijfers, anders is het niet meer te le zen." Enige orde moet er tenslotte zijn, vindt hij. Er mag af en toe best een visje door de ma zen van het net glippen nu er jaarlijks 34-, 35.000 worden uitgereikt aan de meer dan 14.000 personen die daarvoor twee keer in de De 'haringmantrekt zich terug uit het bestuur van de 3 October- Vereeniging. Huisarts Har Meijer komt volgend jaar wel naar de Stadsgehoorzaal, maar zonder zijn onafscheidelijke koffertje met de bonnen waarop echte Leidenaars haringen wittebrood kunnen krijgen. Hij stapt op als hoofd van de commissie die de inschrijving en uitreiking verzorgt. Het afscheid doet hem pijn. „Maar het is genoeg geweest. rij hebben gestaan. En of dan niet bestaande of reeds ter aarde bestelde familieleden op papier ook mee-eten... „Ach wat maakt een haring meer of minder nou uit", lacht Meijer, die het alleen maar bijzonder komisch vindt hoe sommigen proberen te sjoemelen. „Als de telling maar goed is", is zijn enige zorg. „Als ik op de dag van de uitreiking maar niet de teil inga, omdat ik er te weinig heb. Hoek, de haringboer, een gouden vent, neemt er elke keer vijfduizend meer mee, zo dat het niet snel gebeurt dat we er te kort hebben. Maar één keer heb ik het toch mee gemaakt. Moest ik naar de visboer op de brug, om er nog honderd bij te kopen." Arrogant Dat zal hem dit keer niet overkomen, zo'n gang naar Canossa onder de meesmuilende blikken van zijn critici. „Want die heb ik na tuurlijk ook", weet de huisarts in wiens prak tijk de inschrijving na de inschrijving gewoon verder gaat („Daar komen nog zeker honderd tot honderdvijftig mensen"). „Ik ben natuur lijk een arrogante schreeuwlelijk en er zijn maar twee mogelijkheden om met me om te gaan. Je bent mijn vriend, of je bent mijn vij and, daartussen zit niks. Mijn critici vinden dat ik binnen de vereniging te weinig doe en daar een te grote populariteit aan heb over gehouden. Zal best. Het is nogal rommelig bij de inschrijving en inderdaad, ik zit vaak te brallen terwijl de commissarissen aan het werk zijn. Maar die vinden dat prachtig. Het zijn allemaal maten van me geworden, ze vinden het allemaal vreselijk dat ik wegga." Hoe je ook tegen 'm aankijkt hij is wel herkenbaar en hij zorgt in de vereniging ook op andere plekken voor de broodnodige her kenbaarheid. Zelf is hij het 'gewone' Leidse gezicht in een bestuur dat te veel 'universi teit' uitstraalt en hij zorgt ook voor de Leidse gezichten bij de bejaardenvoorstellingen op de laatste*zondag in september en bij de uit reiking. Maandag staan ze er weer, in de Waag, de broden en de haringen aan te ge ven. „Mannen als Henk de Bolster, Bart van Leeuwen, Ruud de Groot. Dennis van de Wa ter, de Walenkampen. Allemaal herkenbaar voor de mensen. Echte Leienaars. En dat wil ik graag. Het feest is toch ook van en voor echte Leienaars?" Hij wordt als zodanig voortdurend her kend, in Stadsgehoorzaal en Waag. Als het om haring en wittebrood gaat is hij het beste maatje van werknemers van bejaardentehui zen, leden van clubs en hospita's van studen tentehuizen die grotere hoeveelheden willen hebben. Ze schieten hem allemaal aan en de gesprekken verlopen steeds volgens hetzelfde stramien. Een fragment. „Hallo Har, ben ik weer. Leuk je te zien: hoeveel mensen ook al weer? „Honderd. Hoeveel broden had je vorig jaar. En hoeveel vissen? Eerlijk zeggen, want die oudjes eten er natuurlijk niet allemaal twee. „Nee, maar ze zijn er wel dol op. Vorig jaar hadden we er te weinig aan 140. „Goed, krijgjeernu 150. Tevreden?." „Heel tevreden. Kijk, zegt hij, „voor al die mensen ben ik gewoon Har. Of ze nou 19 zijn of 70. Ze ken nen me. Net zoals André de Jong, Max du Prie, Jan van der Klugt en Rens Heruer. Jan Karstens kennen ze ook, maar ook hij houdt er mee op. Daarmee verdwijnt weer wat her kenbaarheid uit de vereniging. En die geringe herkenbaarheid is echt een groot probleem. Dat kan eigenlijk niet voor een club die het van Leienaars moet hebben." Veranderd Het zal hem er toch niet van weerhouden op te stappen, zegt hij als de zekerheid het weer even heeft gewonnen van de twijfel. Hij heeft zijn beslissing genomen 'in een balorige bui', na een mindere periode in zijn leven. Een pe riode waarin mensen hem lieten vallen. „En dat heeft me enorm veranderd." Hij zegde niet alleen op bij de 3 October-Vereeniging, maar kondigde ook zijn afscheid aan als voorzitter van de tennisvereniging Unicum. Niet om 'het geintje' dat 'm daar door som migen was geflikt, na een emotionele uitla ting tijdens een partijtje. „Maar gewoon, om dat ik daar eigenlijk ook al te lang zit. Ik ben 53 en ik wil 65 worden in mijn prak tijk", meldt de huisarts in hem. „Of 65... Ik zie mezelf wel doorgaan tot ik 70 ben. In aan gepaste vorm en op voorwaarde dat ik fit blijf, natuurlijk. Ik kan dat gewoon niet mis sen. Achtentwintig jaar ben ik nu huisarts en iedere dag zit ik om half acht achter mijn bu reau. Zo laat begon ik toen ik nog alleen was en zo laat begin ik ook nu ik in het gezond heidscentrum in De Merenwijk zit. Ik vind het nog altijd prachtig. Het is een vak yol emotie." Het is ook een beroep dat hem op het lijf is geschreven. Zeker nu een huisarts behalve medicus ook meer en meer 'pastor' is gewor den. Hij was toch al nooit van het regenten - type, praat graag, is open en emotioneel. Vaak druk, soms eigenzinnig, af en toe fel, maar altijd betrokken. „Natuurlijk ben ik be trokken. Ik heb meer dan duizend bevallin gen gedaan en dat kon alleen omdat ik be trokken was. Betrokken bij het familiegebeu ren. Dat ben je altijd als gezinsarts. Dan ben je bij de geboorte en bij de sterfgevallen. Met gezinnen lachen en met ze huilen, dat doet een gezinsarts. Die is er bij elke emotie", be toogt hij gloedvol. „Sport is ook emotie", vervolgt hij. „Daar om ben ik ook in de sportwereld altijd bezig geweest. Met de basketballers van Parker Lei den, de tafeltennissers van Gerard Bakker, met Bettine Vriesekoop. Met tennissers ook. Louk Sanders, Marcella Mesker, Jacco El- tingh. Die jongen belde pas nog uit Australië toen ie geblesseerd was. 'Wat doen we dok?' vroeg-ie alleen." Met die vraag lukte het Ruud Bröring als trainer van Noordwijk om Har Meijer terug te krijgen als sportarts bij zijn club. Er lag een onuitgesproken invitatie in verborgen, die Meijer begreep. „Daarom ben ik bij Noord- wijk nu weer een beetje bezig. Voor Ruud." Maar zijn hart ligt in zijn eigën praktijk. Hij is nog de gezinsarts pur sang een uitster vend fenomeen, zoals hij zelf beseft. „De ge zinsarts verdwijnt steeds meer in de grote steden", constateert hij. „Door alle deelprak- tijken. Als je geen perfecte onderlinge uitwis seling hebt over je patiënten, kan dat niet voor een huisarts. Je bent te weinig bereik baar, je bent te weinig sociaal bezig." En juist die sociale functie is zo belangrijk, zegt hij. „In mijn omgeving merk ik hoezeer de sociale visite op prijs wordt gesteld. Ik kom vaak rond half zes binnen bij oudere pa tiënten. Staat daar de TV loeihard aan. Als ik vraag waarom, is het antwoord: „dan is er tenminste ndg iemand die tegen me praat." Hij verheft zijn stem. „Eenzaamheid, dat wordt het grote probleem van de jaren ne gentig. Eenzaamheid. En kilheid. De mensen hadden tot nu toe misschien iets te veel in de gezondheidszorg. Maar daar blijft maar heel weinig van over. Straks gaan de verzekerings maatschappijen bepalen wat mag en wat niet mag. Eenzaamheid, kilheid, zakelijkheid die factoren vormen straks de bottleneck waarschuwt hij. „En de politiek laat de oude ren in de steek." Over politiek gesproken, Elco Brinkman is zijn buurman. „Een fantastisch mens. On deruit geschopt door personen die de veters van zijn schoenen niet mogen vastmaken. Ten onder gegaan aan een verkeerde profile ring. Een vriend. Toen ik 50 jaar werd, hield hij een toespraak. Veel van mijn vrienden zijn WD'ers, maar na die speech wilden ze zomaar CDA stemmen. Maar toen was-ie zichzelf. Die kans kreeg hij zelden." Borrel Aan zijn tafeltje in de Stadsgehoorzaal meldt zich een vertegenwoordiger van de ANBO, dé bond voor ouderen. Na de inschrijving („25 broden, 200 haringen") vangt hij toevallig op dat Meijer voor de laatste keer als hoofd van inschrijving en uitreiking fungeert. „Dal ken niet", reageert de man. „Dat geloof ik niet. Je heb vim die figuren die erbij horen en dokter Meijer hoort erbij. Hij blijft. Willen de heren een biertje?" „Neem er een van mij", zegt Meijer, licht aangedaan. „En neem er een borreltje hij. Is je vriend er niet?" „Nee", schudt de man. „Die kan niet lopen. Maar u moest de groe ten van 'm hebben en volgend jaar komt-ie weer. Al moet-ie gedragen worden", zegt hij. „Trouwens, u ken 'm al eerder zien. Kom bij ons een borrel drinken op 3 oktober. Alles is aanwezig. IJ is welkom." Hij knikt met zijn hoofd en loopt weg. „Dan zal ik nu dat bor reltje maar gaan nemen." Meijer kijkt 'm met vertedering na, zoals hij eerder zichtbaar vertederd naar het ver haal heeft geluisterd van het broze vrouwtje dat namens een studentenhuis komt. Ze overlegt een papier, met daarop 34 namen. Meijer vraagt niet hoe groot het huis dan wel moet zijn, maar informeert belangstellend of zij de hospita is. „Nee, de onder-hospita", zegt het dametje, dat haar naam voor hem spelt: Ten Bosch, 'met sch'. „Deftig hè, me neer. Maar het levert niks op. Geeft niks, hoor. Ik heb 't toch wel goed. Ik ben 76, maar die studenten houden me jong. Ik heb af en toe goed met ze moeten knokken." Meijer geeft zich bijna alsnog gewonnen. „Dat soort mensen, dat is toch fantastisch. Daar zou ik zo voor blijven. En eerlijk, als ze zeggen dat ik niet meer hoef te vergaderen en alleen hier nog mag zijn en bij die uitreiking in De Waag, dan sta ik er elk jaar weer om vier uur in de ochtend. Maar dat vergaderen, daar heb ik zo de balen van. Dat heb ik wel gehad. Ik hoef ook niet zo nodig meer op de voorgrond te treden. Er is een tijd dat je dat mooi vindt en er is een tijd dat je zegt: het is genoeg. Ik heb het heerlijk gevonden, dit werk. Prachtig zelfs. Maar het is genoeg. Het is echt genoeg."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1994 | | pagina 31