i
Stanley's
unieke
Verzameling
komt vrij
Afdalen in de hel
'Bolivia
J'
Wier
liet Wales waar hij
werd geboren, niet
Amerika waar hij
journalist werd,
noch Engeland
waar hij zich
Jfnslotte vestigde en
zelfs vijfjaar
*1parlementslid was,
bezit de complete
nalatenschap van
ontdekkingsreiziger
iir Henry Morton -
'Livingstone, I
resume?' - Stanley.
De erfenis van
Stanley, waarbij
iedere Afrika-
historicus en
ntropoloogzich de
vingers moet
aflikken, bevindt
zich
verrassenderwijs
sinds 1987 in
Tervuren, op een
steenworp van
Brussel.
Al zeven jaar wordt er in het Koninklijk
Museum voor Midden-Afrika in het
Belgische Tervuren, druk gewerkt aan
de inventarisatie van de enorme massa papieren
die ontdekkingsreiziger sir Henry Morton Stan
ley heeft nagelaten. In het Belgische Tervuren
heeft men goede hoop dat de stalen deuren naar
deze 'geheime' schat eind dit jaar, begin volgend
jaar helemaal open kunnen voor Afrika-vorsers
en geschiedschrijvers. Er ligt, zo weet museum
conservator Maréchal zeker, eindeloos veel ma
teriaal op nader onderzoek te wachten.
Dat kan volgens hem nieuw licht werpen op
de etnische verhoudingen in Midden-Afrika of
op de traditionele plaatselijke geneeskunst, maar
ook op de vaak fatalistische band met de dood
die de eerste Afrika-reizigers bezaten.
In de kluizen van Tervuren liggen vrijwel alle
brieven van Stanley, zijn aantekeningenboekjes,
de originele manuscripten van zijn boeken,
kranten waarin hij publiceerde, telegrammen die
hij verstuurde, tekeningen die hij tijdens zijn rei
zen maakte van het landschap, foto's, lijsten van
de dragers die hij inhuurde voor zijn tochten, af
fiches met aankondigingen van toespraken die
hij hield, liedjes en gedichten die te zijner ere
werden geschreven en zelfs de menukaarten van
diners die voor Stanley werden gegeven.
DE 'GEHEIME' schat van Stanley bevindt zich
in een- dependance van het museum, in het
Henry Morton Stanley Paviljoen. In het museum
zelf is van de erfenis voor de gewone sterveling
maar een piepklein gedeelte te zien, onderge
bracht in één zaal: een doos gekleurde kralen
voor de ruilhandel, een enkele brief, een Afri
kaans beeldje, een kompas en het 'nieuwe, leer
rijke en vrolijke gezelschapsspel: Stanley's mars
door het donkere continent'.
In één van de vitrines staat op een gedeukte
en geblutste koffer in het handschrift van zijn
vrouw: „Deze portemanteau behoorde toe aan
H. M. Stanley. Hij werd door heel Afrika gedra
gen. Hij mag nooit uit mijn kamer worden ver-
ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1994
Onze Taal
Ontdekkingsreiziger sir Henry Morton Stanley: speciale band met België.
foto'archief
wijderd en onder geen beding worden gebruikt.
Dorothy Stanley". Een aangrenzende vitrine be
vat de metalen reiskoffer die Livingstone bij zich
had toen Stanley hem in 1871 in Ujiji aan de
rand van het Tanganjikameer meer dood dan le
vend aantrof. In de verte, uit de afdeling dieren
en planten in Afrika, klinken gedempte oer
woudgeluiden.
Dat België, en niet Wales, Amerika of Enge
land, het beheer kreeg over al deze Stanleyana,
zoals ze in Tervuren de erfenis noemen, is het
gevolg van de bijzondere relatie die heeft be
staan tussen Stanley en de Belgische koning Leo
pold II. Deze dateert van 11 juni 1878, toen de
twee elkaar voor het eerst ontmoetten in het ko
ninklijk paleis in Brussel. Ze zouden zich later
'als broeders' buigen over de nog verre van volle
dige kaarten, die toen van het donkere continent
bestonden.
AL VER voor hij in 1865 de Belgische troon be
steeg, was Leopold bezeten van slechts één idee.
'II faut ei la Belgique une colonie' graveerde hij in
1861 in een stuk marmer van het Parthenon dat
hij van een reis had meegenomen. 'België heeft
een kolonie nodig.'
Tevergeefs bedelde hij bij verschillende kolo
niale mogendheden - Frankrijk, Engeland, Ne-
Brussels museum
zeven jaar bezig
met inventarisatie
derland, Portugal - om de verkoop van een stuk
je overzees gebied. Met Stanley, die op zijn twee
de Afrika-expeditie tussen 1876 en 1878 de Con-
go-rivier had ontdekt, zag Leopold zijn kans
schoon om een nog niet door anderen opgeëist
gebied voor België veilig te stellen.
Officieel heette het dat België, Leopold en
Stanley in de voetsporen van dr. David Livings
tone de verbreiding van de drie C's in Afrika na
streefden, de C's van civilisatie, christendom en
commercie. Maar in persoonlijke brieven toonde
Leopold zich heel wat minder liefdadig. Zoals hij
eens schreef aan zijn Londense ambassadeur:
„Ik wil niet de goede kans missen om voor ons
een stuk van de magnifieke Afrikaanse cake te
bemachtigen."
In het najaar van 1878 verplichtte Stanley zich
voorgoed aan Leopold II. De Afrika-reizen die hij
daarna ondernam stonden geheel ten dienste
van dat ene grote idee van Leopold II: une color
nie. Stanley was de feitelijke grondlegger van het
Middenafrikaanse imperium dat België eens be
zat, van Belgisch Congo, nu Zaïre, en - post-
huum - van Rwanda en Burundi. Deze twee lan
den werden vanuit de Congo in 1916 op de Duit
sers veroverd en vervolgens in 1918 als protecto
raten aan België toegewezen.
BEHALVE met België ontwikkelde Stanley ook
een speciale relatie met Tervuren. Hij bezocht
dit Vlaamse dorpje onder de rook van Brussel
voor het eerst op 24 april 1897, toen er de Afrika-
afdeling was ondergebracht van de wereldten
toonstelling die dat jaar in Brussel werd gehou
den. Uit deze tentoonstelling ontstond enkele ja
ren later het Koloniënpaleis, wat nu het museum
voor Midden-Afrika is.
Nadat Stanley in 1904 was overleden, zette zijn
weduwe nog tot de dood van Leopold II in 1909
de correspondentie met de Belgische vorst voort.
Maar ook het museum in Tervuren onderhield
steeds nauwe relaties met de Stanley's. Een vroe
gere conservator van het museum kon dan ook
enkele jaren geleden met recht schrijven: „Daar
werd, doorheen de jaren, een band gesmeed tus
sen Stanley en Tervuren".
In 1981 kreeg Tervuren van Stanley's klein
zoon het unieke aanbod als eerste te mogen in
schrijven op de volledige nalatenschap van de
ontdekkingsreiziger. Het geld, 400.000 Britse
ponden, werd bijeengebracht door de Generale
Maatschappij van België en vijf andere grote Bel
gische ondernemingen die zich aan de koloniale
tijd te goed hadden gedaan. Na lang wikken en
wegen besloten de Britten dat België meer aan
spraak kon maken op Stanley's erfenis dan
Groot-Brittannië zelf. Op 17 november 1982
bracht - veelzeggend voor de betekenis die Bel
gië aan deze verzameling hechtte - een vliegtuig
van de Belgische luchtmacht het hele Stanley-ar-
chief naar Brussel.
JSSg,
Onze redacteuren terug van vakantie
beetje onwennig staan we voor het
ampje van een Indiaanse vrouw in de ar-
ierswijk van Potosi. Ze wijst naar de gro-
ilastic zakken vol groene blaadjes aan
ir voeten. „Deze coca komt uit La Paz,
uit Cochabamba. Die uit La Paz is
irder, maar wel beter.Ze kijkt ons vra-
d aan. En dan sta je daar in Bolivia als
te Nederlanders. Gaan we met de goed
je bladeren om schrieperige imago beves-
n of zullen we uit de band springen en de
irdere coca kopen? Het schaamrood
trt onze wangen. Want waar hebben we
nou over? Geven we één of anderhalve
uit?
alle reizigers in Bolivia bezoeken ook
Porosi, de stad op de hoogvlakte van
Andesgebergte waar rond het jaar 1600
tom 'r ^an ft van ^et z^ver *n de we-
I vandaan kwam. De stad ontvouwt zich
i onze voeten als we in de bak van een
j dit wagen de laatste bergpas tussen Be-
s/s en Potosi doorkruisen. Ik ben blij heel-
ds aan te komen. De wegen in Bolivia
i belabberd: smal, niet geplaveid, vol kui-
en meestal lopend langs diepe ravijnen.
c waan me in Spanje. Grote statige hui
met rijk geornamenteerde houten bal-
nen en poorten. Typische ronde bruinro-
H vinnen op de puntdaken. Grote katholie-
(erken. Een kathedraal, rijk versierd met
agden, bloemen en een gouden altaar. Bij
verlaten van het godshuis zicht op de zil-
erg Cerro Rico, waaraan Potosi haar be-
in te danken heeft. „De kerken van de
njaarden zijn allemaal met de deur naar
ierg gebouwd", vertelt de Indiaanse gids
de zilvermijn om later. „Wie God dank-
dankte daarna de berg voor alle rijk-
De gids met de duivel. „De mannen geloven dat als ze hem te vriend houden, er geen ongelukken gebeuren en ze een rijke zilverader zul
len vinden." foto cwenda knobel
Hij zegt het op bittere toon, deze jongen
van 21 jaar. De berg en de Spanjaarden ver
tegenwoordigen voor hem brood en dood.
Als jongetje van acht werkte hij met zijn va
der in de zilvermijn. Na diens overlijden
hielp hij zijn oudste broer, ook in de mijn.
Beiden zijn nu ontsnapt aan het korte leven
van een mijnwerker. Ze zijn de toeristen
branche ingegaan en leiden westerlingen
rond in de nauwe schachten van de particu
liere mijn in de Cerro Ricco.
We staan op ruim 4000 meter hoogte op
de Cerro Rico. Uit een klein rond gat in
de bergwand klinkt een vreemd gerommel.
„Opzij, opzij", roept onze gids. Een mijnwer
ker met een kruiwagen vol puin wurmt zich
een weg naar buiten. Hij lacht een paar hal
ve bruine tanden bloot als hij ons passeert.
Een walm alcohol bereikt mijn neus. We
staan klaar om af te dalen in de mijn. Een
bouwvakkershelm op het hoofd, een carbid
lamp in de hand. Klaar om af te dalen in de
mijn, die eigendom is van een voormalig
mijnwerker. Deze dankt zijn fortidn aan het
ontdekken van een rijke zilverader. De
droom van elke hakker.
Voor we de mijn inkruipen, ruzieën we
nog even over wie de zak cocabladeren (het
is de dure geworden) moqt dragen. De coca
is voor de mijnwerkers die we onderweg te
genkomen. „Anders willen ze niet met jullie
praten en ook niet op de foto", zegt onze
gids. In de mijn mag iedereen graven en
hakken waar hij wil. Van de opbrengst moet
tien procent aan de eigenaar worden afge
staan. Om een beetje te verdienen blijven de
mannen vaak 24 uur onder de grond. Het
kauwen van coca neemt de honger weg en
doet enig besef van tijd verdwijnen.
We kruipen de mijn in. De bodem is grijs
en modderig. De gids gaat voorop. Mijn liart
bonst. Gelukkig kan ik al snel rechtop lopen,
maar toch moeten we uitkijken dat we ons
hoofd niet stoten aan rotspunten aan het
plafond. Er is geen centrale verlichting. Geen
lift. Met de hulp van trappetjes en natuurlij
ke rotspunten dalen we af De gids voorop.
Hij probeert de stevigheid van de rotspunten
uit. Roept waar we onze voeten op kunnen
zetten. Leidt ons via twintig centimeter bre
de paden langs gaten van 35 meter diep.
„Zijn er wel eens toeristen verongelukt?",
vraag ik als ik me bij een misstap aan de
gids moet vastklampen om niet in de diepte
te verdwijnen. „Ja, hoor", zegthij zonder
blikken of blozen. „Er zijn er ook wel overle
den.
We volgen een gangen horen aan helein
de iemand bikken. In het flauwe schijnsel
van onze lampen zien we wat glinsteren in
de rotswand. In het bruine gesteente zijn zil
veren spikkeltjes zichtbaar. Het is een arme
zilverader. We volgen de glans en vinden de
werker. We graaien in de zak met coca en
bieden de man wat aan. Dankbaar stopt hij
de blaadjes in zijn broekzak. Nu mogen we
een foto nemen.
De arbeidsomstandigheden zijn in de
laatste vier eeuwen niet veranderd. De
mijnwerkers kiezen een plekje uit, blazen
een stuk van de berg weg met dynamiet en
hakken met hun pikhouweel bij het flauwe
schijnsel van een carbidlamp een schacht.
Hun enige bescherming is een plastic helm.
Nog steeds vinden dagelijks mensen de dood
door een ongeluk in de mijnen of door stof-
longen en longkanker. Mannen ouder dan
vijftig jaar zie je niet in Potosi. Tenzij ze no
tabelen van Spaanse afkomst zijn,
In de voorbijgaande eeuwen hebben al
ruim acht miljoen mensen de dood gevon
den in de mijn, voornamelijk Indianen en
Afrikanen. De Spanjaarden, die de mijn
vanaf 1545 tot de onafhankelijkheid van
Bolivia in 1825 exploiteerden, vonden dat de
Indianen niet hard genoeg werkten. Boven
dien overleden ze aan simpele ziektes als
griep, die door de kolonisten waren meege
nomen. Ze kochten dankbaar Afrikanen die
onder andere door Nederlandse slavenhan-
derlaren werden aangeleverd.
Na een uur kruipen, klimmen en glibbe
ren, houden we halt bij een permanente be
woner van de mijn. „Dit is de duivel", zegt
de gids met respect. We zien een grotesk
beeld opgetrokken uit leem. Hij heeft een
feestmuts op en is versierd met slingers. On
langs hebben de mannen carnaval met deze
duivel gevierd. Op de grond liggen lege fles
jesalcohol.
„Elke vrijdag drinken de mijnwerkers met
hem. De mannen geloven dat als ze de dui
vel te vriend houden, er geen ongelukken ge
beuren en ze een rijke zilverader zullen vin
den. De ironie wil dat juist op deze dronken
vrijdagen meer doden vcdlen dan in de rest
van de week. Een rijke zilverader is al sinds
jaren niet meer gevonden. De laatste geluk
kige is nu de eigenaar van cle mijn. Toch
twijfelt de gids niet aan deze duivel. „Ik heb
te veel meegemaakt om niet in de duivel te
geloven", zegt hij voorzichtig.
Na dezelfde gevaarlijke gladde weg terug
naar boven, staan we weer in de buiten
lucht. In mijn hand heb ik een klein klontje
zilver. IJet. zou het laatste weieens kunnen
zijn. De berg is zo goed als uitgeput. De
staatsmijn die naast de 'onze' ligt, is gisteren
net gesloten.
In de vakantie moet je niet aan je
familie denken. Het liefst denk ik in
de vakantie helemaal niet. Maar als
het beslist nodig is, dan denk ik aan
mijn paspoort, aan mijn petje tegen
het verbranden van mijn hoofd, aan
bandeplakspullen, een mooi boek
en brood mee. Van dat soort din
gen. Maar niet aan mijn familie.
Niet omdat ik een nare familie heb;
verre van dat. Maar gewoon omdat
het vakantie is, en omdat mijn
hoofd al omloopt als ik aan een pas
poort, aan een petje èn aan brood
mee moet denken.
Toch heb ik deze vakantie aan mijn
nicht Tineke gedacht.
Mijn nicht Tineke is ouder en wijzer dan
ik. Van haar is de onvergetelijke uit
spraak: 'Als je niet weet hoe je fauteuil moet
schrijven, schrijf dan luie stoel'. Daar zit
veel in. Ik hoop dat iedereen beseft dat deze
uitspraak een wijdere strekking heeft dan
alleen de spelling van het woord fauteuil.
Het geldt namelijk voor heel veel dingen.
Als je iets niet beheerst, niet weet of niet in
de vingers hebt, waag je er dan niet aan.
Doe niet duurder dan waartoe je in staat
bent. Ik ben rijk gezegend met zo'n nicht.
Aan haar heb ik deze vakantie gedacht.
Het kwam door het boek dat ik meegeno
men had voor onderweg: Nelleke Noor-
dervliet, De naam van de vader. Het werd al
gauw duidelijk dat deze schrijfster niet zo'n
nicht heeft. De fauteuils vliegen je om de
oren, als u begrijpt wat ik bedoel. Maar la
ten we ons beperken tot één.
Op bladzij 26 lezen we over een 'vriendin,
voor wiens kuren ze niet bang hoefden te
zijn'. Het is al de vierde druk die ik in han
den heb, maar noch Nelleke, noch haar uit
gever heeft in de gaten dat er had moeten
staan: 'voor wier kuren'. Of eigenlijk nog
beter gewoon: 'voor wie d'r kuren', want dat
is wat de schrijfster thuis zou zeggen in
haar luie stoel. Als ze beslist indruk wil ma
ken met chic taalgebruik, waar ik geen
voorstander van ben, dan graag goed. Het is
alleen 'wiens' als men naar mannelijke per
sonen verwijst: en het is 'wier' bij vrouwelij
ke personen en meervouden.
Ik zou u met zo'n pedant schoolregeltje
niet lastiggevallen hebben, als niet mijn va
kantieboek zo'n pedant (en fout) taalge
bruik vertoonde. Dat Nelleke Noordervliet
misschien geen nichtjes heeft, of alleen
domme nichten, is wel een verzachtende
omstandigheid, maar geen afdoend excuus.
Als je niet precies weet hoe het zit met
wiens en wier, begin er dan niet aan.
Er zijn, zoals gezegd, verzachtende om
standigheden. Zo zou men er ook op
kunnen wijzen dat deze schrijfster zich in
goed gezelschap bevindt. Iemand die ook
niet weet hoe het zit met wiens en wier, is
Martin van Amerongen, die deze woorden
vaak gebruikt en om de haverklap verkeerd.
Van Amerongen is geen kleine jongen. Toch
kun je bij hem zinnen lezen als: '...aange
zwengeld door plattelandscarrièristen
wiens voornaamste verdienste is dat zij de
afdelingen Eist en Ommen representeren'.
Of iets over '...barbaren wiens hoogste cul
turele ideaal het was...'.
Is dit erg? Ja en nee. Het zal mij worst we
zen of Nelleke Noordervliet en Martin van
Amerongen het onderscheid weten tussen
wiens en wier. Ze doen maar. Ik laat er mijn
vakantie niet door bederven. Wat stoort, is
echter het dure taalgebruik. Of eigenlijk niet
zozeer het dure taalgebruik, als wel het feit
dat hier iemand zich kennelijk chiquer voor
wil doen dan hij/zij is. Het is een vorm van
nep. Met dit soort kleinigheden verraden ze
zich.
Wie d'r ook wat van kan, is Multatuli. Ik
zei al dat Nelleke Noordervliet zich in
goed gezelschap bevindt. Al moet ik erbij
voegen, dat ik in Multatuli's gepubliceerde
werk geen foute wiensen en wieren ben te
gengekomen. Wel in zijn brieven, waar de
neiging om zichzelf op te blazen sterker was
dan zijn zelfkritiek. In de bloemlezing uit
zijn brieven die uitgegeven is door Hugo
Brandt Corstius, lezen we bijvoorbeeld op
bladzij 61: 'nu willen mensen wiens pad al
tijd effen was, de ongeroepene raadgevers
spelen...'
Geen zee ging Multatuli te hoog, want het
kan nog ingewikkelder. Zie diezelfde
bloemlezing bladzij 140: 'Dit benadeelt zelfs
hen ten wiens behoeve ik...'. Ja ja, ten wiens
behoeve. Thuis heeft hij stellig gezegd 'ten
behoeve van wie', of gewoon 'voor wie'.
Maar als het dan absoluut heel gewichtig
moet, en bij Multatuli moest dat steeds, dan
toch 'ten wier behoeve'.
Moraal van dit verhaal: neem ook een
nicht Tineke.